cAló ,siden Aaap ZOEKLICHT UIT MET DE NACHTVEILIGHEIDSDIENST Maak het kort! Zaterdag 2 januari 1965 Pagina 1 N de uren dat, laten we zeg gen, zo'n negentigduizend Leidenaars hun bed opzoe ken, wrijft een handjevol man nen zich de ogen nog eens extra goed uit. Want zij moeten wa ken, als iedereen slaapt. Bij die „zij" denken we natuurlijk het eerst aan de politie, die per auto of fiets door de stad surveil leert. Maar daar zijn ook de wa kers van de Leidse Nachtveilig heidsdienst en Controle op hun eenzame posten en patrouilles. De Nachtveiligheidsdienst, waarbij ruim 350 bedrijven, winkels en particulieren klant zijn. heeft zestien wakers in dienst. Twaalf van hen brengen de nacht door op vaste posten in grote fabrieken en bouwwer ken. De overige vier zijn inge schakeld bij de wijkbewaking (3 in Leiden en een in Alphen): zij patrouilleren van 's avonds half elf tot 's morgens vijf uur, doen tweemaal hun ronde, maar volgen nooit vaste routes en komen nooit op vaste tijden. Inbrekers, brand, sleutels in sloten en openstaande ramen en deuren zijn hun grote vijanden Met de laatste drie rekenen zij, als het even kan, zelf af, voor de eerste roepen zij altijd de hulp in van de politie. De Nachtveiligheidsdienst is een oud instituut in Leiden. Vol gens verschillende folders is zirresp. in 1909 en 1929 opgericht „we weten het niet precies", aldus de directie). Na enkele jaren geleden door een samenspel van factoren met grote moeilijkheden te heb ben gekampt, gaat het de firma sindsdien beter. De heer K. Luijer, drie jaar geleden directeur geworden na eerst zelf nachtwaker te zijn geweest en daarvoor 22 jaar als sergeant in het oude Indië te hebben gediend, is vastbesloten van de Nachtveiligheidsdienst een korps te maken „dat zijn plaats heeft naast het leger, de brandweer en de politie". Zijn streven is dan ook gericht op nauwere samen werking met de recherche enuniformen voor zijn „man schappen". Het eerste hoopt hij reeds in januari, het tweede deze zomer te bewerkstelligen. (Van één onzer redacteuren) Een decmberavond om elf uur. Leiden, door de vinnige koude al vroeg in de avond een in zichzelf gekeerde stad geworden, dommelt langzaam in. Wek kers worden opgewonden, kachels getemperd en lichten gedoofd In het centrum is het zo stil als in een buitenwijk op sinterklaas avond: een enkele auto, een paar fietsrs, die zich huistoe haas ten. Niemand die zich buiten waagt om voor zijn plezier door de stad te dolen. Er staat een straffe wind, die de temperatuur van drie graden vorst door de dikste trui heen voelbaar maakt. ,,Met dit weer ben ik wel blij dat ik deze wijk heb". Cor, een van de drie nachtwakers, die een half uur eerder hun ronde door de inslapende stad zijn begonnen, zet zijn brom fiets tegen de pui van het Pren tenkabinet in de Kloksteeg. „Ik krijg nu eenvoudig geen kans om koud te worden, ik hol het ene gebouw uit, het andere in". Weliswaar zijn deze nacht ook zestig winkels en huizen aan zijn zorg toevertrouwd, maar de meeste tijd vergen toch de tien gebouwen, welke hij van binnen moet controleren. Verrassend vlot vist hij uit een grote collectie sleutels de goede. „In het begin zat ik er vaak mee te tob ben. Dat was bü elke deur weer passen en meten." De deur zwaait open. Het is warm binnen. En don ken „Ik ben helemaal geen held" bekent hy, terwijl hij het licht aanknipt, „maar mjjn standpunt is altijd, dat als er een kerel in het gebouw is die er niet hoort, deze veel banger is dan ik. Dat hebben we een tijdje geleden wel gezien met het postkantoor in Alphen. Daar gingen drie overvallers voor één man op de loop". „Maar als ik denk, dat het er gens niet pluis is, waarschuw ik onmiddellijk de politie. Dat zijn we trouwens verplicht. Een poosje te rug zag ik op het terrein van Brill een paar verdachte personen. Ik had zo het idee dat ze mij ook za gen en ben toen rustig, alsof het mij niets aanging, doorgefietst tot ik uit het het gezicht was. Toen heb ik meteen de politie gebeld, die die kerels heeft ingerekend." Studenten Bang Cor, een stoere veertiger met blo zende wangen („mijn vrouw is heel zuinig op me") uit de Kaag, ver telt een half jaar geleden nacht waker te zijn geworden. „Het is wel leuk werk. Maar mijn vrouw was in het begin erg bang. Er was toen pas een nachtwaker doodge slagen in Rotterdam of zo, daar had zij de schrik van te pakken." Hij knipt het licht uit en draait de deur op slot." Zo, de professor kan tevreden zijn." Op weg naar de volgende „warm tebron" vervolgt hij„Normaal con troleren we 's nachts alles twee keer. Maar als dat nodig is, maken we natuurlijk een uitzondering. Een paar weken geleden werd er in ge broken bij de kassier van een fi nancieringsmaatschappij. De sleu tels van de zaak en van de kluis werden gestolen. Toen ben ik 's nachts wel tien keer bij de zaak Nachtelijk Lelden is doorgaans toch weinig opwindend, kan Cor uit eigen ervaring verzekeren. „De enigen die af en toe wat leven in de brouwerij brengen, zijn de stu denten. Toen ze die papiertjes op plakten van BOTweg 100% dat was een mooie nacht Er was ook een stelletje studenten bezig met een agent op de hielen, die hen maar niet kon betrappen. Was hij even uit de buurt, dan waren ze aan het plakken. Kwam hij terug, dan had den ze niets bij zich. Maar een eindje verder liepen een paar meis jes met een tas, waarin al het spul zat. Hij heeft ook een keer meege maakt, dat een student, die met enige vrienden van de sociëteit kwam, op het Rapenburg het water in fietste. „De anderen hadden het grootste plezier. Pas toen ze uitge lachen waren, hielpen zij hun ka meraad uit het water. De fiets lie ten ze in de gracht liggen." We komen in een zeer vertrouw de omgeving, als we een gebouw aan het begin van de Witte Sin gel binnengaan met een draaien de, verlichte wereldbol op het dak. In het lege redactielokaal: „Hier zit 's avonds laat vaak een meneer met grijs haar en een bril op te werken, die zich telkens naar EEN bruidspaar ging bij de predikant afspreken voor zijn huwelijksinzegening. Bij het afscheid vroeg de brui degom nog eens en met nadruk heit die dag vooral kort te maken. Dominee"' knikte en preekte op de bewuste dag aldus: „Op verzoek van het bruidspaar zal ik het kort ma ken; moge de Heer het lang met U maken! Amen." Ik vind dit een verrukkelijke annekdote. Of het waar ge beurd zou kunnen zijn? Ja. ik dacht- van wel. Een wijze col lega, een mensenkenner, zie ik in een bepaalde situatie in staat zo iets dergelijks te mogen doen. Daarmee bedoel ik dat bovenstaande waarlijk niet ge schreven is ter navolging voor elke willekeurige predikheer in Leiden of omgeving. Tekenend evenwel is het dringende verzoek vooral kort te preken. „Maak het kort", zou een nieuwjaarswens kunnen zijn door sommigen gericht tot hun predikant. Het is heel wel mo gelijk dat deze wens in 1965 in vervulling gaat. mits de liturgi sche vernieuwing, die zich over al doorzet, bewust begeerd en beleefd wordt. In de rooms-katholieke parochies wordt van af begin december de gemeenschapsmis WOORD VAN BEZINNING in de volkstaal gevierd (met uit zondering van de offerhande ling, die nog in het latijn vol trokken wordt). De bedoeling is duidelijk: men viert tezamen de eredienst en heeft er tegelij kertijd deel aan als aan een eigen dienst. De gelovigen zijn bijeengekomen en vormen één familie, waarvan God de Vader is. Wat nu in de katholieke kerk aan de hand is, hebben wij op het protestantse erf reeds ge ruime tijd kunnen constateren: een diepgaande bezinning op aard, inhoud en functie van de Eredienst. Maak het kort! Kan dat? Ja, de prediking kan kort gehouden worden als maar de wezenlijke elementen van het kerkelijke belijden en samenleven tot hun recht komen ln de liturgie. Im mers, de prediker behoeft niet nog eens te herhalen wat de gemeente zelf al belijdt, bidt en viert. Er kan puntig en kern achtig gepredikt worden. Het mysterie zou mogen worden uitgedeeld in, met en onder woorden, even geconcentreerd als het aan Tafel zou mogen geschieden onder de tekenen van brood en wijn. Wanneer ons allen de geeste lijke en godsdienstige volksge zondheid ter harte gaat, dan moge wij aan de christenheid van Ledden aan het begin van dit jaar van harte toewensen dat er toenadering tot elkander moge komen, die te danken is aan de Eredienst. Aan een ere dienst, die liturgisch-weter.- schappelijk verantwoord is. Op allerlei gebied treden grote ver schuivingen, veranderingen en wijzigingen aan het licht, zeer zeker ook op dit terrein. Daar aan wil een „Woord van Bezin ning" niet voorbij gaan. Inte gendeel. Onze stad met haar kerken is ons te lief. Nu zegt U wellicht: maak het tooh kort! U hebt gelijk en daarom eindig ik schielijk: Moge de Heer het lang met U maken! Met stad en kerk! Amen. Ds. H. J. A. HAAN. evangelisch luthers predikant in Leiden. schrikt als ik Ineens binnenkom. Hij heeft weieens gezegd: als ik weet dat jij nog moet komen, zit ik niet rustig te werken." De nachtwaker grinnikt. „Daar heb ik wel schik .in." Stappen tellen Voor een waker hangt de nacht van kleine verzetjes aan elkaar. „Vervelen doe ik me niet gauw. Er is altijd wel wat te denken of te bekijken. Ik heb weieens alle stap pen geteld die ik moet lopen. Ik herinner me niet meer precies, hoe veel het er zijn. Ik weet wel, dat we straks in een gebouw komen waar in ik 187 treden moet klimmen. En als ik 's nachts trek in koffie heb. zit er ergens altijd nog wel wat in de ketel, is het niet in de Academie, dan is het wel in het Gravensteen of bij Sociale Zaken." Het is tegen middernacht, als we na enkele tientallen winkel- en huisdeuren enkele kleinere gebou wen voor het hoge Universiteitsge bouw aan het Stationsplein staan. Het gebouw met de 187 treden. In de hal geeft Cor ons de raad onze jas uit te trekken. „U zult het wel warm krijgen." We krijgen het warm. Trap op een lange donkere gang, hoek om weer een lange gang (de deuren van alle vertrek ken staan wijd open) trap op, een lange gang, hoek om, enzovoort, zes verdiepingen worden op onze ma nier van begin tot eind doorkruist. Alles bijeen is het een wandeling in een stevig tempo die een half uur duurt. „Ik ben van dit werk heer lijk afgevallen", vertelt Cor. „Een half jaar geleden woog ik nog 106 kilo, nu weeg ik 92" Voor een raam op de bovenste verdieping: „Hier pauzeer ik wel eens even. Prach tig uitzicht". daar nu aan zijn gewerkt? Die i in het midden met die witte kraag zal burgemeester Van der Werf wel zijn. En dat daar zijn natuurlijk de Geuzen die aankomen." In de Senaatskamer met de tientallen portretten van vroegere professo ren: ,Hier raak ik niet uitgekeken." Op de houten wenteltrap naar de toren een ideaal decor voor een griezelverhaal, knipt hij zijn zak lantaarn aan. Een grote tent hangt over een paar lijnen uitgespreid. Weer beneden laat hij ons het zweet kamertje zien, dat van onder tot boven er staat een ladder klaar voor de liefhebbers) is volgekalkt met duizenden verzuchtingen, na men en tekeningen. De regen brengt ons bruusk naar de daagse, of liever: nachtelijke, werkelijkheid terug. Na de Acade mie volgt nog wat „kleinwerk". Via Rijnsburgenveg, Wassenaarseweg en het Gravensteen belanden wij in het wachtlokaal van de Leidse Nachtveiligheidsdienst aan het Plantsoen. Op tafel ligt het rap- portenboek, waarin de wakers hun bevindingen boekstaven. Meestal beperken deze zich tot openstaan de ramen en deuren. Maar er is één onthullend rapport: in de nacht van 1 op 2 oktober, aan de voor avond dus van het grote feest, ont dekte één bewaker drie inbraken Cor slaat het boek dicht en trekt zijn jas weer aan. Het is vijf minuten over half twee. Tijd voor de tweede ronde. Gezang Als we buiten komen, rijdt de allerlaatste bus van het station weg. Het weer is plotseling omge slagen: het vriest niet meer, maar het regent nu, nauwelijks een verbetering overigens. Leiden heeft zich definitief ter rus te begeven. Het is overal donker en stil. Des te vreemder is het plotseling op het Rapenburg luid gezang te horen. We halen twee jonge vrouwen in die enigzins onzeker voortschuife- len. „Ik zie ze wel vaker, zegt Cor, meestal zijn ze in gezelschap." Het gezang verstomt plotseling, als de deur van de Academie achter ons dichtvalt. „Hier kom ik erg graag. Dit is veel gezelliger dan het gebouw aan het Stationsplein. Wy kunnen Cor geen ongelijk geven. Vooral 's nachts, als het er stil is en tendele verlicht, zodat overal schaduwen vallen, ademt het his torische gebouw een sfeer van ro mantische plechtstatigheid, waar aan men zich moeilijk kan ont trekken. Automatisch dempen wij onze stemmen. Schilderij Eén opmerking uitgezonderd („kijk, ze hebben vergeten de ven tilator uit te doen, dat doen wij dan") past de nachtwaker zijn ver teltrant aan die sfeer aan. Voor het enorme schilderij van Wittkamp uit 1848 blijft hy peinzend staan om tenslotte op te merken: „Ik heb er weieens rustig naar zitten kyken en me afgevraagd i hoe lang zou EEN OP DE BOEKENMARKT De grote foto bovenin toont het eeuwenoude Academiege bouw, dat voral 's nachts een sfeer van romantische plecht statigheid ademt die niet van deze tijd is. Op het fotootje hierboven een ander deel van het Rapenburg bij nacht. Foto's LD/HOLVAST Walschaps dochter Carla Walschap. De Eskimo en De Roos. J. M. Meulen- hoff. Amsterdam. Carla Walschap is een Jonge Vlaamse schrijfster met een naam waarvan het niemand zal verba zen hem in de moderne literatuur tegen te komen, zy is dan ook de dochter van niemand minder dan de grote Gerard, een auteur met zulk een overvloed aan talent, dat het, wederom, niemand zal ver wonderen dat hy dit, behalve in zyn vele indrukwekkende romans, ook langs de weg van de erfeiyk- heid heeft doorgegeven. Er is geen twyfel aan of de dochter van Wal schap bezit een authentiek schrij verschap, dat haar in staat stelt zo wel in de diepte als in de breedte een mens op papier te zetten. De intrige och, is niet zo belang rijk, omdat „De Eskimo en De Roos" een liefdesroman is. Een liefdesroman weliswaar zich af spelend tussen twee vrouwen, maar daarom niet minder hecht en waar dan een dergelyk verhaal op het heterosexuele terrein kan zyn. Twee vrouwen dus, Claire, een Ant werpse masseuse van 25 jaar en Madeleine, een met een Belg ge trouwde Griekse, tydelijk in Ant werpen, maar woonachtig in Cairo. Het hoe en waarom van het gehele verloop van de confrontatie van deze twee vrouwen is uitstekend ge realiseerd. De Madeleine-figuur is m.i. het minste geslaagd, zy heeft zonder twyfel intrigerende en in nemende eigenschappen, maar zij doet my, eerlijk gezegd, te veel denken aan Melina Mercouri in haar alleraantrekkeiykste rol in de film „Nooit op Zondag". Dat zy de „roos" is. behoeft nauwelyks opge merkt. Doch nu die „eskimo", het meisje Claire. Met het creëren van deze gestalte bewyst Carla Walschap dat zy iets kan. Want het is moeilyk, zeer moeilyk om een dergelyke vrouw, aan alle zyden geremd, on- aantrekkelyk in haar uitingsvorm, tegelyk gefrusteerd en brutaal, in tens bedwongen en verdrongen, te laten opbloeien tot een mens van grote liefde. Inderdaad een grote liefde. Een liefde zo groot, dat die haar hele bestaan en haar hele wezen zal veranderen en in beslag nemen. Deze vrouw staat er in haar geheel, met haar afkomst en haar omgeving, met haar bevroren en later volkomen ontdooide hart en vooral met de grote onbaatzuch tigheid van haar liefde. Een zeer buitengewone creatie. Knagende ivorm Isaac Faro. De Knagende Worm, uit de Papieren van Jacob Nachtegaal. Querido. Amsterdam. Een uitzonderlijk auteur temid den van de modernen is zonder twyfel Isaac Faro. Van hem ken ik alleen „Heksen huilen niet of de oranje Pyama", een roman, die my om zyn humoristische en clowneske elementen goed bevallen is. Hij is ook de auteur van het mij onbekende „De Rokkenjagers" een boek van soortgelijke kwalitei ten, als ik de pers mag geloven. Deze knagende worm bezit zon der twyfel dezelfde soort charme als zyn voorgangers. De Zeeuwse waterkant schynt deze auteur te brengen tot het verbeelden van groepen merkwaardige wezens half mens half elf (dit niet in de sen timentele zin van elfje, maai* in de mythologische betekenis). Dit is hem in deze roman des te beter af gegaan. omdat hy dit verhaal laat spelen in de zeventiende eeuw, waardoor hy zijn eigenaardige ge stalten kan vrijwaren voor moder ne gecompliceerdheden. Jacob Nachtegaal, de Don Quichot van de Zuidhollandse en Zeeuwse eilan den ik geloof dat ik hem. in zyn zoeken naar liefde en zyn po gingen tot verrichten van grote daden in naam daarvan, met zyn voortdurende vergissingen en zyn hersenschimmen, zyn onhandighe den en zyn vrezen en vooral zyn melancholie, met deze woorden wel gekenschetst heb. Ik heb tegen deze onderhoudende en originele roman maar één bezwaar: hy is te lang en te uitvoerig. Men krijgt het gevoel dat de auteur van tyd tot tyd van geen ophouden weet. Wel enigermate begrypelyk van een schrijver die zich een volge ling bekent van Robert Burton en Jacob Cats. Amusante brief Bernard Shaw. Lieve Do- rothee. Heynis N.V. Am sterdam. Dit kleine boek bevat volgens de ondertitel „een praktische richtiyn in de moraal, speciaal voor vrou wen. in de vorm van een brief aan een jonge persoon van die sekse". Bernard Shaw heeft dit amusante stukje proza op zyn eenentwintig ste geschreven. Het komt er op neer dat hij de toentertyd gang bare moraal eigenlyk nog steeds min of meer gangbare toegepast by de opvoeding van kinders, op de hak neemt doordat hy rekening houdt met de natuuriyke intelli gentie van de kinderen in kwestie. Een voorbeeld van deze plezierige omverwerping der gevestigde orde demonstreert het beste de zin van dit werk. „Tante Tabitha probeert je met traktaatjes te stichten. Je leest de traktaatjes niet omdat je ontdekt hebt dat ze een beetje saai zyn. Je hebt groot gelyk dat je niet van stichting houdt, waaraan je geen behoefte hebt". CLARA EGGINK

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1965 | | pagina 7