der smeden
De laatste
vuurwerkers
in het dorp
GEEN
BLOEMEN
Nog maar weinig Nieuwkopers smeden
als het
het
heet
ijzer
is
terdag 2 november 1964
Pagina 1
vele veenarbeiders naar ander werk
moesten omzien, toen de kolen de
vraag naar turf deden verminde
ren. En het kwam toevallig zo uit,
dat het ambacht van smid weinig
investeringen vergde. „Als ze maar
vuur hadden en een hoopje ijzer,
gingen ze duimpjes maken." Brand
stof was in dit typische turf dorp
natuurlijk volop voorhanden en
aan een beetje ijzer (maar het
moest wel een beetje blijven!) was
ook altijd wel te komen.
Concurrentie
Zo ontwikkelde zich een klein-
Industrie, welke vooral in de jaren
1850-1870 het dorp (dat toen 2500
zielen telde) grote welvaart bracht.
Maar langzamerhand werden de
tijden slechter. In de steden kwam
de groot-industrie tot bloei, welke
door mechanisatie sneller en goed
koper kon fabriceren. Temeer daar
de Nieuwkoopse smeden maar een
zeer beperkt assortiment massa-ar
tikelen vervaardigden, artikelen bo
vendien die ook door machines zeer
eenvoudig konden worden geprodu
ceerd (duimen en ringen), kregen
zij het steeds moeilijker.
En alsof zij nog niet hun han
den vol hadden aan het offensief
van de groot-industrie, gingen de
Nieuw kopers ook elkaar beconcur
reren. „Op leven en dood", aldus
de gebroeders Verlooij. Men pro
beerde elkaar orders af te snoepen
door onder de afgesproken prijs te
gaan, brieven met bestellingen te
verduisterem, eikaars klanten om te
praten, te spioneren enz. Kenmer
kend voor die oude toestanden is
wel, dat ernu nog enige smeden
zijn, die op hun deur een bordje
hebben met „verboden toegang".
Een dieptepunt werd bereikt in
de crisistijd omstreeks 1929. „Het
was heel gewoon, dat iemand van
's ochtends vijf tot 's avonds negen
stond te smeden om een half
schaaltje duimpjes bij elkaar te
krijgen. En dan had-ie nog maar
een heel karig weekloontje", aldus
de gemeente-secretaris.
Toen greep het gemeentebestuur
in. Het stelde in 1931 tweehonderd
gulden beschikbaar voor een geza
menlijk bezoek aan de jaarbeurs
in Utrecht. Eenenveertig smidspa
troons gingen met hun zoons en
knechts naar de beurs en zagen
Een door Piet Mans gesmeed
kachelscherm, waarvoor met
opzet oud, verweerd ijzer is ge
bruikt.
daar wat een achterstand zij de
laatste jaren hadden opgelopen. Er
was maar één uitweg: men moest
de massaproduktie aan de groot
industrie overlaten en zelf zich toe*
leggen op gespecialiseerd hand-
smeedwerk en kunstnijverheid.
Inderdaad had het bezoek aan
de beurs enig succes. Het lukte en
kele tientallen smeden om te scha
kelen, maar menige vuurwerker ook
legde zijn hamer er by neer. De
grote ommekeer leek te komen in
1941, toen er nog 32 patroons wa
ren. Het gemeentebestuur had de
smeden weten te bewegen tot sa
menwerking wat op zichzelf al
een opmerkelijk iets was en ge
zamenlijk zouden zij siersmeedwerk
gaan maken. Om te beginnen was
er al een enorme order van vijf
honderd artikelen geplaatst. Juist
toen men deze bestelling wilde gaan
uitvoeren, verbood de bezetter dit.
De Duitsera meenden het beno
digde ijzer beter te kunnen gebrui
ken dan voor de sierkunst.
Slag
Deze slag zijn de meeste zelfstan
dige smeden niet te boven geko
men. In de oorlogsjaren la het gros
van de familiebedrijf je* wegge
vaagd. Maar met die huisnijver
heid ging niet de ervaring verloren!
Want juist de vakkennis van de
Nieuwkopers leidde na de oorlog
tot het ontstaan van een belangrij
ke metaalindustrie in dit dorp,
welke aan verscheidene honderden
werk biedt en zich nog steeds uit
breidt. Wat dat betreft, ls het ge
meentebestuur meer dan tevreden.
En ook de weinig overgebleven
vuurwerkers wrijven zich in de
eeltige handen. „De zaken gaan
steeds beter", zeggen ze .„we kun
nen de vraag niet meer aan." Want
in het land van het koudwerk le
nu de vuurwerker koning!
De postillon op het nieuwe postkantoor van Nieuwkoop. Het
getuigt echter van niet veel smaak, dat men onlangs pal onder het
smeedstuk twee postzegelautomaten heeft geplaatst, die even
goed ergens anders hadden kunnen staan.
(Van een onzer redacteuren)
TT IJ MAG ZICH een van de laatste Nieuwkoopse vuurwer-
kers noemen. De bewijzen draagt hij altijd met zich mee:
eeltige, pikzwarte knuisten, die zelfs met groene zeep en benzine
niet helemaal schoon zijn te krijgen. En een gezicht, dat gelooid
is door de hitte van het vuur, waarin duizenden kilo's ijzer
„kneedbaar" zijn gemaakt.
'Mh-yi. iis-n af't gv-ïti
vsm t x&vhv-- AC. s-nj
«dknfri *v. f
Irai
t b
overlij densadvertentie
geven aan hoe een familie zich
begrafenis voorstelt van één
der verwanten en vragen een
ieder deze wens te eerbiedigen.
De motivering van „geen bloe
men" kan verschillend zijn, dat
laten we rusten. Ik wil U liever
motief meedelen, waarom in
dit stukje over de dood gespro
ken wordt: in vele kerkdiensten
zullen morgen de gestorvenen
herdacht worden. In het bur
gerlijk leven doen we dat meest
de oudejaarsavond; dan zijn
dagbladen extra dik vanwege
de overzichten, die het afgelo
pen jaar ons voor de geest bren
gen, de winst- en verliespunten.
Tot de verliezen behoren ook
allerlei mensen, die het nieuwe
jaar wel mee begonnen zijn,
maar onderweg zijn ontvallen
aan diverse levenskringen. Zon
der foto's of levensberichten,
hoogstens door de namen in
npai chronologische volgorde te noe
men, herdenkt de kerk de ont
slapenen op de laatste zondag
van het kerkelijk jaar.
U herinnert U, hoop ik, dat op
de vorige zaterdagen geschreven
is over het leven en over de toe
komst. Nu pas gaat het over de
dood. Daarop willen we letten.
Binnen en buiten de kerken
komen we mensen tegen met
het idee, dat het geloof eigen
lijk altijd betrokken is op de
dood en de hel of de hemel.
Vandaar dat je aan het geloof
..wat gaat doen" als de dood
nert binnen de gezichtskring komt,
ord» door droeve gebeurtenissen in je
omgeving, welke aan het naden
ken zetten of doordat je merkt,
dat bij jezelf de beste puntjes
er af raken. Het geloof is dan
iets voor de gekneusden ènvoor
WOORD
VAJN
BEZINNING
de kneusjes. En, zoals iemand
schreef, van God krijg je op
deze manier een indruk van de
wegenwacht, die veelal het aan
kijken niet waard is, behalve
wanneer je met pech en panne
aan de wegkant staat.
God is de God des levens en
Jezus noemen we de levende
Heiland. Daar beginnen we mee
en zo kunnen wij leven en heb
ben we uitzicht. Ook uitzicht op
de dood, waarmee ieder mens
telkens te maken krygt.
Het gehele jaar door wordt uit
de bijbel gelezen en gepreekt
over het leven, dat God geeft en
bedoelt: zinvol doordat Jezus
Christus het zelf geleefd en ge
zegend heeft. Door Jezus Chris
tus kunnen we ook, zonder in
paniek te geraken, de dood noe
men en aanzien. We hebben niet
eens bloemen nodig, want zijn
licht overglanst het zwart.
Vooral uit Amerika bereiken
ons berichten hoe men daar de
dood camoufleert en wèg wil
hebben uit het beeld, alsof niet
zien hetzelfde is als niet be
staan. Dat kinderidee kunnen
volwassenen niet hebben. Dan
Een prent uit het boekje „Het
dorp Nieuwkoop" van de stads
en dorpsbeschrijver Van Al
phen uit 1800. Het gedichtje
luidt: 't Aanzienlijk Nieuwkoop
was voor ruim een eeuw ge
leden, Bijna in 's vijandsch
macht geraakt, Indien den
landman niet op 't dapperst'
had gestreden: Waar van
't Geschiedboek nog met luister
melding maakt. Thans bloeid
het dorp door 't veen en haar
landbouwertje, Doch ook niet
weinig door haar ijzer-smeede-
rije.
Foto's
W. DIJKMAN
liever nog de uitgesproken vrees,
zoals Marlène Dietrich in een
interview zei: „Mijn enige vrees
is: te moeten sterven". Vreest
een gelovend mens daarvoor
niet? Natuurlijk wel! De dood
is het onbekende, de volslagen
eenzaamheid, het donker. Maar
wanneer we in ons leven op
Jezus Christus vertrouwd heb
ben, in Hem onze Heer, ons le
ven zagen de toekomst als door
Hem gekend en beheerst wisten,
ook wanneer je zo ver komt, dat
er geen toekomst meer lijkt te
zijn, dan zegt de bijbel dat Hij
helpt, waar niemand helpt. Voor
leven en voor sterven wijst Jezus
ons de weg. Zonder doodsver
langen of hemelstreven wil een
christen leven, maar als de dood
kómt, die verstoorder en ver
nieler, die vijand, dan óók is er
de hemelse Vader. Bloemen
nemen niet werkelijk de rouw
weg, ze verleppen zo gauw en
spreken dan des te duidelijker
uit, dat wü bloemen zijn die snel
verkwijnen. Maar in Gods hoede
zijn we wel geborgen, in het le
ven en in de dood. In deze da
gen spreekt Paulus' woord mij
bijzonder aan: Het leven is mij
Christus, het sterven gewin. Dat
kunt U beslist niet omkeren, of
egoïstisch interpreteren. Ik kom
toch weer op het leven terecht,
dat met en uit de Heer geleefd
mag worden, op Zijn Toekomst
aan. Hij heeft de dood over
wonnen. Door Hem komen wü
er doorheen.
„Geen bloemen". We spreken
rustig over de doden, die in het
geloof in de Heer stierven. Ze
zijn van Hem, de Levensvorst.
Dat is onze troost alleen.
Joh. Poort,
hervormd predikant
Leiden.
ijzer buigt. „By dat geperste spul
is alle kracht uit het materiaal ver
dwenen".
T raditioneel
Zoals vrijwel alle Nieuwkoopse
vuurwerkers maken de Verlooys
massa-artikelen: zwaluwstaarten,
strohaken, Limburgse houvasten,
hakkelbouten, duimen, palingha-
ken, krammen enz. Het zijn de tra
ditionele prod uk ten van het sme-
dendorp. Het is dan ook typerend,
dat de enige siersmid in Nieuw
koop, Piet Mans van origine een
Elndhovenaar is.
Mans, die zich in 1948 in het
dorp heeft gevestigd en wiens werk
stukken door het hele land zijn te
vinden (in Nieuwkoop zelf siert
een postillon uit zijn smidse het
nieuwe postkantoor), gelooft dat
alleen het siersmeedwerk nog toe
komst heeft. „Het zuivere hand
werk achter het vuur sterft uit..
Maar de vuurwerkers die over
blijven, zijn straks wel het man
netje. Wat nu in Nieuwkoop wordt
geproduceerd, is al voor tachtig
procent koudwerk".
Hy werkt nog volgens stokoude
principes, al is hij op zijn manier
toch met zijn tijd meegegaan: in
zijn oven branden kolen in plaats
van turf, de blaasbalg is vervan
gen door een ventilator en een
automatische voorhamer neemt
hem het allerzwaarste werk uit
handen. Maar hij weet, dat hij
niettemin een uitstervend ambacht
uitoefent. Want de jonge generatie
heeft geen interesse voor het oude
smidsvak; zij geeft de voorkeur
aan het schonere, lichtere en vaak
beter betaalde werk in een fabriek.
Er is een. tyd geweest, dat het
kleine Nieuwkoop, nu in opkomst
als watersportcentrum, in het hele
land bekend stond als het smeden -
dorp. In bruin-geteerde schuren,
die veelal achter eenvoudige boe-
ren- en arbeiderswoninkjes ver
scholen lagen, brandden toen tien
tallen turfvuren. Vooral in het
Zuideinde, aan de plassen, klonk
van 's morgens heel vroeg tot laat
in de avond overal het doordrin
gende getik van hamers op aam
beelden.
Zeventig
In het begin van deze eeuw moe
ten er zeventig van die familiebe
drijfjes zijn geweest. In de jaren
dertig waren het er nog altijd meer
dan veertig. Maar sindsdien zijn
vele vuren voorgoed gedoofd. Daar
voor in de plaats zijn grote, geme-
Twee voorbeelden waar
uit de zuinige manier van
werken van de Nieuw
koopse smeden blijkt. Op
de foto links het stripje
Krullen
Pratend over zijn eigen vak:
„Ook bij het siersmèedwerk heb je
vuur nodig, wil het tenminste goed
zijn". Hij legt het verschil uit tussen
een koudgesmede of geperste krul,
die 'n recht begin- of eindstukje
heeft en 'n handgesmede krul, die
'n platgeslagen eind heeft. „Maar
het publiek ziet 't verschil meestal
niet, het goede publiek zelfs niet.
Zo is het dan ook mogelijk, dat er
bedrijven zijn die voor zogenaamd
smeedwerk betonijzer gebruiken,
met de bramen er nog aan".
Hoewel zelf siersmid, is Mans bij
zonder geïnteresseerd in 't Nieuw
koopse utiliteitssmeedwerk. „Ze
doen het hier heel anders dan in
de rest van het land. Dit is bü-
voorbeeld de enige plaats, waar ze
uit vierkant yzer duimen smeden".
De Nieuwkoopse vuurwerkers on
derscheiden zich vooral van hun
vakgenoten elders, doordat zy voor
hetzelfde produkt minder mate
riaal gebruiken, maar daarentegen
vaak het ijzer meer keren in het
vuur moeten leggen.
Deze zuinige manier van wer
ken is te verklaren uitde geschie
denis van het Nieuwkoopse sme
den, die gekenmerkt wordt door
armoede en bittere concurrentie.
Waarom juist in dit dorp het
ambacht der smeden in de acht
tiende en negentiende eeuw uit
groeide tot een huis-industrie, is
overigens één van Nieuwkoops
historische raadsels. Er bestaan
daar verschillende theorieën over.
De waarschijnlijkste is volgens
gemeentesecretaris P. Oskam, dat
yzer en de schippershaak.
welke daaruit wordt ge
maakt: de foto rechts: een
rond staafje als grondstof
en een zwaluwstaart als
eindprodukt.
chaniseerde smederijen, construc
tiebedrijven en andere metaalver
werkende industrieën gekomen. De
smeden, die nu nog met een hamer
in de hand achter een oven staan,
de zogenoemde „vuurwerkers", zijn
in Nieuwkoop op de vingers van
twee handen te tellen. Het dorp be
zit nog slechts zeven van die
ouderwetse smidsbedrijfjes; van de
vijftien man, die daarin werkzaam
zijn, is nauwelijks de helft vuur
werker.
„Echte smeden zijn hier bijna
niet meer". Een van de gebroeders
Verlooij, vuurwerkers van vader op
zoon, trapt de ventilator aan en
staart in de vlammen die plotseling
fel oplaaien. „O ja, er zijn nog ge
noeg lui die zich smid noemen.
Maar het enige, dat ze doen is een
stuk ijzer onder een machine schui
ven en de rest wordt voor hen ge
daan". Hij haalt het roodgloeiende
ijzer uit het vuur, pakt een hamer
en slaat met een paar welgemikte
tikken het ronde einde zo plat als
een dubbeltje. Dan verdwijnt het
ijzer opnieuw in de oven om op
temperatuur te komen voor de vol
gende behandeling.
Een machine doet het vlugger,
dat wel, maar zeker niet beter, De
machinaal produkt dus, en slaat
smid pakt een geperste ha?k, een
met een hamer op de kromming.
Het ijzer breekt. Hij pakt een
handgesmede haak en slaat min
stens even hard als daarnet. Het