(iaat op scholen onze veel talent teloor? PROJECT De bakermat ligt in Den Haag wm mm KRAAMVERZORGSTER: altijd bezige duizendpoot JAARLIJKSE GIDS V£\ HET LEIDSCH DAGBLAD OP HET TERREIN VAN STUDIEMOGELIJKHEID Het is bijna weer zover. Over enkele weken leveren de scholen weer een jaargang af en moeten velen antwoord geven op de vraag: wat nu? Wordt het na de lagere de middelbare school? Gaat het de tech nische kant uit? Wordt er meteen een baan gezocht? Of wenkt heel in de verte de universiteit? De maatschappij is zo gecompliceerd geworden, dat het dikwijls heel moeilijk is het antwoord te ▼inden. Zo vele mogelijkheden bestaan er, dat de keuze een groot probleem kan zijn. Zoals ieder jaar probeert het Leidsch Dagblad behulpzaam te zijn bij het verkennen van het onafzienbare terrein van beroepen, ambten en vakken. In deze jaarlijkse bijlage tracht het een beeld te geven van althans enkele der diiizcTKhm mogeHjkheden. Treinbestuurder of muziekleraar, verzekeringsinspecteur of poli tieman, modetekenares of logopediste? Men vindt deze beroepen en nog een aantal meer in de aflevermg-1964 van onze bijlage. Hoe komt het, dat veel jongens en meisjes uit de arbeidersklasse, die goed kunnen leren en gemakkelijk het HBS- of gymnasiumdiplo ma zouden kunnen halen, toch nooit een mid delbare school van binnen zien? Dat is de vraag, die het Sociologisch Instituut van de universiteit in Leiden probeert te beantwoor den. Het „talentenproject" is in officiële ter men „een onderzoek naar de maatschappelijke factoren, die de school- en beroepskeuze be ïnvloeden van kinderen, die de lagere school gaan verlaten". In Amsterdam en in Twente gaat het instituut 12.000 kinderen in de gaten houden. De leerlingen worden getest, er wordt met hun onderwijzer gepraat, van een aantal bezoekt men ook de ouders. Dan weten de sociologen, hoeveel van deze 12.000 geschikt zijn voor bij voorbeeld de ULO, de HBS, het technische onderwijs. En dan wachten zij af. Welke van de kinderen, die naar de HBS zou den kunnen gaan ook inder daad? En wat zijn de oor zaken, dat die anderen niet gaan, ondanks hun aanleg? Vorig Jaar is ter voorbereiding een proefonderzoek ingesteld in enkele buurten van Amsterdam en in Alphen aan den Rijn. Dat omvatte slechts 2000 kinderen, en de resulta ten ervan mogen dan ook niet als representatief gelden. Drs. C. E!. Vervoort en dr. Th. J. IJzerman van het Instituut hebben uit dat proefonderzoek de volgende conclusies getrokken. Verdeelt men de leerlingen in vier categorieën, echt begaafd, goed, matig en niet ge schikt voor middelbaar onderwijs, dan .kan men zeggen dat de kleine groep der begaafden m grote meer derheid ook inderdaad naar het mid delbaar onderwijs gaat, dat aanslui ting geeft op de universiteiten en ho gescholen. De groep goede leerlingen is veel groter, en ook daarvan gaat de meerderheid naar bet middelbaar onderwijs. In de derde categorie is het een kleine minderheid, en uit de vierde gaat nagenoeg niemand. Bij de groep der begaafden is de onderzoekers gebleken, dat tot door leren besloten werd in alle milieus en onverschillig of het meisjes of jongens betrof. In de beide volgende groepen, die van de goeden en de matigen, bij elkaar lag de situatie heel anders: van alle kinderen die volgens de test boven de geschikt- heldsgrens lagen, ging slechts een derde door. Hoe komt dat? „Dat is nu precies wat wij probe ren uit te zoeken", zegt dr. IJzer- Krijgen de onderzoekers daarbij voldoende steun van ouders en on derwijzers? „De ouders werken beslist mee, ze vinden het kennelijk een probleem. En ook de onderwijzers zien het be lang in. Trouwens, gebleken is wel, dat juist de onderwijzer een belang rijke rol speelt bij de vraag of een leerling verder leert of niet. Vee4 ouders komen bij hem om advies, en in vele gevallen wordt dat ad vies ook opgevolgd. En we hebben kunnen constateren, dat hij over het algemeen zijn pappenheimers kent en ze juist beoordeelt". Als men er de middelen voor krijgt, hoopt men in de toekomst het talentenproject nog verder uit te breiden; men denkt daarvoor aan ge deelten van Friesland en Noordbra bant. En wat is het praktische nut? „Wij willen materiaal aandra gen om de discussie over het probleem te verbeteren. En we hopen natuurlijk, dat er uit die discussie iets concreets voort komt, dat er iets gaat gebeuren. Misschien zal het noodzakelijk zijn daarbij niet alleen te let ten op de kinderen, maar ook op ons schoolsysteem. Want het ziet ernaar uit dat met het hui dige systeem de mogelijkheden om de situatie te verbeteren ge ring zijn". Niemand kan voor spellen, hoe onze maatschappij er in het jaar 2000 zal uit zien. Wetenschap en techniek bevinden zich in een zo snelle ont wikkeling, dat zij te gen de komende eeuwwende de sa menleving ingrijpend zullen hebben veran derd. Deze evolutie die men wellicht beter als revolutie zou kunnen aanduiden doet nu reeds een in tensief beroep op de intellectuele potenties van de mensheid en zal daar de komende tientallen jaren steeds meer van gaan eisen. Het is daarom nodig, het reservoir aan ca paciteiten te bewa ken en ervoor te zor gen, dat geen talenten ongebruikt blijven en verloren gaan. Jonge meneen met aanleg in welke richting ook die nen de gelegenheid te krijgen deze te ont wikkelen, onverschil lig uit welk sociaal milieu zij afkomstig zijn. De zoon van de straatveger dient evemeer als die van de notaris ingenieur of bioloog te kunnen worden. Alleen op de ze wijze zullen wij kunnen blijven voor zien in de behoefte van de toekomstige maatschappij. In ons land is er nog geen sprake van, dat alle talenten de kans krij gen tot volle ontwikke ling te komen. De „hogere klasse" om vat ruwweg 5 procent van de bevolking; niettemin leverde zij in 1959 45 procent van de mannelijke en 66 procent van de vrouwelijke studen ten, terwijl de over eenkomstige percen tages voor de vele malen groter zijnde arbeidersklasse 9 en 1 bedroegen. Van het principe: gelijke kan sen voor allen, komt in de praktijk dus nog maar weinig terecht. Hoe dat komt is het onderwerp van een onderzoek, waarmee het Sociologisch Insti tuut van de Leidse universiteit zich mo menteel bezighoudt; een onderzoek, dat in de wandeling het ta lentenproject wordt genoemd. De bakermat Bgtïn Den Haag. Let terlijk. De opleiding tot kraam verzorgster een beroep oud in jaren, maar desondanks nog ta- mefijk onbekend is daar begon nen. Ieder jaar zijn er enige tien tallen meisjes, die dit misschien wel zwaarste vrouwelijke beroep kiezen. Een beroep, dat weinig vrije tijd kent. dat met best be taald wordt, dat dag in dag uit hard werken m verschillende dus gemakkelijke en moeilijke huishoudens inhoudt. Maar daar staat de werkelijke inhoud aan trekkelijk tegenover; het helpen, verzorgen en steunen van gezin nen, waarvan de vrouw thuis „kraamvrouw" is. Kraamverzorgster duidelijk te on derscheiden van kraamverpleeg ster, omdat de verzorgster niet al leen vrouw en baby, maar het he le verdere gezin „doet", is een vak apart, waarvoor een speciale opleiding met rijksexamen nodig is .Het prilie begin van deze op leiding dateert al van om en bij de eerste wereldoorlog toen er in Den Haag een vrouw was, die met soep langs kraamvrouwen ging en meisjes opriep haar bij dit zich snel uitbreidende werk bij te staan. Later resulteerde dat in kraatnverzorging in de wijk en nog later werd daar die speciale opleiding aan toegevoegd. Nu wordt deze weinig schoolse op leiding gevoerd door de kruisver- enigingen vijftien maanden lang en sinds janen door de Frankenslagkliniek, waar directri ce zr. A. J. M. den Braber en haar medewerksters meisjes van achttien en daarboven in de kli niek een jaar lang theoretisch op leiden en hen onder toezicht een half jaar oraktijk laten doen i gezinnen. Meisjes uit het hele land, want naast Den Haag, zijn er nog maar weinig andere klinieken die dit doen. Meisjes, die na de lagere school verder geleerd hebben op huishoudschool, mulo of middel bare school en hun keuze hebben laten vallen op „verzorging" van gezinnen, soms met de idee om zonder een moeizame leerlingen tijd verpleegster te worden. Maar voor het zover komt leren zij het hoe en waarom en wat van de verzorging. Zij leren hun taak in een gezin, waarvan de vrouw thuis bevalt. Een moeilijke taak, bestaande uit verzorgen van moe der en kind, maar ook uit het ver zorgen van de eventuele andere kinderen, uit gasten ontvangen en van het nodige voorzien, uit ko ken voor het gezin en uit het (licht) doen van het hele huishou den. Het zware deel van de huishouding doet de kraamverzorgster niet. Ze boent niet, ze houdt geen schoonmaak, maar ze is wel ver antwoordelijk voor het draaiende houden van dat uiterst ge compliceerde geheel van alledag. Daarom is ze een duizendpoot zonder meer, die jong als ze is alles moet weten en kunnen in het huishouden van anderen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1964 | | pagina 17