Zware communistische druk op Dorpats beroemde universiteit ZOEKLICHT Het voorjaar staat te popelen van ongeduld Gedegradeerd tot provinciale academie z Clëïdsch dagblad Wandeling in schijnbaar dode tuin Zaterdag 7 maart 1964 Pagina 1 A T E R D A G S E B IJ L A G E den een cursus geopend, onder de duidelijke titel „Over de proble men der communistische oplei ding aan de instellingen van hoger onderwijs". Van alle hoogleraren wordt verwacht, dat zij daaraan deelnemen. Scherpe kritiek Ondanks alle moeite, die in Tar tu wordt besteed aan de schepping van een „nieuwe, communistische mens" bestaan er blijkbaar volgens de mening van het regime „reac tionaire stromingen". In de rode dagbladen van Estland en in toe spraken van partijfunctionarissen wordt telkens weer scherpe kritiek geuit op de studerenden en hun hoogleraren wegens hun onver schillige houding tegenover de be langrijkste partijpolitieke proble men. De studenten wordt gebrek aan belangstelling verweten in de ideologische taken, die met hun toekomstige beroep verband hou den. zoals de atheistische propa ganda. de „ontmaskering van het roofzuchtige karakter van het ka pitalisme" en de politieke activiteit in het algemeen. En de docenten wordt verweten, dat zij de commu nistische ideologie niet met de on derwerpen van hun voordrachten vermogen te verbinden, of. wat er ger is, niet verbinden willen. Wie in staat tussen de regels van deze kritiek door te lezen, mag de hoop uitspreken, dat, ook onder de huidige omstan digheden, aan de universiteit van Tartu nog geleerd wordt te d e n k e n. En denken is, zo als bekend, de ergste vijand van de communistische ideo logie. (Dit artikel is naar aanleiding van gegevens uit het januari nummer van „Baltische Briefe" Hamburg, geschreven door dr. M. Nieuwenhuis-von Uex- küll, te Leiden) Tartu (Dorpat) na de annexatie door de Sowjet-Unie. Ook van alle andere inrichtingen voor hoger onderwijs wordt nu geëist, dat ze dit verheven doel nastreven De stichtingsoorkonde van $e universiteit in Dorpat draagt de ondertekening van de Zweedse koning Gustaaf Adolf. Zij werd toen het was in het jaar 1632 Academia Gustaviana genoemd ter herinnering aan de schenker. Maar de laatste Russische encyclopedie vermeldt 1803 als jaar van oprichting. En daarmee is deze op hoog West- europees niveau staande universiteit van meer dan drie eeuwen oud gedegradeerd tot een der jongere hogescholen van de Sow jet-Unie. Het doel is duidelijk: de universiteit van Moskou hoewel pas in 1755 opgericht is door deze geschiedvervalsing de oudste geworden Maar wat wil men? De Russische encyclopedie is nu eenmaal een opslagplaats van vervalste fei ten, namen, data enz. De „staatsuniversiteit Tartu", zoals de academie van Dorpat nu wordt genoemd, is aangesloten op het net van hoger-onderwijsstellin- gen in de Sowjet-Unie en onder geschikt aan het „ministerie voor hogere scholen" in Moskou. On der dit bestuur is deze universi teit, eens staande op de basis van vry wetenschappelijk on derzoek, tot het niveau van een Russische provincie-universiteit gezonken. Haar doel is nu de vor ming van onder communistische invloed staande „academici". Wel ke waarde men aan dit laatste woord moet toekennen, blykt uit de docentenlijst van 1961. Een latere is niet verschenen, maar op grond van courantenberichten mag men ik heb een broertje van hem ge vonden in een andere hoek zullen we de vrind toch maar in 't vizier houden? Aan de knoppen kunnen we eerst goed zien. dat de wintertijd geen „doodtij" is. Neem b.v. de hamame- lis, de Japanse toverhazelaar, die zjjn knoppen al uitgeschoven heeft, zodat de toverbloemen, rood, geel en oranje naar bulten krullen. De lijsterbesknoppen hebben hun wollen das nog om, ze zitten goed ingepakt en wachten op meer en aanhoudend zon. De sering steekt zijn mooi gevormde en stevige knoppen hoog in het licht; ze kun nen echter niet halen bij die van de azalea mollis, want deze draagt de allermooiste, en elke schub „ge- festoneerd" met een wit lijntje, scherp getrokken als met een pen- seelpunt. Aan de rand van het vijvertje, waar een zwarte merelvent zich staat te wassen, is het eerste sneeuwklokje verschenen. In het naburige park zet ik mijn ontdekkingen voort. Daar hangt het voorjaar tussen de gladde stammen van een beukenlaan, daar zie ik door het kantwerk van hun enorme kronen het wit en blauw van een lichtovergoten hemel. De grote eendenvijver ligt een zaam met zijn geschulpte ijsran- den, overschot van de winter. Van kinderen verlaten is de voeder plaats voor de eenden. Die rumoe ren in het donkere water, dat hun kleuren weerspiegelt. Op het gras staan, als opgelegde schepen, twee benen met de vastberaden stap van iemand, die gaat voeren! Het zijn echte peuters, niet gro ter dan een half normaal schaap. Ze staan in een soort formatie op gesteld. bewegen zich niet, maar ze houden mijn handen goed in 't oog. Ook zij kauwen, maar ze doen 't als groep ritmisch, het lijkt wel Ingestudeerd. Op een zeker ogen blik houden alle roze bekjes stil, dan moet er even een voorraadje uit de maag omhoog worden ge stuwd en dan begint het koor op nieuw in volledige harmonie. On dertussen schetteren hun bibber- stemmen zo dringend, dat ik ze de rug toekeer, zwaar van zelfverwijt. Er schuift een slagschip van een wolk voor de zon en plotseling is het, alsof in het grote park het licht uit gaat. De glanzen zijn uit de eendenvijver genomen, de gan zen schommelen snetterend over 't modderpad. De zwanen op één poot houden de andere als een zwarte hand op hun rug. Ik zie een vers mollespoor getrokken over het gras, een litteken op de mooie groene huid van het park. Dat betekent voorjaar, als de mol weer actief wordt in de bovenlaag van de grond! En hoor ik dat wel goed? Is dat een zanglijster, ja of nee? Een antwoord krjjg ik niet, want een vliegtuig giert razend naar zijn geluidsbarrière. Dus zwijgt de wereld. Toch heb ik me niet ver- gtot! SJOUKE VAN DER ZEr „Vorming van een nieuwe, communistische mens" dat is het hoofddoel van Estlands eenmaal beroemde universiteit in Het hoofdgebouw van de be roemde universiteit van Dor- richt, die voorlopig de enige in de gehele Sowjet-Unie zal zijn. Hier krijgen de studenten een opleiding voor z.g. „ideologische arbeid", zo als atheistische propaganda. Voor „nationalistische" vakken als ge schiedenis, volkenkunde en archeo logie van Estland bestaat daaren tegen geen ruimte meer. Die zijn als zelfstandige vakken verdwenen en worden, bij de behandeling van deze onderwerpen voor de gehele Sowjet-Unie- slechts terloopt on derwerzen. Het aantal studenten van de uni versiteit van Tartu bedroeg in het najaar van 1963: 4000. Van hen wonen er 2400 in de stad zelf. De overigen studeren schriftelijk en vrijwel steeds naast hun dagelijks werk. Dit is in alle faculteiten be halve de medische mogelijk. Deze „ver-studenten", zoals ze worden genoemd, komen enkele malen per jaar naar Tartu om er examen af te leggen, zodat het contact wel zeer miniem is. In Tartu studeert jaarlijks ook een zeker aantal elders wonende Russen. Groepsgewijze worden ze uit de Aziatische Sow jet-republie ken naar Tartu gezonden. In som mige faculteiten, zoals de medische, wordt namelijk behalve in het Est- nisch ook in het Russisch gedo ceerd. Opvoedende taak De meeste in Tartu wonende studenten ontvangen een stipen dium van dertig roebel per maand. Zy wonen in internaten, met z'n vieren of zessen in één kamer. Om toegelaten te worden tot de colle ges moet men eerst twee jaar in een bedrijf of een bouwonderne ming. bijv. in Siberië of elders, produktief werk hebben verricht. Ongeveer de helft van de studen ten is lid van de jeugdorganisatie Komsomol. Bovendien worden de studenten geanimeerd zich by an dere verenigingen aan te sluiten, zoals bij de tot elke faculteit be horende werkgroepen, de „club der strijdende atheisten", de „club voor volkerenvriendschap" of de „uni versiteitsafdeling voor de vrijwilli ge hulpverlening aan leger, lucht macht en marine", e.d. Alle stu derenden worden tot betrouwbare communisten opgevoed, zo luidt het voorschrift van de party, die de universiteit met haar politieke oog merken immers volledig beheerst. De leerkrachten worden voor de bereiking van dit doel verantwoor- delyk gesteld. Die politieke druk op de universiteit is nog belangryk versterkt sedert de communistische party der Sowjet-Unie haar nieu we programma heeft aangenomen, dat tot hoofddoel heeft: de oplei ding van „een nieuwe, communis tische mens". Met het oog hierop werd het leerplan van de bovenge noemde faculteiten der „maat- schappelyke beroepen" en die van de „wetenschappeiyke grondslagen van het communisme" uitgebreid. Om de hoogleraren beter voor te bereiden op hun „opvoedende taak" is er aan de marxistisch-leninisti- sche avonduniversiteit kort gele EEN Conny Sluysmans. „Ha- bis". Contact. Amster dam. 1963. Conny Sluysmans is, wat men pleegt te noemen, een handige tante. Na enige boeken vol erotiek en tranen, gekruid met een tikje religie, waarmee zy nog enig schandaal heeft weten te verwek ken in haar geboortestreek Lim burg, komt zy in deze roman met erotiek en tropen, gekruid met de weemoedigheid om het afscheid van Nieuw-Guinea. Tropen en ero tiek een gecombineerd onder werp, dat talloze malen bewezen heeft in de periode vóór de tweede oorlog deugdelyk te zyn voor de omzet. En men kan met aan zeker heid grenzende waarschynlykheid aannemen, dat er ook nu nog wel belangstelling voor te vinden zal zyn. Aan de andere kant echter dient er rekening mee gehouden te worden, dat koloniale toestan den zonder kritiek taboe zyn. Maar geen nood. Conny heeft de overdracht achter de hand om te ontkomen aan eventuele verwyten een tropenroman geschreven te hebben volgens het recept van de eenmaal zo beroemde en heel wat beter haar métier verstaande me vrouw Szekely Lulofs. Behalve een hoeveelheid afgezaagde mopjes („de weduwe" voor een pakje ta bak van VanNelle e.d.), fouten en slordigheden, 'waar de voorgangers zich niet aan schuldig gemaakt zouden hebben, is er dus niet veel nieuws onder de tropenzon. In de rimboe zit jonkheer Diederick Brand Venema van Westerflier, in het vervolg gelukkig Diederick Brand genoemd. „Toean" Brand heeft het goed getroffen met zyn „djongos" Amoje. En hij zou zijn simpel, maar niet onbevredigend vrygezellenbestaan wel voortgezet hebben tot aan de intocht van de VN. als er niet te elfder ure twee vrouwspersonen uit de lucht wa ren komen vallen. Men staat ver baasd dat die twee jufjes tijdens de gespannen situatie vóór de over dracht nog toestemming hebben gekregen tot reizen naar het bin nenland, zoals men ook verbaasd staat over het feit, dat mejuffrouw Sluysmans blykbaar „voorlich- tingsambtenaresse van het gouver nement" geweest is. Geen won derRia de Neeff heeft in haar huwelyk geen zin meer en weet Diederick via de alombekende openvallende kimono zyn zelfbe stuur te ontnemen. De tweede rustverstoorster, Mar griet van Someren, zoekt het op hoger niveau. By niemand minder dan by „toean resident" De Vree- de, van wie wy horen dat Amoje hem zich voorstelt „zondags in de kerk by pastoor Vernimmen" dat „Toean Allah" het gezicht moet hebben van toean resident. Merk waardig van die pastoor om het mohammedaanse geloof te onder richten. Maar enfin, tussen Mar griet en Camiel de Vreede ontstaat een zielscontact. nog verstevigd door gezameniyk gewiebel over een levensgevaarlyke hangbrug en bezegeld met de mededeling: „Ze kusten elkaar en werden omringd door Nieuw-Guinea, dat zy op het punt stonden te verliezen. Ze kus ten elkaar en zouden elkaar verlie zen". Heel diep en fyn die over eenkomst, dat voelt n wel. Het hjstje van overbekende Ma- leise woorden besluit het geheel. André de Splenter, „Cherubyn". Nügh en Van Ditmar. Den Haag x.J. Het kind dat door de volwasse nen in zyn omgeving voor te grote problemen wordt gesteld, is het on derwerp van deze roman. Door de onrust en de splitsing in het hu welyk van zyn ouders, raakt Mich afgesloten van het contact met zyn leeftydgenoten en groeit op tot een eenzelvige, gefrustreer de jongeman. Zyn vader trekt als beroepsofficier de oorlog in. De moeder is een chronische zieke, die het hart van haar man ziet ver dwijnen in de richting van de huishoudster Carla. Bij de in val van de Duitsers vlucht de zieke moeder met haar zoon tegen beter weten in en sterft onderweg. Als Mich later naar huis terugkeert, vindt hy -daar Carla wachtend op vader en zoon. Tussen haar en hem groeit een gecompliceerde, pyniyke verhouding van aantrek ken en afstoten, van verlangen en weerzin. Met de tydelyke terug keer van de vader wordt alles nog moeilijker en dientengevolge de eenzaamheid van de ongelukkige Mich nog groter. Na vaders dood komt Mich in huis by een oom en tante, die zich, daar zy zelf geen kinderen hebben, op tyrannieke wyze aan hem hechten. Het zyn oorlogsprofiteurs, deze oom en tan te, en zelfs de goede maaltijden in ooms lunchroom kunnen Mich niet weerhoudén als hy ontdekt, dat de verdwenen Carla striptease- danseres is in ooms nachtclub. Hy rukt zich met enig geweld los en wordt officier zoals zyn vader. André de Splenter heeft de men taliteit van de Waalse Belg en men verbaast zich eigenlyk, dat hy niet in het Frans schryft. Zyn Neder lands is weinig zuiver, maar aan de andere kant heeft deze taal vorm iets dat goed past by de pro bleemstelling, die stellig niet Ne derlands is eerder Frans. CLARA EGGLNK pathet tegenwoordige Tartu. wel aannemen, dat het beeld sins- dien niet is gewijzigd. Welnu, de toestand is beschamend Uit bedoelde lyst blijkt dan. dat van de acht docenten voor alge mene geschiedenis géén de titel van hoogleraar waardig werd ge acht of zelfs ook maar in het bezit is van de doctorsgraad. Slechts drie van die acht hebben de laagste we tenschappeiyke titel van „kandi daat in de historische wetenschap" behaald. De overigen worden „le raren" genoemd. Bij de taalweten schappen zyn slechts twee gedoc- toreerden, die het ambt van hoog leraar bekleden. Russische geschie denis wordt door een Russin gedo ceerd. De leerstoel voor Fins- Oegrische talen wordt nog altijd al van vóór de Russische bezetting bezet door een bekende geleerde. Van de zestien leerstoelen voor wis- en natuurkunde worden er drie door hoogleraren met een doctorstitel bezet. Alleen de medi sche faculteit (21 katheders) ver heugt zich in het bezit van een groter aantal docenten met vol doende wetenschappeiyke scho ling: elf professoren met de doc torstitel, van wie er acht promo veerden toen Estland nog zelfstan dig was. Behalve de reeds genoemde fa culteiten (geschiedenis, taalweten schappen en geneeskunde) bestaan er nog vier z.g. „algemene leergan gen". namelyk voor het historisch en dialectisch materialisme, poli tieke economie, geschiedenis van de communistische partij der Sow jet-Unie en de wetenschappeiyke grondslagen van het communisme. Het zal wel niemand verbazen, dat deze leergangen voor alle studen ten verplicht zyn, ongeacht hun faculteit. Terloops Om academici te scholen voor het communistische propaganda- en agitatiewerk werd verleden jaar nog een „byzondere faculteit der maatschappelijke beroepen" opge- zwanen, op één poot. Zes ganzen komen me zwygend tegemoet, de kantige kop scheef omhoog op de gestrekte hals. Maar ik reageer niet met een voederzakje, ik houd er niet van, dieren een zakje voor te houden. Als je dat doet, wordt het dier on- middellyk een bedelaar, het sluit z'n eigen wezen voor je af en je komt niets van hem aan de weet. Daarom loop ik door naar de schapen. Ze staan in een vochtig weiland achter het hekje van de voederzakjes. Ze staan en zwygen. Maar ze kauwen, hup! links, hup! rechts, telkens verschiet hun mond met het rytje snytanden. Hun vachten zyn vies, maar dat mag, als je schaap bent en liggen moet in het stro. Kyk! wel wel, daar wandelt een paartje moefflons dwars door de kauwende zwygers, het mannetje, getooid met horens als zwarte kromzwaarden, het wyfje, ongekroond, op stokkebenen achter haar gemaal aantrippelend. Hoe komen die Corsicanen hier tussen het gewone schaaps volk verzeild? De schapen zwygen, hun barnstenen ogen aan weerszyden van de geheuvelde neusrug hebben geen uitdrukking. Ze hebben 't gras al voor de hon derdste keer afgeschoren en de grond is nat. Nou jongens, ga dan onder dat afdak, daar is het droog en de ruif is vol met hooi! En dan zyn er nog de dwerg schaapjes! Maar dat is een aardig stel, een koppeltje van een man of twintig. En een gemekker! En een getetter! Want ik kom aan- iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii OP DE BOEKENMARKT Januari is zonder opvallende meteorologische ingrepen voorbUgegleden, zonder windkracht zo-en-zo. Het heeft een beetje gevroren, er ls wat ge schaatst, maar het algemene beeld is toch geweest: mist, vorst in de kist, behalve op de trottoirs, die als spiegels werden. Mist, mist, de dagen aan eengeregen, monotoon, tot een ry, waarin gisteren niet anders was dan vandaag. Toen, op een dag, heel vroeg voor de tyd van het jaar, brak de zon door. Hemel! zon! en ik stapte de deur uit. zo myn tuin in. Als je jezelf na weken van gedwongen binnen blyven voor het eerst op een tuin loslaat, ondergaat de overgang van brandende haard naar warm zonlicht op je huid als iets heel bijzonders en de kennismaking met die januarituin wordt een kleine ontdekkingsreis. Want, wat op een afstand en door de tuindeuren heen gezien, een tameiyk „dooie boel" leek te zijn, dat blijkt nu, in de glimlach van de zon. helemaal niet dood te zyn, maar vol leven, dat zich aan alle kanten meldt. gels zichzelf kunnen redden is dat altyd beter. In de tyd van bevro ren grond en beyzelde takken kun nen ze dan terugvallen op armen zorg aan het vóedertafeltje. Er komt voor ons. kykers naar onze tuin. nog dit by, dat zo'n stukje grond met z'n verstorven tinten bruin, verdord geel en grys in al lerlei schakering heel mooi kan harmoniëren met de achtergrond van een oude, verweerde schutting. Die eerste wandeling dan, in de zon. in een schijnbaar dode tuin! De mahoniastruik heeft zich vol gehangen met zeegroene peervor mige besjes, de verschillende soor ten berberis dragen ze of rood of blauw, met de tere dauw van drui ven. Onze Gelderse roos heeft zyn oorbellen nog niet verloren. Rood als bloed hangen ze reeds gedurende vele maanden te midden van de kale takken, goed zichtbaar voor de vogels. Ze moeten wel niet erg aanlokkeiyk zyn. want terwyi alle andere besdragers steevast vogelbezoek krygen, wor- Alleen, we moeten soms even zoeken. Wij hebben nl. de gewoonte, in de herfst onze oude planten niet af te snijden, maar ze met zaad en al te laten staan, behalve een enkele, die naar onze ervaring een beetje al te kwis tig is met 't rondstrooien. De vo gels vinden zo'n slordige tuin be slist wel prettig, want daar is in de moeilykste maanden altyd wel wat te plukken en te peuteren uit de oude zaadkoppen. Je moet ze zien schommelen op de stengels, die soms verend door buigen tot op de grond, als er een paar groenvinken op zitten te ba lanceren. En de merels vinden in het oude blad op de grond ook altyd wel iets te eten. Zolang vo- den deze bloedkoralen steevast on gemoeid gelaten. Nee. dan de kren- tenbomen, die in juni al door de merels worden leeggeplunderd! Vreemd is dat naar ons begrip on logische opmaken van een enorme voorraad in een seizoen, dat er overvloed is van voedsel. Ik zeg dan ook wel eens tegen zo'n stel krentepikkers: „Heé heé, kan 't niet een beetje beschaafder! En moeten jullie uitgerekend nu al je reserve opmaken? Pik een wurm!" Maar ze trekken er zich geen steek van aan. Ze luisteren niet eens! Er Ls toch nog al wat groen in m'n tuin. De rozetten van het vingershoedskruid staan er fris by. Ze rusten, ze hebben geen haast. Onze stinkende gouwe (wat 'n naam!) houdt zich ook prima. Ik heb hem jaren geleden eens meegenomen, omdat ik hem zo mooi vind van bladvorm. De naam is niet mooi; het gele vocht in de stengels ruikt inderdkad een beetje, nou ja, maar toch niet zó erg voor zo'n naam. Een z.g. dank bare plant, die in z'n bloei haast niet van ophouden weet. Alleen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1964 | | pagina 7