EINDPUNT WESTERPOORT
„r
KERSTBOMEN -1% MILJOEN -
STRALEN IN HUISKAMERS
De"
AFRIKAANSE BRIEF VOOR
„w
Boswachters zijn de strijd moe
KERSTNUMMER 1962
LEIDSCH DAGBLAD
PAGINA 9
TT ET lokale treintje sedertdien
TT allang opgeheven stond al een
poosje stilmaar dat drong pas
tot me door toen de conducteur de deu
ren kwam sluiten en stilstond voor mijn
raam. Eindpunt Westerpoort, allemaal
uitstappen!" zei hij, en toen meer tot mij
persoonlijk: „De trein gaat niet verder,
meneerdat is het eindpunt!"
Moeizaam stond ik op.
Er hing een benauwde lucht in de
coupé, de lucht van pijpen en sigaren
in een warme al te kleine ruimte. Op
het perron stoven mij fijne glinsterende
sneeuwkristalletjes in het gezicht, zoals
die bij hoge vorst soms neerdalen, zelfs
bij heldere hemel. Ik huiverde en zette
de kraag van mijn winterjas hoog over
eind. De stationschef, die bij de uitgang
van het kleine perronnetje de helft van
mijn retourtje in ontvangst nam, keek
mij nieuwsgierig aan. Wel te begrijpen,
want er waren op deze koude kerstdag
maar weinig reizigers en de meeste
kende hij van name. „Ik weet niet of
het u bekend is," zei hij na een discrete
aarzeling, „maar de laatste trein van
hier vertrekt om 20.15later kunt u niet
meer weg!"
Ik knikte, maar ik was me er van be
wust, dat de man me nakeek tot ik in
de bocht van de dorpsweg verdween.
Dc molen, waar de ouders
van mijn vriend woonden, lag
een heel eind van het station
netje af. Er suisde over de kale
velden een kille bries, die
overal doorheen ging. Op de
vorstige weilanden zaten in
ééngedoken meeuwen, die
net als ik huiverden in de
schrale noordooster. Achter
een groepje bomen staken de
strakke molenwieken donker
af tegen het grijsblauw van de
winterse luchten. Ze leken me
dichterbij dan me lief was. In
het kleine huisje zou het wel
warm zijn, maar dat was geen
reden om mijn pas te verhaas
ten. De stationschef had ge
zegd, dat de laatste trein ver
trok om kwart over acht. Dan
zou ik hier allang weer weg
zijn, op weg naar mijn kale
hotelkamer, die me van hieruit
een oase van huiselijkheid en
veilige rust geleek. Op de
slechte kapotgereden weg was
geen sterveling te zien. Een
zwerm kraaien hing rumoerig
in de lucht boven het kluitig
omgeploegde land. Het ver
geelde riet langs de wallekant
ritselde in de ijzige adem. Een
paar knotwilligen leunden moe
boven het bevroren kroos. De
vijf jaar, die ik met Huib heb
doorgebracht in tropisch Afri
ka. hebben me bepaald niet
winterhard gemaakt. Ik had
het koud en voelde mij ellendig.
Toch was Westerpoort een open
baring voor me. Nederige stul
pen met rieten daken rondom
een kerkje van donkerrode bak
steen, met klimop begroeid, hooi
mijten, opgetast met goudgeel hooi,
rust en ingetogenheid en een stem
ming als een romantische kerst
kaart uit Duitsland. Achter de mo
len vond ik het huisje met de blin
den, fleurig rood en wit. Achter het
popperige raampje met de twee op
genomen gordijntjes gloeide nog
een late rode geranium. Een paadje
met bemoste stenen voerde naar
een heldergroen geverfde deur. Ik
overwon mijn aarzeling en stapte
heen over de klompen bij de ach
terdeur twee paar grote blank-
geschuurde, en tot mijn verrassing
ook nog een kleiner paar, met een
rood blesje en een schattig
puntneusje. Ik lichtte de klink en
stapte binnen.
Ik wou dat ik het U in kleuren
kon voorzetten. Het tafereel was
het penseel ivaard van een Ver
meer. In een stoel bij het for
nuis zat vader Hogenes, het
hoofd wat opzij gerold, de lange
witte baard regelmatig op-en
neergaand bij elke ademhaling.
De oude man sliep, maar de vele
rimpeltjes bij ogen en mond
spraken van opgewektheid en
tevredenheid zelfs in zijn slaap.
Aan z\jn voeten zat, op een
stoof, een meisje, een buurkind
waarschijnlijk, lezend uit een
platenbijbel, bijna zo groot als
zij zelf. Haar fijne stemmetje
trilde.
„En toen de zoon in den
vreemde was en het hem daar
zo tegenliep, wachtte vader
thuis op hem. Urenlang stond
hij aan de deurHet zachte
stemmetje zei de dingen nog
tonder veel intonatie en juist
deze eentonigheid bracht de die
pe rust te weeg, die in de kamer
hing. Een kat lag ineengerold te
spinnen op 'n stoel. Een kana
rietje zat op zijn stokje, de kop
tussen de veren, en zweeg. Op
'n tafeltje in de hoek stond een
klein kerstboompje met enge
lenhaar en wat witte kaarsen.
De zon stond in het raam en te
kende een baan van licht. Ik
kwam als rustverstoorder. Toen
het meisje me zag. liet ze een
verschrikt gilletje horen. Het
boek klapte dicht en rolde op de
grond. De kat kwam overeind en
rekte zich uit. De kanarie schrok
wakker en fladderde in zijn
kooitje heen en weer en de oude
baas rees overeind en keek mij
aan, met een blik van verwon
dering in zijn ogen.
k eh ik ben een vriend
van Huib", zei ik wat moeilijk.
Wat? een vriend van Huib?
Da's aardig! O, dan ben je zeker
Albert Kloosterman. Huib heeft veel
van je verteld. Maar ga dan toch
zitten, Albert! Hier, geef mij die Jas
en hoed. En Guusje, ga jij eens
naar boven en vertel aan moeder,
dat er een vriend van Huib geko
men is. Een bovenstebeste jongen,
die Huib van ons. Een oppassende
jongen, meneer, en aardig, dat jij
nu gekomen bent om ons eens wat
van hem te vertellen
„Tc Heb ook een brief van hem
bU me," aarzelde ik. Ik aarzelde
omdat ik immers niet wist, wat
Huib geschreven had. ..een brief uit
Afrika". „Ach, ook een brief- Zeker
een Kerstgroet!"
De oude baas zette zijn bril op,
scheurde de brief open en las hem
vluchtig door: Wel, dat is gauw ge
lezen. Huib is nooit een erge brief
schrijver geweest. Hij is wat som
ber zo te zien. En geen woord over
zijn gezondheid. Straks nog maar
eens nauwkeuriger. En vertel nu
eens. Of nee, wacht tot moeder er
bij is."
Vader Hogenes lachte me vrien
delijk toe. Alle rimpeltjes in het
oude verweerde gezicht begonnen te
leven. Hij trok zijn stoel naast die
van mij en legde zijn hand op de
mijne, die elkaar nerveus omklem
den. De kanarie zette een triller in.
De treden van de zoldertrap kraak
ten en de deur vloog open en daar
verscheen zij, moeder Hogenes. Zo
mogelijk nog meer rimpels dan
haar man, maar met dezelfde op
gewektheid, dezelfde innige tevre
denheid in haar ogen. Ze drukte
me enthousiast de hand.
TJ'
ïjongejonge, de vriend van ons
Huib wie had dat ge
dacht. Fijn van je, dat je
ons hebt opgezocht. Een beste jon
gen, die Huib. We zeggen zo vaak
tegen elkaar, dat we trots mogen
zijn op onze Jongen. Heeft het ver
gebracht in de wereld. Een harde
werker, he vader. Altijd vlijtig ge
weest. he Cor? Wat heeft hij je
vroeger niet geholpen, met het
schoonmaken van de konijnenhok
ken met het hakken van het brand
hout. met het planten van de kool
er was hem nooit Iets te veel. hè
vader? Maar wat ben ik toch onbe
leefd: je hebt natuurlijk een hele
wandeling gemaakt Een kopje kof
fie zal smaken, niet? En dan straks
een heleboel vertellen van ons Huib.
Want brieven zijn altijd maar brie
ven. hé? Nooit lang ge noeg en ze
houden altijd op, als je net nog zo
graag iets zou willen weten
„Ja!" zei vader Hogenes. Ik keek
tersluiks naar zijn mooie waardige
kop. Sakkerloot, wat lijken vader
en zoon op elkaar! Maar welke
een ernst en levenswijsheid spreken
uit die levendige ogen Even viel
het mc op, dat zijn handen de
brief samenvouwden en wegborgen
in een binnenzak. Maar na de win
terkou buiten bracht de warmte van
het fornuis een soort verdoving
over me. De geluiden in het ver
trekje vloeiden ineen tot een gave
harmonie. Het tikken van de Frie
se klok. het water dat begeon te
zingen in de ketel op het fornuis
en het gerammel van de kopjes
achter mijn rug.
Toen de dampende koppen kof
fie voor ons stonden, barstte 'n sal
vo vragen over me los en zij ont
wapenden mij volkomen. Om beur
ten spraken zij de vele tere ge
dachten uit, die hen met hun zoon
verbonden. Of hij nog altijd zoveel
studeerde. Of hij daar in dat verre
land wel goede vrienden had. Wie
zijn kamers voor hem deed en
zijn boeken rechtzette. Of hij zijn
eten wel op tijd kreeg en wat hij
zoal at.
„Nog een kopje?"
De oude handen trilden toen ze
mijn kopje volschonken en een
deel van de suiker gmg er naast.
„Moeder, wat heb je?" zei va
der Hogenes.
„Suiker morsen dat betekent
vreugde
„Ja vreugde
„Laat het nou niet koud wor
den'zei ze, ,,'k heb er nog een
kerstkransje bij zelfgebakken!"
Welke dichter heeft het ook
weer gezegd, dat het goed
is de stille dingen stil te
laten? Tenslotte ben ik ook maar
een mens.
„Kan hij wel tegen het klimaat?
„Het klimaat Ja. nou, 'tis er
wel eig warm. hoor. maar toch
nog wel om uit te houden. Als je
maar geen last krijgt van de moe
raskoorts
„Zit hij nog bij dezelfde neder
zetting?"
„Zal hij gauw weer 'es schrij
ven?"
„We willen zoveel weten, hè va
der? We leven op de berichten die
we van Huib krijgen. Maar hij
heeft maar zo weinig tijd
Hun ogen hielden elkaar vast en
ik keek van de een naar de ander.
Het leven van die oudjes lag voor
me als een open boek. Ik zag de
gezamenlijke vreugde Ik zag de
innigt zorg voor elkaar. En ik
zweeg Mijn stem kwam moeiazam:
„Nee, Huib zit niet meer bfj de
nederzetting aan de rivier. Dat ls
het juist, waarom het nu gaat!"
„Is hij dan overgeplaatst?"
..Stii toch. vader, laat Albert nou
vertellen
„Overgeplaatst? nee Ja! hij
moest op reis hij heeft een nieu
we opdracht Ik huiverde, alsof
achter mij de buitendeur open
stond en de kille winterlucht naar
binnen liet.
„Zeker weer naar zo'n onbeken
de streek", praatte zij. peinzend
als in herinnering.
„Ja", zei ik snel, „inderdaad"!
naar eer. heel nieuw gebied
„Alleen? reist hij alleen?"
„O nee!" zei lk geruststellend.
Je reist daar nooit alleen altijd
in hele karavanen!"
En zo ging ik door. Op iedere
vraag wist ik een antwoord
en tegen etenstijd wist ik. dat
er voortaan in het leven van de
beide oudjes geen dag meer zou
komen, zonder dat zij bij het ver
laten van de bedstee tegen elkan
der zouden spreken over hun zoon
Huib. de held. „tja. en dan te be
denken. hè? dat Huib in een hang
mat slaapt met muskietengaas er
om heen" of „en dat het nou zo
smoorheet is in dat land. waar ons
Huib nu zit!"
Ik wist dat ze nooit meer aan
tafel zouden gaan zonder een
woord over de vreemde gerechten
in de streek waar hun zoon nu
woonde en ik wist dat ze nimmer
meer een wandeling zouden ma
ken, zonder te spreken over de gro
te ontdekkingsreis in het onbeken
de geb.ed, waarvoor hun zoon een
opdracht had gekregen Ik vertelde
alles achteloos en zonder blikken
of blozen en de oudjes hingen aan
mijn lippen. Nu eens vroeg hij:
„Wil je wat luider praten, want zij
wordt wat doof!"
En dan weer was zfj het: „Och
denk er aan. dat vader niet zo goed
meer hoort".
'eet je, Albert", zei vader
Hogenes, „dat is zo, als
je wat ouder wordt: je
weet dat je hem afstaan moet.
Eerst denke je: die komt later bij
me in de molen en als wij dan ge
roepen worden, dan is hij de mo
lenaar. Maar dan komt de mees
ter je vertellen, dat je zoon zo goed
kan leren en dat hij eigenlijk naar
de hbs moet. Dat hy pienter was.
dat wisten we en de mensen zeien:
Molenaai Hogenes zoekt het wel
hoog! maar Huib ging naar de
hbs. Avond aan avond zat hij on
der dr petroleumlamp te werken,
want hel was een ijverige jongen,
niet moeder0 Toen kwam de direc
teur van de hbs en die zei: hij
moet eigenlijk verder studeren. We
hebben gewikt en gewogen en onze
spaarcentjes geteld. Het kon eigen
lijk niet, maar toen kwam die stu
diebeurs en toen ls het toch ge
lukt. Hebben we het te hoog ge
zocht? Nee. het zat er in. Huib
was niet bestemd voor molenaar:
hij is ingenieur geworden. En elke
keer weer moesten we meer af
stand van hem doen. Hij is eigen
lijk het ouderhuis wat ontgroeid,
niet moeder?"
Als een schril verweer klonk haar
stem: „Nee, dat is het niet hij
kwam hier nog net zo graag als
voorheen, maar het werk riep hem
weg!" „Zo is hij dan een geleerd
man geworden. Hij moest de we
reld in. En toen kreeg hij zijn
kans in Afrika. Een mooie taak.
meneer Hij is een nuttig mens
geworaen. Zulke mensen heeft de
werela nodig, nietwaar? We zijn
trots op onze jongen, maar 't is
heel anders gegaan, dan we vroe
ger dachten".
„HU heeft zo zijn eigen leven
gekregen", zei ze zacht, „maar wat
zouden we hem graag nog eens
weer willen zien. Wat denkt u. me
neer. vader en ik zyn al oud. maar
zouden we hem nog eens weer
zien?'
De moeder vroeg het. maar het
was of zij zijn gedachten uitsprak.
De oude man keek mU aan met
ingehouden adem Ik keek naar
buiten, waar de oude lucht grijs
over de bevroren velden hing. „Ja
zeker". zei ik traag, „ik weet na
tuurlijk niet. hoelang het zal du
ren. maar ik dacht toch. dat u
hem wel spoedig weer zult zien.
Kom. en nu moest ik maar eens
over opstappen denken".
„Ik breng u weg", zei vader Ho
genes „wacht, ik schiet even mijn
schoenen aan". Hij scharrelde wat
in de keuken en ondertussen kwam
moedei Hogenes dicht bij me staan.
Ze keek me met haar pientere ogen
vorsend aan.
Zeg. Albert", zei ze. „hu Huib
niet weerkomt. zou Jij dan niet
eens wat vaker bij ons kunnen
komen. Het zal goed zyn. over hem
te praten, over onze zoon die er
niet meer is!"
JVfaar moeder Hogenes", zei
ik, „hoe komt u daar nou bij?"
„Een moeder maak je niets
wijs, mijn jongen", zei ze berus
tend. Jk heb het de hele tijd
gevoeld de boodschap, die
jij verzweegIk heb het trou
wens al langer gevoeld. Er is
iets dat je waarschuwt. De toon
van de laatste brief het
uitblijven van de nieuwe
Hij is een goed mens geweest,
maar het is zo hardl" Even tril
de haar lip.
Ik trok haar aan mijn
schouder: „Goed! ik zal nog
eens terugkomen ik kom
zeker, hoorl"
Maar resoluut maakte ze zich
los: ,£eg Albert: geen woord
tegen vader, hoor! Hij heeft zo
van Huib gehouden. Hij zit er
zo vol van. Laat hem in het
vertrouwen, dat de jongen nog
leeft. Hij is nu zo gelukkig
„Hier, neem dat mee", zei ze
nog en ze pakte een stapeltje
zelfgebakken kerstkransjes in
een trommeltje, „en nog be
dankt voor je bezoek!"
En op de landiueg keek vader
Hogenes mij peinzend aan:
„Goed dat je 't niet zo plomp
verloren hebt gezegd. Een moe
derhart is een moederhart, Al-
bert. Laat haar de rest van haar
jaren denken, dat Huib plotse
ling voor haar zal staan
waarom niet? Het zou haar zo'n
verdriet doen het te weten, zo
onverbiddellijk
„Maar hoe wist u het zelf?"
,J)e toon van zijn brief ...en
en wat u zei over die verre reis.
,t Is afstand doen en berusten,
met het vertrouwen dat het
weerzien niet te lang meer zal
wachten
TOEN Ik weer In het
treintje zat las ik nog een
keer het briefje van de maat
schappij: „Wij zenden u een
schrijven van de heer Huib
Hogenes. die op de thuisreis
aan boord van de „Zeeland"
ls overleden. Wij hopen, dat
u in staat zult zijn aan het
laatste verzoek van de over
ledene te voldoen en de nabe
staanden zult willen bezoeken
om hun bijgaande brief te
overhandigen en hen voorzich
tig van de droeve gebeurtenis-
op de hoogte te «tellen."
Ik scheurde de brief van de
maatschappij in duizend snip
pers. opende het stroeve cou
pé-raampje en wierp de snip
pers naar buiten. De kille
noordooster voerde ze mee en
strooide ze over de bevroren
velden.
GERARD LUTKE MEIJER
duizend jaar geleden t>U de grond-
verdeling is vergeten".
Streng
wy IJ elkaar 1miljoen kerstbomen stralen met Kerstmis in de
T* Nederlandse huiskamers, in café s en winkels, op straat-
pleinen en in openbare gebouwen. Om dat te kunnen bereiken
hebben houthakkers in de Ardennen, in Luxemburg en Duitsland
hele berghellingen schoongekapt.
Goed honderdduizend gezinnen kunnen ook. zonder het te weten
overigens, aankijken tegen een rank fijn sparretje dat in Brabant.
Limburg of op de Veluwe is gegroeid. Dat is namelijk onze totale
produktie aan kerstbomen. Maar wanneer de romantische kaars
jes of de koelere elektrische lichtjes aan gaan. interesseert nie
mand dat meer.
..De kerstboom brandt" en daarmee uit.
voor de
stropers
Bomen stelen
Honcierden boswachters, Jachtop
zieners, gemeente-arbeiders en ook
politiemensen zullen de kaarsjes
met een grote zucht van verlich
ting ontsteken. Wekenlang hebben
tij intensief patrouille gelopen in
de Brabantse, Limburgse en Ve-
luwse bossen. De nadering van
Kerstmis hield een bedreiging in
voor de fijnsparren die op vele
plaatsen tussen aodere bomen
verspreid groeien of, zoals vooral
in Brabant, speciaal zUn aange
plant.
Zowel mannen als vrouwen trach
ten in de voor-kerstüagen gratis
aan een mooie boom te komen.
Het zUn «elfs voor het merendeel
zeer geachte burgers die zich aan
deze stroperij te buiten gaan.
Merkwaardig daarbU is, dat de
meeste menen hiermee geen enkel
kwaad te doen. Een beslist onhei
lige vergissing want ook het onaf-
geschermde bos hoort aan iemand
toe. De boswachters zfln deze Jaar-
lUkse strijd zo langzamerhand beu.
„Het zijn juist altyd de mooiste
bomen die worden gekapt", zo ver
telde ons een van hen. „Door
gaans hebben de stropers niet eens
behoorlijk kijk op de lengte van de
door hen uitgekozen boom. Er ver
dwijnen soms sparren met een leng
te van 2 Vt tot drie meter. Wie kan
die plaatsen in zijn kamer? Het
gevolg is dat er thuis een flink
stuk van wordt afgekapt en 'n klei
ner, handzamer boompje overblyft.
Wèg mooie boom".
„Ik snap het niet'' wond een
boswachter zich wat wanhopig op.
„Ze komen helemaal uit Amsterdam
Den Haag en Rotterdam speciaal
met auto's hierheen om een boom
te stelen. Zo'n rit kost meer aan
benzine dan het boompje waard ls
dat zU omhakken. Als je ze verba
liseert kijken ze je aan, of Je ze
persoonlijk onrecht aandoet. Ze den
ken vast en zeker dat we hier nog
wild en woest terrein hebben dat
De stropers kunnen rekenen op
een strenge behandeling. Van
1 december af is op verschei
dene plaatsen ook 's nachts gepa
trouilleerd. De man of vrouw die
wordt betrapt op het kappen van
een boem gaat onherroepelijk op
de bon Men laat die bon tegen
woordig tegen gemiddeld f40.- boe
te inwisselen.
Di- fikse boetes brengen er de
schrik wel in. Andere boseigenaren
treden de stropers nog duidelijker
tegemoet. „Wilt u onze bossen mooi
houden, wordt dan geen kerstbo
men dief" staat ln deze dagen op
menig bord op de Veluwe te lezen.
Een enkeling laat er zich door
overtuigen. Voor de anderen zijn
er de boetes. Wanneer ze gesnapt
worden althans.
De stroperij wordt in Brabant
het minst bedreven. Wonderlijk,
want daar worden de meeste van
de ruim honderdduizend sparren
geteeld die ons land per Jaar voor
de kerstdagen levert. Vergeleken
bij de invoer van ruim anderhalf
miljoen bomen uit België, Luxem-
buig en voor een klein deel uit
Duitsland is dat niet veel.
Aardige ivinst!
inlandse teelt breidt zich
slechts langzaam uit. Toch
volt een aardig sommetje aan
de kerstbomenteelt te verdienen.
Duizend driejarige fijnsparretjes
kosten dc teler ongeveer f 70. Dat
is dus zeven cent per stuk. HU
krUgt er boompje? van dertig cen
timeter grootte voor die vrij dicht
bij elkaar op een akker kunnen
worden uitgeplant. Drie Jaar later
moet het veld voor de eerste maal
worden uitgedund. De grootste
exemplaren gaan eruit en verhui
zen naar de kerstbomenmarkt. Een
Jaar later volgt de tweede uitdun
ning. Nog een jaar later, het vUfde
teeltjaar dus, gaat het veld in zUn
geheel tegen de grond. De teler
krUgt door elkaar f 1,20 voor zUn
boompjes. Het ene Jaar is dat wat
meer, het andere wat minder maar
om deze prUs schommelt het toch.
HU maakt dus een lief winstje al
moeten daarvan de kosten van
bespuiting, onderhoud en kap wor
den bestreden. Dan komt de
vracht erop, de winst van groot-
en kleinhandel. Vandaar dat u en
ik op de markt heel wat meer be
talen dan die ene gulden en twin
tig cent voor een behoorlUk uit de
kluiten gewassen kerstboom.
In feite maakt de teler nog de
kleinste winst. Het telen van kerst
bomen vraagt nameiyk nogal wat
vakmanschap. Vooral het inplan
ten ls geen sinecure.
Elke boom moet naar alle zUden
kunnen uitgroeien zodat hij mooi
vol wordt.
Verder ls een sterke bemesting
met stikstof nodig om de groei te
bevorderen. En hoe romantisch
een door sneeuw en vorst verzilver
de kerstboom er ook uit mag zien,
op de akker moeten de tere fyn-
sparren tegen nachtvorst worden
afgedekt. Verder dient de teler op
de hoogte te zUn van de bodem
schimmels die wel en die niet moe
ten worden geweerd. Ondanks alle
kennis wil er dan toch nog wel
eens een hele oogst mislukken.
Er komt dus heel wat kijken
voor een sparretje van dertig cen
timeter ls uitgegroeid tot de boom
van anderhalve meter die opgetuigd
met ballen en kaarsen ln de ka
mer pronkt. In een, twee weken
hooguit is die schonheld voorbU en
het werk vernietigd. Maar op de
akkers *Un alweer de piepkleine
fynsparren aangeplant voor het
kerstfeest in de komende jaren.