„Sir" werd „companero
Zowel Rus als Amerikaan
verbaast zich in Cuba
1
ZOEKLICHT
VERMOEDEN
VAN
TIJD
WOORD
VAN
BEZINNING
Nauwe broeken
Geërgerd
OP DE BOEKENMARKT
Zaterdag 23 Juni 1962
Pagina 1
-4
(Van onze reisredacteur,
W. L. BRUGSMA)
(II)
Havanna De Amerikaan
se journalist heeft met veel
moeite een visum losgebrand
voor Cuba. Nu loopt hij door
Havanna met het gezicht van
iemand, die zijn zomerhuisje
door Marsbewoners bezet
vindt. Hij herkent nog de
Cadillacs, de skycraper-hotels,
het ijswater op tafel, de dai
quiri-cocktails, de palmen aan
het dromenstrand. de air-con-
ditioning in zijn kamer, de
grootste nachtclub ter wereld:
Tropicana. Maar hij moet even
slikken, als de ober niet ,,sir"
tegen hem zegt, maar „compa
nero", hetgeen al bijna kame
raad betekent. Hij schrikt wan
neer het militia-meisje in haar
blauwe hemd achter het stuur
van de cadillac haar machine
pistool op schoot neemt.
In de lift hoort hij Russisch, Pools
en Chinees. Boven de stad knippert
een lichtreclame: „Patria o muerte.
Venceremos" (Het vaderland of de
dood. Wij zullen overwinnen). In
Tropicana hebben de donkere, lang
benige Cubaanse chorus-girls in-
plaats van de drie veren van wel
eer vijf rokken over elkaar aange
trokken voor een Oekrainse boeren
dans, onderdeel van een Slavisch
program. Dat omvat ook het Wol-
galied bij een temperatuur van 85
graden.
De Amerikaan blijft zijn ogen
uitwrijven als iemand die uit een
nachtmerrie wil ontwaken. Maar
hij is al wakker en de nachtmerrie
blijft: op het lieve, nooit ernstig te
nemen Cuba waar Amerikaanse
toeristen, zakenlieden en ambassa
deurs alles mochten doen. wat zij
thuis niet mochten, heerst de rode
revolutie. En Cuba ligt op 90 mijl
van Florida. Hoe onverdraaglijk
heid dat is, vertelden ruim n jaar
geleden de ratelende mitrailleurs
aan het strand van de Varkensbaai.
Voor die onverdraaglijke situatie
hebben de aanhangers overigens
een radicaal revolutionaire oplos
sing: „Als de yankees niet op ne
gentig mijl van een socialistisch
land kunnen leven, dan moeten zij
weggaan".
De correspondent van „Komso-
molskaja Prawda", die op uitnodi
ging van de Cubaanse regering is
gearriveerd, kijkt niet naar de slag
zinnen ten bate van Karl Marx,
waar hij evenzeer aan is gewend
als wij aan die ten behoeve van
Karei I. De rode vormelijkheden
van het nieuwe Cuba zijn voor hem
gesneden koek. Hij drukt daaren
tegen wel peinzend op de knopjes
die de ramen in zijn Cadillac elek
trisch op en neer doen gaan en
frunnikt net zolang aan de hem
onbekende air-conditioning tot de
temperatuur op het vertrouwde peil
van Rusland staat. Hij rekt zijn
nek bij het tellen van de verdie
pingen van de hoteltoren in glas en
staal.
In Tropicana bestelt hü een Ha
vanna-sigaar en een Tom Collins,
valt in slaap bij de Oekrainse dans,
maar wordt bijzonder wakker bij
een razende rumba waarin het uit
zicht op de meisjes niet langer door
vijf rokken wordt belemmerd. Men
veronderstelt tenslotte dat hij ver
baasd overweegt: „Als er in zo'n
behaaglijk, rijk land revolutie wordt
gemaakt, dan moeten wij commu
nisten toch wel ontzaglijk gelijk
hebben".
De meisjes van de militia ma
ken hun broeken zo nauw dat
er geen heupbeweging in ver
loren gaat.
Maar de revolutie is wasecht:
voor het ministerie van Buiten
landse Zaken staan ,.los gusa-
nos" (de wormen) in de rij.
Eens welgestelde Cubanen
wachten op een paspoort om
met een koffertje de balling
schap in te gaan.
Het lijkt overigens, dat hij ko
mend uit een land waar de revolu
tie al lang een versteend instituut
is geworden blijvend verrast
wordt door de revolutionaire rea
liteit om hem heen. Cuba is niet
alleen het enige Latijnse, het enige
tropische, het enige Amerikaanse
land in het „socialistische" kamp,
het is het enige communistische
land waar de Amerikanen nog een
militaire basis hebben (het grote
marinekamp Guantanamoi, het
enige land waar de communistische
revolutie niet onder auspiciën van
het Rode Leger plaats greep, het
enige waar burgerlijke revolutionai
ren eerst het land, vervolgens het
marxisme-leninisme en tenslotte de
communistische partij zelf overna
men.
Deze vreemde, revolutie heeft
haar eigen uiterlijkheden: de
meisjes van de militia vermaken
hun olijfgroene legerbroeken zo
nauw, dat er geen heupbeweging
verloren gaat. Fidel Castro, aange
duid als „el maximo lider" (de
voornaamste leiden, blijft het
tegengestelde van de schoolmeesters
uit Oost-Europa: de baard, de open
kraag en de ongelimiteerde emotie
shockeren Praag evenzeer als
Washington.
Overdag ziet Cuba's communisti
sche jeugd er al wat ernstiger uit.
De zestigduizend „becado's" (jon
gens en meisjes met een beurs» in
grijze overhemden studeren ernstig
Russisch. Tsjechisch, agronomie.
werktuigkunde of zij marcheren
zingend naar het sportveld. Maar
uit de chique villa's van de ge
vluchte bourgeoisie, waar zij zijn
ondergebracht, klinken tot diep in
de nacht de bongo-drums en zij
lachen en dansen tot zij erbij neer
vallen. De diplomaten-buren spre
ken er schande van.
Als de diplomaten op het ministe
rie van Buitenlandse Zaken komen,
treffen zij het soms net dat de
„Fizminutos revolucionarios" aan
de gang zijn: secretarissen-gene
raal, chauffeurs, ambassadeurs en
typistes nemen in de gangen aan
het verplichte kwartier vrije oefe
ningen deel: het Cubaanse volk, zo
meent Fidel, moet in vorm blijven
om Amerikaanse agressors te
weerstaan.
Als vervolgens de 22-jarige jonge
man die zojuist tot Cubaans am
bassadeur in de Libanon is be
noemd, het land eindelijk in de at
las heeft aangetroffen, moet hij al
weer opstappen: hij verwisselt zijn
grijze pak voor een militia-uniform
en gaat met een automatisch ge
weer zijn wacht van acht uur voor
het ministerie kloppen. De Russi
sche specialist die hem moet in
strueren, gaat dus onverrichterza-
ke heen.
De Russische technicus op de bis
cuitfabriek die al om acht uur
's ochtends achter zijn bureau zit,
raakt geërgerd omdat zijn Cubaan
se collega's pas om half tien arri
veren. Zij hebben de avond tevoren
een feest gehad van hun „comité
ter verdediging van de revolutie",
leggen zy uit. Dan beginnen zij
hun werk met het schrijven van
een briefje, dat luidt: „10 juni, jaar
van de planificatie. Kameraad wilt
u zo goed zijn de ramen van de
eerste verdieping te laten lappen.
Met revolutionaire groet: het va
derland of de dood, wij zullen over
winnen".
De Oosteuropese experts geven
wel toe, dat het een mooi revolu
tionair gezicht is, wanneer 's avonds
vrachtwagens vol bruingebrande
studenten en kantoorbedienden met
blaren op hun handen terugkeren
van de „zafra del pueblo", de sui-
kerrietoogst van het volk. maar zij
vinden toch dat het praktischer zou
zijn wanneer boerenarbeiders het
riet sneden, inplaats van het in de
brand te steken, omdat zy met het
bewerken van hun eigen lapje
grond meer verdienen.
Zulke economische vergissingen
storen Cuba's economische tsaar,
„Che" Guevara, allerminst.
Deze arts en guerrilla-specialist,
die door linkse romantici in Parijs
als een economisch genie wordt be
schouwd, is vooral een specialist in
zelfkritiek. Hij verschijnt op gezette
tijden voor de radio, om op jolige
toon te verklaren: „Moet u eens ho
ren wat wy in onze onervarenheid
nu weer voor fouten hebben ge
maakt".
Men krijgt neiging, als men dit
alles ziet, de Cubaanse revolutie
niet zo ernstig te nemen. Dat zou
een vergissing zijn, nog een bij de
vele die er al gemaakt zijn.
De onder Eisenhower voorbereide
en onder Kennedy uitgevoerde in
vasie was de miserabelste. Sartre's
misvatting dat Fidel alleen maar
een nieuwe radicaal-humanistische
revolutie wilde, was de sympatiek-
ste. De omschrijving die de
Cubaanse communistische partij
aanvankelijk van Castro gaf, „een
ordinaire putschist", was de domste,
maar wat wil men van stalinisten
verwachten?
Hoe wasecht de Cubaanse revolu
tie is, kan men op het vliegveld van
Havanna zien. Daar zitten iedere
dag bleke mensen te wachten op
het vertrek van KLM en Panamen-
can naar Miami. Men scheldt hen
voor „los gusanos" (de wormen»
Zy zijn de welgestelde bourgeois,
die met een koffertje in de hand
het land verlaten. Eens hebben ve
len van hen Fidel toegejuicht, om
dat zij dachten dat hy alleen de
dictator Batista zou verjagen en
dat vervolgens het leven weer ge
woon zijn gang zou gaan. Ook dat
was een vergissing. Na de Cubaan
se revolutie zal het leven nooit meer
helemaal gewoon zyn gang gaan.
Nu niet in Cuba. Straks niet in
Latijns-Amerika.
De Cubaanse nachtclubs zijn
wel veranderd: in het land van
de rifmba zingt een meisje met
een rode halsdoek een lied over
de agrarischehervorming.
111111111111111111111111111111111111111
Leo Thuring. „Harry Mulisch
de minstreel van het Leid-
sche Plein".
Uitg. Lannoo Tielt/Den Haag
Gezien het stof, dat dit mono-
grafietje met foto's in de pers heeft
doen opwaaien, heb ik de indruk
gekregen, dat iedereen zich met de
schrijver Harry Mulisch mag be
moeien behalve een buitenstaan
der. Ik neem bij deze aan, dat de
naam van de auteur van dit werk,
Leo Thuring, niet algemeen bekend
is, wat natuurlijk niets zegt betref
fende 'smans kwaliteiten. Mulisch
zelf schynt er ook zo over te den
ken, want als ik goed gelezen heb,
heeft nij deze Leo Thuring juist
een proces aangedaan, omdat de
monografie krioelt van de citaten
en voorts soms erg dicht komt bij
de schoolprocedure: „Vertel na in
je eigen woorden".
Ik moet zeggen, dat ik het alle
maal zo erg niet vind, gezien de
moderne neiging van de jeugdige
stukken-over-anderen-schrijvers om
iedereen in zijn hemd te zetten en
dan te vergeten dat er aan de ont
klede ook nog iets moet zijn dat de
moeite waard is, want anders wa
len zy er niet aan begonnen. Dat
Kort geleden is een bun
deltje gedichten van de jongere
generatie verschenen, waarin
bijeen zijn gebracht de dichterlijke
ontboezemingen van jongelui tussen
de 15 en 25 jaar. In de inleiding
op dit bundeltje wordt ons gezegd
dat we hier zien hoe jonge mensen
een weg proberen te zoeken uit het
onpersoonlijke naar een individuele
oplossing. „Ieder van hen zoekt zich
de richting uit, die hy gaan zal. Van
dit zoeken, van dit vermoeden waar
men op het moment staat en waar
de uiteindelijke oplossing ligt, wil
len deze gedichten iets laten zien".
Voor velen, vooral ouderen, die dit
bundeltje ter hand nemen, zal het
misschien niet eenvoudig zyn te ver
staan wat de jongere generatie op
hun wijze wil zeggen. Zij zullen mis
schien de gedichten zo heel anders
vinden dan die uit hun dagen. Zij
missen het vertrouwde metruym, of
de bekende dichtvormen. „Hier sta ik
dan weer te gebaren, met horten en
stoten" heet het in één van de ge
dichten en velen zullen misschien
met een wat superieure glimlach
constateren, dat het huns inziens ook
niet veel meer is.
Wie zich echter de moeite wil ge
ven niet bij de eerste pagina's op te
houden, maar wil lezen en nog eens
wil lezen, hem zal het duidelijk wor
den dat in de hier geboden gedichten
ons een kans gegeven wordt om een
vermoeden te hebben van de tijd,
waarin wij, maar waarin vooral een
jongere generatie zal leven. We be
grijpen lang niet direct alles, veel
misschien zelfs helemaal niet. Maar
moeten wij dan vragenbegrijpen
wij onze kinderen zouden zij ons
begrijpen en de wereld waaruit wij
gekomen zijn tot onze eigen tyd?
De titel van het bundeltje is een
titel, die ons tot nadenken kan stem
men. Wy hebben onze opvattingen
over de tijd waarin wij leven, en een
jonge generatie de hare. Het zou
echter niet kwaad zijn, zeker voor
godsdienstige mensen, om ons te bin
nen te brengen dat onze oordelen
maar voorlopig en verglijdend zijn
en dat als wy van anderen, van een
andere generatie iets willen begrijpen,
wij het voor elkaar willen uitspreken,
dat wij niet staan in zekerheden
maar in het vermoeden van tyd. Wy
zien wel lijnen, wy hebben wel ver
wachtingen, zien ook wel dreigin
gen maar het is alles niet meer
dan vermoeden van tyd
Geleerden buigen zich over hand
schriften om weer iets te verstaan
van lang vervlogen tijden. Al zijn
de feiten ten dele bekend, al weet
men allerlei bijzonderheden, het
échte leven laat zich slechts ver-
moeden. Zo zouden wij ook de eigen
tijdse geschriften moeten leren lezen:
tastend, luisterend, proberend te ver
staan welke tijd zich achter de
woordtekens laat vermoeden.
Wij denken zo dikwijls dat wij
het weten. Tegelijk beseffen wij dat
daar, waar het om de meest eigen
lijke levenswaarden gaat, wij. als we
niet irritant hovaardig willen zijn,
ook niet verder komen dan een ver
moeden van tyd. Om het met een re
gel uit de dichtbundel te zeggen:
„In het wapengeweld van deze we
reld een stotterend gebed". De gelovige
is daarop geen uitzondering. Zekér,
de belofte uit het evangelie is hem
aangezegd. Hij mag zijn liederen
zingen van lof en dank, van ver
trouwen en vertroosting. Maar hij
is niet aan het zoeken van de eigen
tijd ontheven. Hy is géén God in 't
diepst van zijn gedachten. Juist
wanneer hij zelf gelooft, zal hij wil
len luisteren naar stemmen om zich
heen. zal hij willen ontdekken hoe de
ander een oplossing zoekt. Samen
zoekend naar een „vermoeden van
tijd" is het niet ondenkbaar, dat op
het onverwachtste we Hem zullen
vinden, die van tijd noch eeuwigheid
gemeten is.
Dr. S. L. Verheus,
doopsgezind predikant te
Leiden.
„OPZIENDE MAN"
laatste nu, het feit dat de ontklede
kunstenaar de moeite waard is,
heeft Leo Thuring niet vergeten.
Zyn bewondering voor Mulisch is
hem soms zozeer de baas, dat hij
het befaamde moderne toontje van
leukdoen zyn ondanks laat varen
en dan kan komen tot goede tekst
kritische opmerkingen. Hij is wel
overtuigd van Mulisch' uitzonder
lijk talent en hij heeft hem goed
gelezen. Het resultaat van die ambi
valentie is dat hy zichzelf nogal
eens tegenspreekt. Doch alles bij
een genomen is deze beschouwing
de moeite van het lezen wel waard,
als men de zojuist gesignaleerde in-
zijn-hemd-zetterij maar neemt voor
wat die is een modeverschijnsel
en het resultaat van de moderne
houding, waarbij eerbied en be
wondering voor een mens, dat meer
presteert dan de beschouwer, taboe
zijn. Als men dat maar doet, snapt
men direct dat het aan de waarde
van de romans en verhalen van
Mulisch niets toe of af doet, dat
hij in Amsterdam bij Americain zit
te vrijen of dat zijn uitgever, de
directeur van De Bezige Bij, „de
glimlachende Amsterdamse bull
dozer" genoemd wordt. Een kwali
ficatie overigens, die met de man
in kwestie weinig van doen heeft,
maar wy moeten nu eenmaal
.sneers" weggeven tot de dood er
op volgt, want anders worden wy
niet au sérieux genomen. En wjj
moeten nu eenmaal ook zo het een
en ander vertellen over peperdure
stoelen en planken vol boeken
net als in de damesbladen, maar
met een even andere intonatie.
Harry Mulisch „de minstreel van
het Leidsche Plein" te noemen zal
ook wel weer zo'n flauwe mop, op
zyn Engels „pun" genoemd, zyn met
betrekking tot minnen en strelen.
Al met al geeft het boekje een be
hoorlijk resumé betreffende Harry
Mulisch, zijn werk, zijn lezers en
de pers.
De „smaakpillen" op blz. 76 moe
ten zeker smaakpapillen zyn.
Hugo van de Perre. „John
Osborne boze jonge man",
Vitg. Lannoo Tielt/Den Haag
Een tweede levensbeschrijving be
handelt John Osborne, de Engelse
toneelschrijver, querulant en film
producent, die de groep van de
Angry young men" in het leven
heeft geroepen, althans de uitdruk
king beroemd heeft gemaakt. De
schrijver hiervan, Hugo van de
Perre, ligt nogal eens overhoop niet
de Nederlandse taal, wat maakt dat
hij soms moeilijk te volgen is. Daar
staat tegenover, dat Van de Perre
een standpunt inneemt tegenover
zijn onderwerp. Hij gelooft niet zo
stellig in de genialiteit van John
Osborne en daar heeft hij waar
schijnlijk gelijk is. De toneelstuk
ken van hem. die in Nederland zyn
opgevoerd, „Look back in Anger"
en „The Entertainer", hebben als
stuk op mij ook niet die machtige
indruk gemaakt, die diens over
matige beroemdheid zou moeten
rechtvaardigen. Van de Perre oc
cupeert zich dan ook terecht hoofd
zakelijk met het verschijnsel en is
daarnaast niet blind voor Osbornes
kwaliteiten. Bovendien weet hij
veel interessants te vertellen over
het moderne toneel in Engeland.
Alleen heb ik de indruk, dat hij de
morele revolutie door Osborne
teweeggebracht, wat overschat. Zó
Victoriaans als hij het wil doen
voorkomen, is Engeland nu ook
weer niet. Terecht wijst hij er op,
dat Osborne de stoot heeft gegeven
tot de groei van de New Movement
met zijn overmatige vrijpostigheid;
iets wat de generatie na hem op
Osbornes eigen hoofd laat neeri o-
men.
Als men deze beide monografieë1
na elkaar leest, is het wel opvai
lend dat er een zekere analogie be
staat tussen de houding van Mu
lisch en Osborne, maar het i6
tevens duidelijk, dat de Nederlan
der een schrijver is van bepaald
groter formaat.
CLARA EGGINK.