Joodse jongens kunnen in dienst volgens hun godsdienstige voorschriften leven Nu reeds 75 jaar in ons land symbool van naastenliefde Merkwaardige POSTZEGELS Kom er achter Het Halleluja-hoedje" Dior: „de best geslaagde dameshoed ter wereld" NIET BIJ KUCH ALLEEN-V Grote behoefte aan eigen joods vormingscentrum Zaterdag 10 februari 1962 Pagina 4 r-Expositie in Parijs van werken van ZOON VAN ITALIAANSE VADER EN EEN RUSSISCHE MOEDER Van onze Parijse correspondent, Frank Onnen Een exclusieve tentoonstelling, die dan meestal een maand of wat pleegt te duren, in de grootste kunstgalerij van Parijs, Charpentier, is een eer, die alleen voor de erkende grootmeesters wordt gereserverd. Dat die eer nu Jean Pougny te beurt is gevallen bevestigt dan ook het feit dat deze Russisch-Italiaanse schilder, die het grootste deel van zijn leven, tot zijn dood bi 1956, in Parijs heeft geleefd, nu inderdaad tot die topklasse der klassieken onder de modernen gerekend mag worden. Er tijn overigens al meer exclusieve Pougny-tentoonstellingen gehouden, een tiental, waarvan een expositie in Amsterdam door de omvang met de huidige collectie in Parijs vergeleken kan worden. de „école de Paris", vergaarbak van moderne stromingen en tendenzen, vertegenwoordigde, om zich op la tere leeftijd tot traditionele of ten minste impressionistische vormen en tonen te bekeren, waardoor men hem wel als de Watteau-van-de- twintigste eeuw heeft kunnen ka rakteriseren. Men heeft hem, en meestal in laatdunkende zin, ook wel met Vuillard vergeleken, doch, als het dan beslist moet, dan is men op grond van deze expositie van zijn laatste werken, en in het byzonder zijn lumineuze strandge zichten, sterk geneigd aan een Tou louse-Lautrec te denken. Weerspiegeling van modernismen Voor Parijs is het nu de eerste maal, dat men gelegenheid krijgt zich, aan de hand van zijn schilde rijen, tekeningen, reliefs, affiches en maquettes voor de decors en de kostuums, die hij voor balletten ontwierp (ruim tweehonderd num mers in totaal) een volledige en af geronde indruk te vormen van zijn ontwikkeling, een ontwikkeling waarin zich tevens de voornaamste aspecten en fasen van de moderne kunst weerspiegelen. Wanneer men de chronologisch- opgezette collectie bekijkt van deze doorgaans kleine en bij voorkeur langwerpige doeken (verticaal of horizontaal), dan wordt men in de eerste plaats getroffen door een enigszins verwarrende gewaarwor ding, waarbij die evolutie van de moderne kunst zich als een terug draaiende film aan het oog lijkt te ontrollen. Een gewaarwording, wel ke haar verklaring vindt in het feit dat Jean Pougny die eigenlijk Iwan Puni heette in zijn jeugd deel uitmaakte van die groep Rus sische emigranten met een Zad- kine, een Chagall, een Malevitch. een Pevzner en een Larionov die het Slavische temperament en de oriëntaalse kleur en toon in Pougny: overloop uit de Russische periode van de schil der 1914). Washingtons valse handtekening (IV) Nog maar betrekkelijk kort gele den gaf het „United States Post Office" deze postzegel uit en ontketende daarmede een regen van klachten. Er was geen meningsver schil over het aan George Washing ton ontleende citaat „Observe good faith and justice towards all na tions" (Betracht goede trouw en rechtvaardigheid tegenover alle na ties), maar er waren grote bezwa ren tegen het feit, dat de handte kening van de beroemde staats man vervalst was. De zegel was de eerste van de zogenaamde „American Credo"-se- rie. Het idee was beroemde uit spraken van grote Amerikanen te citeren en deze van hun handte kening voorzien, om de wereld te demonstreren, dat de Amerikaan se natie op principes van vrijheid en menselijkheid was gefundeerd. De postzegel werd op 20 januari 1960 uitgegeven; er waren 120 mil joen exemplaren van gedrukt. On middellijk ontdekten schriftkundi gen dat de handtekening aanzien lijk van de echte verschilde. Zo 6chreef Washington de „s" in zijn naam altijd in de vorm van een verlengde „f", zoals de gewoonte was in de 18e eeuw. Hoewel het citaat speciaal was gezet uit letters, die in de tijd van Washington in zwang waren, moes ten de posterijen toegeven, dat de handtekening was veranderd, om haar meer leesbaar te maken. Het was een treurig lot voor een staats- /CfS ObitT%*goorf I iJjf I j iahh tMpatin e '"W"l»nr_ir,oo» £#9*#^ man die een deel van zijn roem heeft te danken aan het feit, dat hij als jongen geen leugen kon ver tellen Maar de Amerikaanse posterijen hadden hun lesje geleerd, de hand tekeningen van grootheden, die la ter in de serie verschenen onder wie Lincoln, Franklin en Jefferson, zijn echt. artistieke bagage of „explosie ven" de kiemen met zich mede, die ook in de moderne schilder kunst de revolutie zouden helpen bevorderen. Al die stromingen en stijlen: futurisme, surrealisme, let- trisme, monochromisme, geometris- me, abstracte kunst en zelfs de „ac- tion-painting" die de schilderkunst ook nu nog of weer voor een ruim deel beheersen, onderkent men vrijwel stuk voor stuk in het levenswerk van Pougny, die zich geruime tijd onder de voortrekkers van de Parijse voorhoede bevond. Evenwicht en soberheid Het Latijnse bloed, dat hij dus aan zijn Italiaanse vader dankte, verloochende zich echter niet zo lang en zijn kunst manifesteerde, naast die van mede-emigranten als Soutine of Chagall, dan ook al spoedig een eigen streven naar evenwicht en soberheid, waardoor hy zich van zijn exotische en ex pressionistische bentgenoten onder scheidde. Dat onderscheid of die tegenstelling werd, met het vorde ren der jaren en onder invloed van het Franse geestelijke klimaat, voortdurend sterker, met het resul taat dat Pougny uiteindelijk de weg terugvindt naar het impressionis me, dat hij in zijn laatste werken opnieuw „beleeft". Een impressio nisme echter, dat zich dan met Pougny's persoonlijke verworven heden en eigenschappen in kleur Interieur met blauwe stoel", in impressionistische geest uit 1950, de laatste levensperiode van de schilder. en ritme, in charme en poëzie heeft verrijkt, zodat men zijn kunst zeker niet zonder meer als een „neo-reac- tie" kan omschrijven, laat staan afdoen. Integendeel, door zyn oprecht heid, zyn heimwee, de omvloerste humor, de dichterlijke charme en óók door de geleidelijkheid van zijn evolutie, wordt door deze verzame ling, die byna een halve eeuw (19101956) van zyn ac tiviteit omvat, bovenal de heel bijzondere plaats belicht en beves tigd, die Jean Pougny in de ge schiedenis van de „école de Paris" en der moderne kunst heeft inge nomen. 1. eierschaal 2. sigaret meer in koker 3. hoed links Is anders 4. rechter schoen man 5. touw onder man is korter 6. hoedrand van man 7. verkeersbord rechts boven 8 hek in landschap. Jong naar Parijs Toen Pougny zich nog Puni liet noemen, behoorde hij, zoon van een Italiaanse vader en een Russische moeder, in zyn geboortestad Sint Petersburg waarvan hij de naamswijziging in Leningrad nog juist mee zou maken tot die groep van jonge kunstenaars, waartoe ook de dichter Majakowski nog te rekenen valt, van wie wel werd gezegd, dat ze in hun kunst de Russische revolutie direct heb ben aangekondigd en zelfs voorbe reid. In 1910 was hij, zestien jaar oud, al voor de eerste maal naar Parijs gekomen, en toen hij zich, na de revolutie, definitief in de Franse hoofdstad vestigde, voerde hy als ,,Hoe komen jullie toch aan dat hoedje?" wordt herhaaldelijk aan vrouwelijke heilssoldaten gevraagd. En die vraag is zeer begrijpelijk. Immers, het is toch wel een merkwaardig verschijn sel, dat dwars door alle modeverschijnselen heen de Leger aes Heils kaphoed is blijven bestaan met nagenoeg dezelfde grond vorm als zo n tachtig a negentig jaar geleden. Sneeuwlandschap in ku bistische trant uit 1919, toen Pougny zijn doeken nog met zijn eigen naam Iwan Puni signeerde. De vraag: waarom dit hoedje, en waarom dit hoedje nu al meer dan tachtig jaar, is dus alleszins begrijpelijk. Mode-historisch is die vraag snel beantwoord: de halle- jula-hoed is een variant op de luifelhoed van de negentiende eeuw. Ontwerpster van die variant was Catherine Booth, de vrouw van de Stichter van het Leger des Heils. Ze had er steekhoudende rede nen voor tot op dat moment (1880) liepen mannelijke zowel als vrouwelijke heilssoldaten met de meest merkwaardige hoofddeksels. Tropenhelmen, piekhelmen, politie- helmen, Leger-bandjes op hoge- en bolhoeden, en zelfs helmen met pluimen- het was allemaal heel ge woon en niet tot de mannen be perkt. Niet aan modegril meedoen Het was mevrouw Booth dus, die besloot de vrouwen van het Leger eenzelfde hoofdbekleding te geven. Haar voornaamste doel daarbij was: a) naar buiten een voorbeeld te geven van ingetogen soberheid, b) de vrouwen zelf te leren niet aan iedere modegril (ook toen!) mee te doen en op deze wijze geld te sparen, c een hoofddeksel te hebben dat de draagster in de openlucht beschermde tegen de kou zowel als tegen stenen en rot fruit (het was nog de tijd dat in sommige korpsen de muzikanten elke week hun uniform in de was moesten geven na een openlucht samenkomst!). Het eerste ontwerp van mevrouw Booth was kennelijk weg heel erg aan de sobere kant toen zy het haar dochter Emma liet zien, die de kweekschool voor zusterkadetten leidde, riep deze uit: .Maar mama, ik kan mijn meisjes er niet uit la ten zien alsof ze uit de vrouwen gevangenis komen.Een der ka- detten, Annie E. Lochwood, was hoedenmaakster geweest e>n zij kreeg de opdracht dit eerste model „by te werken" tot een presentabel hoofddeksel. Vrouwelijke ijdelheid... Zwart stro, zwart fluweel, zwarte zijde vormden het materiaal. Blijkbaar kon het hoedje nog geen genade vinden in de ogen van sommigen; de officieren die naar Ierland werden gestuurd om daar de Legerarbeid te beginnen, beza ten voldoende vrouwelijke ijdelheid om zodra ze Londen uit waren, de zwarte voering door witte te ver vangen. O, die vrouwelijke ydelheid op 12 maart 1881 verscheen in de „War Cry" een waarschuwing van de Ge neraal, waarbij het de vrouwelijke heilssoldaten nadrukkelijk verbo den werd zelf veranderingen aan de uniform aan te brengen, b.v. door het gebruik van kant, fluweel, stiksels, enz. Voor het eerst in het publiek verscheen „The Army bon net" op 16 juni 1880. toen 25 vrou welijke kadetten naar de People's Hall marcheerden. September d.a.v. werd het „offi ciële" (nogmaals gewijzigde) model in de handel gebracht. (Van onze speciale verslaggever) Een van de curiosa in de woning van de heer L. Slagter aan de Willem van Gulik- straat te Arnhem is een foto. waarop zeven figuren zich rond een menorah de achtarmige kandelaar, welke bij het joodse chanoekah-feest wordt ontsto ken verdiepen in een theo logisch probleem. Het is een pittoreske groep, welke van rechts naar links wordt gevormd door een joods geestelijke in hoogtijgewaad, een officier in service-dress, een zanger in rokkostuum, een heer in burger, een rabbijn in de kledij, welke bij begrafenis sen gebruikelijk is, en één in toga en tenslotte weer een officier, nu in battle-dress. Wie de foto aandachtiger be kijkt, ontdekt, dat al die figuren in feite slechts één persoon zijn: de heer L. Slagter zelf. Geestiger had deze rabbijn van de synagoge te Arnhem de veelheid van func ties, wélke hij vervidt, niet kunnen uitbeelden. Hij is niet alleen de voorganger van 900 over geheel Gelderland verspreide joden wat betekent dat hij altijd wél in zijn auto onderweg is naar een geloofsgenoot, die geestelijke steun nodig heeft maar ook de leger- rabbi voor een kleine 150 joodse soldaten, die over niet minder dan 75 plaatsen verdeeld liggen. En dat betekent dat rabbijn Slagter ten behoeve van hun geestelijke ver zorging zijn kilometerteller nog eens met véle duizenden eenheden ziet verspringen. Totnutoe kent de geestelijke ver zorging van het leger slechts twee onderscheidingen: rooms-katholiek of niet-rooms-katholiek. En het niet-rooms-katholieke deel wordt dan vertegenwoordigd door de le- gerpredikant. Dat betekent dat de legerrabbi onder ds. De Kluis res sorteert en dat de registratie van zijn joodse jongens door het bu reau van de hoofdlegerpredikant geschiedt. In de praktijk geeft dat geen enkele moeilijkheid. De ge westelijk legerpredikant, ds. H. J. Diekerhof, bindt bij de instructie van nieuwe collega's deze steeds op het hart de namen van de joodse militairen door te geven aan de legerrabbi en rabbijn Slagter is vol lof over de medewerking, welke hij zowel van zijn protestantse con fraters als van de legerleiding on dervindt. Volgens wet Vooral dankzij dat laatste is het voor de kleine joodse gemeenschap in het leger mogelijk volgens hun godsdienstige voorschriften te leven. systeem met zijn tweemaandelijkse wisseling der troepenonderdelen is zijn grootste vijand in het onder houden van het contact. Omdat het onder deze omstandigheden ook niet doenlijk is uurtjs geestelijke verzorging bij de troep te geven, zijn deze geconcentreerd in Am sterdam (elke week). Den Haag (eens in de 14 dagen) en in Arnhem (regelmatig. De joodse militairen uit het gehele land krijgen toestem ming èn vrij vervoer om deze bij eenkomsten te bezoeken. Hebben de onderwerpen, welke op de protestantse, katholieke en De verlofregeling wordt zó toege- gepast, dat niet tijdens de sabbat behoeft te worden gereisd en ook voor de viering van de zeven jood se hoge feestdagen wordt steeds verlof verleend. Moeilijker ligt de zaak wat betreft het cosjer ri tueel bereid eten. Er wordt steeds toestemming ver leend om buiten de kazerne te eten, wanneer de betrokken militair thuis ritueel voedsel gewend is. Omdat hij dan met f 1.15 menagegeld niet uitkomt-, staat de minister een ver hoging tot een rijksdaalder per dag toe. Dikwijls is het echter niet moge lijk in de nabijheid van het leger onderdeel een particulier adres te vinden, waar cosjer gegeten kan worden. In dat geval is men op de afdeling diensplichtzaken steeds bereid de militair zó in te delen, dat hij die gelegenheid wél vindt. Wankel contact Rabbijn Slagt-er is voor een derde majoor. Hij haalt immers lang niet het gemiddelde van 1500 militairen, waarop de mankracht aan geeste lijke verzorgers is gebaseerd. Maar hoe efficiënt hij zijn reizen ook or ganiseer1. en al maakt hy meestal een ze\endaagse werkweek, toch ziet hij geen kans zyn jongens méér te zien dan eens in de drie of vier maanden. Menig reisplan wordt trouwens in de war gestuurd, om dat zijn aanwezigheid plotseling dringend vereist wordt bij een zieke of stervende geloofsgenoot uit zijn ressort of omdat een van de hem toevertrouwde militairen in moei lijkheden verkeert. Het filler- 3'3t?n mb Zakagenda 5722 voc Joodse militairen bij de Koninklijke Land- en Luchtmacht De voorzijde van de uit Duitse schadeloosstellingen gefinan cierde zakkalender voor joodse militairen. straks wellicht ook die welke op de humanistische geestelijke ver zorging aan de orde worden gesteld, nogal wat aanrakingsvlakken, die van de joodse gevo-bijeenkomsten verschillen daarvan aanzienlijk. Daar wordt Hevriet, de taal van de staat Israël waarmee alle joodse jongeren een sterke binding voelen, gestudeerd, er wordt aan bijbelstu die gedaan, er wordt veel gespro ken over de moeilijkheid, welke de kleine joodse gemeenschap heeft om haar levenspraktijk te hand haven in een overheersend niet- joodse omgeving. Dat laatste, tezamen met de bin ding met de staat Israël, maakt dat de joodse jongens in het leger in geestelijk opzicht tamelijk geiso- leerd zijn. Schrijnend getal Rabbyn Slagter voelt daarom grote behoefte aan een eigen joods vormingcentrum voor militairen en dat temeer, omdat over enkele ja ren de geboortegolf van 1946 het leger zal hebben bereikt. Het aan tal joodse dienstplichtigen zal dan tot 325 oplopen: schrijnender dan in dit trieste getal kunnen de ge volgen van de Duitse jodenvervol ging niet tot uitdrukking komen. Zo'n vormingscentrum, dat uit economische en organisatorische overwegingen het best in Arnhem zou kunnen worden gevestigd, vergt echter een investering van 2 tot 3 ton. En dat kan de reeds zo zwaar belaste joodse gemeenschap in standhouding van een eigen gods dienstig en cultureel leven, steun aan Israël niet opbrengen. On getwijfeld maakt men aanspraak op overheidssubsidie, maar die wordt in principe alleen als bijdra ge in de exploitatiekosten verleend. Slechts de militaire tehuizen wor den op basis van de stichtingskos- ten gesubsidieerd, doch de minister heeft beslist dat de plannen van rabbyn Slagter meer weg hebben van een vormingscentrum dan van een militair tehuis. Rabbijn Slagter moet dus uitzien naar andere bron nen. Misschien dat hij een beroep kan doen op de commissie voor de joodse schadevergoedingseisen aan Duitsland, die elk jaar de uitgaven van de joodse militaire zakkalender mogelijk maakt. Het is echter lang niet uitgesloten dat de Nederlandse gemeenschap iets zou willen doen om deze redelijke wens van de joodse landgenoten die hun aan deel leveren voor de verdediging van de materiële en geestelijke vrijheid van dit land, in vervulling te doen gaan. Vier jaar lat-er gaf de vrouwelijke fantasie van mevrouw commissio ner Railton de finishing touch aan het traditionele model: zij naaide een Legerlintje langs de hoed. En zo is het gebleven tot op vandaag, met af en toe enige wijziging in de breedte van de rand, de hoogte van de kap enz. Model 1900 en mo del 1960 zijn wat dat betreft niet meer dezelfde Charme geaccentueerd Wat wel hetzelfde bleef, is de waardigheid en óók het flatteuze van wat niemand minder dan Dior eens „de best geslaagde dameshoed ter wereld" noemde omdat het gezicht er als het ware door wordt „ingeraamd" en zo de charme ge accentueerd wordt. Dat de Stichtin g „Doe Wat Te rrug" dit hoedje als herkennings symbool voor haar actie heeft ge kozen, legt de nadruk op de plaats, die juist déze hoed in de loop der jaren heeft ingenomen en betekent tevens een eerbewijs aan alle meisjes en vrouwen die zich in de afgelopen 75 jaar ook in Nederland met deze als „Halleluja-hoedje" be kend geworden hoofdtooi hebben gesierd en nog sieren. „Doe wat terug" Dat de Stichting ,Doe Wat Te rug" dit hoedje als herkennings- landse publiek onder dit hoedje te „vangen" Ze wil de geopende hand zyn, waarin elke Nederlander zijn i in klinkende munt omgezette jubi leum-eerbewijs aan dit Leger der j Naastenliefde kan deponeren. Van daar tot slot het postgironummer 75.500. ten name van „Doe Wat Terug", Hilversum.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1962 | | pagina 14