Frans de Geetere ISRAELS COMPONISTEN ZOEKEN EEN EIGEN STIJL ...UIT eia THUIS.... Belgische schilder woont in Frankrijk exposeert in Nederland Jongeren synthese streven naar een tassen Oost - West Bl tret voor hem de herinnering vast houdt aam een Jonge Poolse joodse vrouw, die in een kamp is omgeko men en wier leven hy ook in een roman heeft beschreven. „Ton nom en lettres blanches" (Je naam in witte letters) is de titel van die ro man die een paar maanden geleden is verschenen. Zijn eigen illustraties konden niet in het boek zelf wor den opgenomen, doch hij heeft ze onlangs in Parijs wel afzonderlijk geëxposeerd. Of hy nu dan definitief van de schildersezel naar de schrijftafel van de romanciers is overgestapt, dan wel heeft overgeschakeld? Dat wil hij zó niet zeggen, maar de drang tot schryven heeft hem nu toch wel heel heftig te pakken. Een tweede roman is ook al klaar, en de novelles en korte verhalen lopen in de dozijnen. „Ik weet 't niet", aar zelt hij, „maar als schilder heb ik veel méér moeite me te vernieuwen dan als schrijver. Misschien omdat ik met schrijven nog maar net ben begonnen. In mijn schilderijen en aquarellen schaam ik me niet mij zelf voluit als impressionist te be kennen. Ik houd meer van Odillon Redon en van Renoir dan van Van Gogh, wiens uitbundigste blijd schap, voor myn gevoel, toch steeds in wanhoop blijft bevangen." We hebben intussen de woonka mer voor het uitgestrekte atelier verwisseld. De sjaals en andere ge drukte doeken die hier langs de wanden hangen, zijn het werk van zijn vrouw. De afdeling toeristen verkeer van de Parijse gemeente diensten is de voornaamste klant van madame De Geetere. Haar halsdoeken worden officiële gasten van de stad Parijs vaak als aan denken ten geschenke aangeboden. Frans de Geetere, die in 1895 in het Belgische plaatsje Auderghem als kleinzoon van een beeldhouwer en als zoon van een schilder en een pianiste werd geboren, kent Holland en met name Utrecht op zijn duimpje en uit langdurig con tact. „Wanneer u daar alles van weten wilt, dan moet u mijn boek maar lezen", adviseert hij, „waarin ik mijn eigen leven verwerkt heb. In de eerste wereldoorlog heb ik een paar jaar in Utrecht doorge bracht. Van alles gedaan. In mijn roman kunt u ook lezen hoe 't in die tijd toeging in het krankzinni- Mevrouw De Geetere, zoals de schilder haar ziel. gengesticht in de Agnietenstraat, waarin ik was opgenomen en later als verpleger werkte. Ik zie ook het Lucasbolwerk nog voor me, waar toen concerten werden gegeven door de Stadsschuttery. Of ik zelf op 6 januari op de vernissage van mijn expositie aanwezig zal zijn? Ik ben bang dat 't niet kan. In dit jaar getij met het risico op plotselinge stijgingen van het waterpeil waar door mijn boot soms in de takken van de bomen verzeild dreigt te geraken, kan ik „Marie-Jeanne" niet zo lang alleen laten", besluit hij het gesprek. Na het bezoek aan de schilder in zijn drijvende veste, hèb ik zijn boek gelezen. Een mooi, aangrij pend en vaak pathetisch boek over de liefde van een jonge schilder en het Poolse meisje Rachel, hartstochtelijke liefde waardoor die twee wezens verbonden worden met banden die zich door geen enkel vooroordeel, de erbarmelijkste ar moe, de oorlog, noch zelfs door de dood van het meisje en de krank zinnigheid van de jongeman ver breken laat. Een boek dat in zijn melancholie wel even aan „Les grands maulnes" en in zijn heftige realisme aan een Faulkner d oet denken, doch dat niettemin vooral toch de schepping is van een schil der die met al zijn zinnen voelt en leeft en die ook als literator het im pressionisme is trouw gebleven. Het is, lijkt ons, een goede ge dachte van de voorzitter van de Utrechtse Kring, drs. De Vries ge weest, de huidige verblijfplaats van Frans de Geetere van wie ver schillende doeken in Europese mu sea hangen weer eens op te spo ren, om zo, over een brug van bijna een halve eeuw, het contact tussen ons land en met name de Domstad en deze boeiende kunstenaarsper- soonlijkheid opnieuw tot stand te kunnen brengen. Zaterdag 6 januari 1962 Pagina 4 Zó, met rijp bedekt, zagen deze week de Leidenaars hun vertrouwde stad. Stil was 't in de plantsoenen. De wereld leek bij het begin vcm het niewoe jaar vredig en rustig. Vreemde illusie, radioale vergissing It/fEN mag diep in het hart verlangen naar die vrede 1VI en die rust, hóe wreedaardig wordt dit verlangen dag na dag verstoord. Het geweld, de verscheurdheid, de waanzin lijken als een doem over onze aarde te gaan. Dit alles maakt vanzelfsprekend de mensen hard. De jongeren onder ons weten nauwelijks beter. Ddd -om: wie zich, ondanks alles wat er zich afspeelt, nog aan „zoete dromerijen" overgeeft, wordt óf bespot óf voor gek versleten. £N tóch en tóch. Töóh is he' goed nu en dan even uit het geraas van alle' dag te treden om zich te vereenzelvigen met de natuur, zich dan niet meer gedompeld te weten in het onheilspellende (Foto LD/Holvast) nieuws, waarin men dreigt te verzinken. Het is als een zuiverend, geestelijk bad, dat een tegenwicht vormt voor de ziélsverstorende krachten, die zelfs de intrede van een hoopvol begroet 1962 bezoedelen. \TATUURLIJK is het funest buiten de wereld en haar com- -L plicaties te staan. In dat geval zou de schok te heviger aankomen, indien er werkelijk iets ingrijpends gebeurde. Het is altijd goed op het ergste voorbereid te zijn, zonder bepaald een pessimist te zijn. Maar wie géén oog meer heeft voor ware schoonheid, daarin geen afleiding weet te vinden en zich uitsluitend blind staart op al hetgeen ons in deze tijd van alle kant bedreigt, dietis visie op het gebeuren is te beperkt. Er blijft immers altijd iets al is 't nóg zo gering! te genieten over. Zo'n plaatje als dit is daarvan het overtuigende bewijs! FANTASIO Schilder-schrijver Frans de Geetere in de „kombuis" van zijn woonschuit. èruloftnog Bezoek aan woonschuit - atelier Marie-Jeanne Niet alleen wegens die kombuis huiskamer, maar ook door haar hele verschijning op deze plek in de schaduw van Richelieu's Institut de France, is de „Marie-Jeanne" trou wens meer nog dan een Parijse be zienswaardigheid een unicum. Gastheer De Geetere, een magere zestiger met de vitaliteit van een dertiger, vertelt hoe hij zijn boot, van oorsprong een Rijnaak, inder- (Van onze Parijse correspondent, Frank Onnen) Vandaag is in de Kunstzaal van de Utrechtse Kring een tentoonstelling geopend van een dertigtal aquarellen en bloemstukken van de Belgische schilder Frans de Geetere, die zijn zetel (en zijn ezelechter al in 193k naar Parijs heeft verplaatst. De kunstenaar woont in een schuit die m idden in Parijs (met uitzicht op Henri TV-in-steen-en-te paard) ge meerd ligt, en ge dient dus wél precies te weten, via welk trapje hier en wélke kade daar ge Marie-Jeannezoals het schip net als de Nederlandse vrouw van de schilder heet, vinden kunt. Maar zodra ge de valreep gepasseerd en met 't hoofd gebukt een trapje afgedaald zijt, bevindt ge U aan boord van een drijvende woning annex atelier, waarin comfort (centrale verwarming, telefoon, badkamer, moderne keuken) zich paart aan een hoge graad van gezelligheid, waarop mevrouw De Geetere (geboren Den Engelsen) een Oud-Hollands binnenhuis-stempel heeft gedrukt. tijd van een andere schilder, die als bijverdienste ook nog als buurt- schipper werkzaam was, voor een prikje overnam. Binnen deze romp heeft hij nu al zowat de helft van zijn leven loorgebracht. „Vroeger kon je als schipper ook in Parijs gaan liggen waar de wind je had gebracht", herinnert hij zich nog best. „Maar na de oorlog moest blijkbaar ook het watertoe risme zo hardnodig worden gemaat- regeld. En zo werd me op een kwa de dag dan aangezegd, dat ik maar had op te trommelen. Wacht even...Ik stapte naar mijn oude vriend en mecenas Albert Sarraut, veelmalig oud-minister en premier der Derde Republiek, die me beloofde dat varkentje wel even voor me te zullen wassen. Ex-mi nister-presidenten hebben in Frankrijk lange armen en zo werd vooi; mijn persoonlijk gerief en on der de brede hoed van het culturele welzijn, dan een nieuw artikel in de Parijse gemeentewet opgenomen, waardoor ik Marie-Jeanne's anker tot mijn dood nu nooit meer zal hoeven te lichten. En daar heeft u dan weer eens", constateert de schilder met een vergenoegde lach, „zo'n charmant trekje van het Franse gezag, waarmee je vaak heel wat kanten uit kunt." Boven de divan die Frans de Geetere nu tot praatstoel dient, hangen vier schilderijen, waaron der een portret van een vrouw, van wie het blanke gelaat met gesloten ogen in grijze, vervaagde en ietwat mystieke contouren gevangen blijft. Onze blik opvangende loopt de kunstenaar al op mijn vraag voor uit met de mededeling, dat dit por- Een poosje geleden zat ik in de bus. We stopten in de Bree- straat bij het Stadhuis. Be halve vanwege de halte, ook vanwe ge een aantal auto's dat daar stond opgesteld. Een trouwstoet. U kent dat: alle halzen rekken zich ook die van de in de bus aanwezige heren om een glimp van het bruidspaar op te vangen. En de verwachtingen waren hoog gespannen, want „van de trappen trouwen" wil in Leiden toch mees tal zeggen: een bizonder indruk wekkend geheel, 't Komt ook alle maal maar niet prachtig tot z'n recht: een bruidspaar, dat statig en gracieus de treden komt afdalen, met daar achter de familie, allen in groot gala, alles in styl! Wij in de bus dus allemaal kijken. De deuren gingen open en daar kwam met een noodgang, hip, hip, hip, 't- paar de trap af draven. Hand in hand, dan zij een paar treden voor, dan hij weer. De bruidegom weliswaar in jac quet maar een hoed heb ik niet kunnen bespeuren, hoewel ik die van verbouwereerdheid wel over 't hoofd gezien kan hebben. De bruid in een zwart kokerjurk je, met ook iets zwarts op haar hoofd. Of misschien was dat haar kapsel, dat kon ik in de snelheid, waarmee een en ander zich af speelde, ook niet goed onderschei den. O, een beeldig, keurig jurkje hoor! En zo praktisch! Je kunt het volgende week naar de verjaar dag van tante Titia zó aantrekken. In de bus echter waren we alle maal diep teleurgesteld! „En daar betalen ze nou nog een heleboel geld extra voor, om dan die trap af te kunnen komen", hoorde ik iemand zeggen. Dat was natuurlijk een man. Aan zo iets materieels had ik tenminste nog niet eens gedacht. Nu moet ik zeg gen: ik vond 't ergens toch wel een leuk bruidspaar. Ze waren, ge loof ik, erg jong (misschien wa ren het studenten) en deze roetsj naar beneden paste wellicht hele maal bij hun aard en aanleg. Waarom zou je ook zo statig moeten doen als je helemaal niet statig bent' Ik stelde me voor, waar ze zouden gaan wonen. Vast niet in een kale splinternieuwe woonwijk, in één van een paar honderd precies gelijke huizen. Maar op de een of andere gekke zolder, die ze zelf verbouwd heb ben bijvoorbeeld. In ieder geval iets origineels en eigens. Wat ik dus onmogelijk bedenken kan- Ergens" was het dus heel leuk en zelfs boeiend, maar „er gens anders" denk je in eens: „Nee, dit is het toch niet!" Op die ene, volkomen unieke dag uit je leven mag het toch wel een beetje anders dan anders. Een béét je glorieus, een béétje plechtig, een béétje nou ja waardig! Je gaat tenslotte toch over een drempel, naar een nieuwe periode in je leven. En dan hou ik het maar op de gevleugelde woorden, eens op oudejaarsavond door Wim Kan uitgesproken: „Waardig over de drempel". HERMINE G. wel iets over! Van de componisten der oriën taalse school, oudere kunste naars, die zich meer gebonden voelden aa^i de Oriënt dan aan Europa, noem ik hier Paul Ben- Chaim (Frankenburger), die voor al naam maakte met zijn Eerste Symfonie, op. 25, een „Requiem zonder woorden", getiteld „Evoca tion" (voor viool en orkest), con- certi voor piano en orkest en voor strijkorkest, kamermuziek, piano muziek, koorwerken en zyn „Sonate in G", gecomponeerd voor, en vcor het eerste gespeeld door Yehudi Menuhin. Oedoen Partoes wordt door velen als een componist van grote bete kenis beschouwd. Bij zijn werken maakt hij veel gebruik van oriën- listen, een volksopera „Dan, de wachter", een symfonisch gedicht „Stalingrad", een „Tragische Sym fonie", geïnspireerd door de opstand in htfc getto van Warschau, een vioolconcert, Israëlische dansen en een opf -a in drie acten, „Tamar". De jongeren onderscheiden zich hierdoor, dat hun werken noch melodisch noch ritmisch veel gemeen hebben met die van oorspronkelijk Europese componis ten. Mordechai Setter (geb. 1916) schiep een belangwekkend „Sab- bat-Kantate" voor soli, koor en strijkorkest op teksten, ontleend aan de Psalmen en hrt Hooglied. Moshe Lustig (in 1958 overleden) schreef bewerkingen van volksmu ziek, een quintet voor fluit en Zoals gezegd, is in de Israëlische „serieuze" muziek van een ty pische eigen aard nog geen sprake. Toch zijn er in deze rich ting, vooral in de laatste jaren, ver scheidene interessante pojingen ge daan. die ook in het buitenland de aandacht hebben getrokken. Zij ge ven steeds meer orkesten en kun stenaars van naam aanleiding om specifiek Israëlische werken voor zover men daarvan kan spreken in hun repertoire op te nemen. Het bewyst, dat Israël ook in muzikaal- creatief opzicht iets van waarde te bieden heeft. componist, ook bekendheid als diri gent. Van zijn werken noem ik hier een sonate voor solo-viool en het dramatisch gedicht „De oorlog van de zonen van het licht". (Van onze Israëlische correspondent) JERUZALEM Heeft de Israëlische muziek een eigen stijl ontwikkeld? De vraag moet ontkennend worden beantwoord. Een eigen stijl laat zich nog niet onderscheiden. Maar wel worden vorderingen in die richting gemaakt. Israël is bij uitstek een land van geïmporteerde mensen en dit feit heeft zijn stempel gedrukt op het muzikale leven. De oudere componisten hadden zich, de een wat meer, de ander wat minder, geassimileerd aan de muzikale stijl in fiet land van hun herkomst en men kon niet verwachten, dat zij zich daarvan los zouden maken op het moment, dat zij in Palestina of Israël voet aan wal zetten. De jongeren, zij, die heel vroeg hier gekomen zijn. en zij die hier zijn geboren, verkeerden in een andere positie. Zij waren niet afhankelijk van enige erfenis en konden scheppen en experi menteren zonder dat enige band hen aan een verleden bond. En dat konden zij niet alleen, maar zij deden het ook. Het resultaat is bemoedigend. Ik zei het u al: in muzikaal opzicht is Israël op weg naar een eigen stijl. In de gemeenschap der Israëlische componisten misschien ver dient het de voorkeur van in Is rael werkzame componisten te spre ken tekenen zich in de eerste plaats de oost-Europese en midden- Europese scholen af. Daartoe beho ren o.a. Yoachim Stutchevsky (geb. 1891), cellist, paedagoog en compo nist met een sterk lyrisch talent, Israel Brandman (geb. 1901), die tot de dertiger jaren belangrijke symfonische en kamermuziekwer ken schreef, de vier jaar geleden gestorven Aviasaf Barnea, schep per van een „Israëlische Suite", Jo seph Kaminski (geb. 1906), de eer ste violist bij het Israëlisch Phil- 1891), cellist, pedagoog en compo- van een origineel Concertino voor solo-trompet en orkest, Erich Wal ter Sternberg (geb. 1898), die onder meer Poe's „The Raven" voor zang stem toonzette en een belangrijk koorwerk, „Jisjtabach" („Hij worde geprezen") voor bariton en ge mengd koor schreef naast een sym fonisch werk „De twaalf stammen Israëls", Karei Salomon (geb. 1892), hoofd van de transcriptie-afdeling van de Israëlische omroep „Kei Jisraeil" en schepper van een ro mantische symfonie „Nachten van Kanaan", een miniatuuropera „Da vid en Goliath", een kleurrijke symfonie „Dahlia" en een sterk be korende Israëlische jeugd-symfonie. Chanoch (Heinrich) Jacoby, een 52-jarige componist uit dezelfde school en leerling van Hindemith, onderscheidde zich door zijn Eerste Symfonie (opus 17), zijn Symfoni sche Proloog, twee strijkkwartetten en een quintet voor blaasinstru menten. Van een sterke individuali teit getuigt de 52-jarige Josef Tal, de eerste Isralëische componist, die elektronische muziek schreef („Exodus II") en verder o.m. een opera, „Saul in Ein-Dor" en een „Eerste Symfonie", die in tal van Europese landen werden uitgevoerd. Chanan Schlesinger en Shabtai Petruschka verwierven vooral be kendheid door hun bewerking van populaire melodieën. Arthur Gel- brun schreef een aantrekkelijke suite voor klein orkest, pianostuk ken, kamermuziek en liederen. strijkinstrumenten en een serie psalmen voor sopraan, harp en strijkinstrumtnten. Yocha- nan Boehm, muziekcriticus van de „Jerusalem Post", componeerde o.m. een suite voor strijkorkest. Gary Bertini, een van de leidende figu ren onder de jongeren (hy werd in 1927 geboren), kreeg, behalve als taalse volksliederen. Van zyn oeuvre noem ik het indrukwekken de „Song of praise" (concerto voor viola en orkest», een „Oriëntaalse Ballade" en een concert voor viool en orkest, gecomponeerd in op dracht van Yehudi Menuhin. Alexander Uria Boskovitch (geb. 1907) schreef o.m. een concert voor hobo en orkest en een „Semitische suite". Menachem Avidom (Mahler- Kalkstein) enige symfonieën en Mare Lavry (geb. 1903) een sym fonisch gedicht „Emek", „Het Hooglied" voor koor, orkest en so- ij een aantal jongeren tekent zich het streven af naar een natuurlijke synthese tussen Oost en West. Daar is bijv. het ge val met de uitzonderlijk talentvolle en bekwame Shlomo Yoffe uit de Kibboets Bet Alfa, die twee symfo nieën schreef en een concert voo viool en orkest. Noam Sheriff (geb. 1935), dirigent en componist, heeft o.m. een aantal liederen, een sona te voor klarinet en piano en een „Festival Prelude" op zyn naam staan. Abel Ehrlichter componeerde een interessant rondo onder de naam „Bashrav", kamermuziek koorwerken, een kantate en een korte komische opera. Habib Tourna ,een 28-jarige christen-Ara bier uit Nazareth, is de componist van een „Oriëntaalse Rhapsodie" voor twee fluiten en trom. Ik noem u verder nog Roman Haubenstick- Ramati, Zvi Snunit, Yardena Aiotin, Peter Feuchtwanger, Yitschak Sidi, Georg Schuster, Ascher Ben-Yo- chanan. Aslher Lazar, Zvi Nagan, David Hadda en Yehoash Hirsch- berg. In de laatste jaren heeft Israël ook op het gebied van de lichte amusementsmuziek naam gemaakt. Moshe Wilensky, Shmuel Ferszko, Naomi Shemer .Yochanan Zarai en Yehudah Carmel schreven o.a. „schlagers", die ook buiten Israëls grenzen populair zijn geworden. Blik in de concertzaal te Jeruzalem.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1962 | | pagina 16