ARISTIDE MAILLOL werd een eeuw geleden geboren Een Zoeklicht Een van de beeldhouwer grootste. van zo grootste de niet de tegenwoordige tijd Tot op gevorderde leeftijd bleef hij een harde werker Laatste gedachten in schoolschrift WOORD VAN BEZINNING v OP DE BOEKENMARKT Zaterdag 6 januari 1962 Pagina 1 Op 8 december j.l. was het een eeuw qeleden, dat de qrote Franse beeldhouwer Aristide Maillol te Banyuls-sur-Mer werd geboren; op 27 september 1944, kort na het bevrijden van zijn vaderland is hij, in zijn geboorteplaats, overleden. Daartussen een leven, dat eigenlijk alleen aan de kunst, de beeldhouwkunst was gewijd en dat nooit het compromis omderwille van den brode heeft gekend. Hij was dertien toen hij zijn eerste schilderij, een zeegezicht, schilderde, twintig toen hij besloot schilder te worden, een-en-twintig toen hij naar Parijs trok om er de acade mie te bezoeken. Enige bron van inkomen: twintig franken per maand, geschonken door zijn tante Lucie. In Parijs bleef hij vier jaar lang leerling van Cabanel tot wiens klas hij eerst in 1885 was toegelaten. Hij was echter overtuigd, niets van hem te heb ben geleerd. Wel heeft hij in Parijs voor het eerst schilderijen van Gauguin gezien, met wie hij zelf ook in contact is gekomen. Het werk was voor hem een openbaring en hij begreep dat hij, door in die trant te werken, vooruit zou kunnen komen. Met veel animo had hij ook de meesterwerken in het Louvre be studeerd en het museum Cluny re kende hem tot zijn vaste bezoekers. Bij het zien van de doeken van Gauguin zo heeft hij zelf later aan een biografe verteld had hij opeens begrepen dat deze kunst hem in staat zou stellen, zich een eigen weg te zoeken en de formu les en regels van het „officiële" on derwijs in de kunsten te overwin nen. Toch gaf hy betrekkelijk kor te tijd daarna, toen het bleek dat zijn aspiraties meer en meer in de richting van het decoratieve gingen het schilderen eraan en in Banyuls richtte hy toen een atelier op, waar hij met behulp van enige meisjes borduurwerken vervaardigde. Met een van haar, Clotilde Narcisse, is hij getrouwd. Het artistieke succes van zijn tapisserieën was groot. Gauguin schreef in 1894 naar aanleiding van een, welke op de tentoonstelling van de „Vingt" te Brussel was geëxpo seerd: „Maillol stelt een tapisserie ten toon, welke men niet genoeg kan prijzen". Voor de kunstenaar steeg echter de nood. Daniel de Monfreid hielp hem aan een be trekking als decoratieschilder. Vuil- lard bezorgde hem een opdracht van Prinses Bibesco ,zijn vrienden Roussel, Bonnard, Valtat, Denis, Signac en Matisse vergaten hem niet. Het fijne naaldwerk dreigde echter noodlottig te worden voor zijn ogen. Gedurende enige maan den kon hij bijna niet zien. Van die tijd af wijdde hij zich voor goed aan het beeldhouwen, dat hij overigens nooit geheel had verlaten. Hij begon met het hakken van klei ne houten beelden en het maken van figuren zoals baadsters, zitten de of staande vrouwen, uit gebak ken klei, welke hij glazuurde. De kunsthandelaar Ambroise Bollard was toen een tijd lang zijn schuts patroon. Hij liet deze kleine sculp turen in brons gieten en hij ani meerde Maillol tot meer van zulke werken. In 1902 hield hij een ex positie van bijna dertig beelden en van die tijd af is eigenlijk de pu blieke waardering begonnen. Eén collectie Met het werk van die jaren heeft ook de lange reeks van grootste scheppingen, welke Maillol de we reld heeft geschonken, feitelijk een aanvang genomen. Aan data heeft hij nooit gehecht en hy zelf zag Le Desir, basreliëf in lood, 1907 Rotter dam, museum Boijmans-Van Beuningen. La Riuière. brons uit de jaren 1938-43 Zurich, geplaatst voor het ge bouw van die Weltwoche. zijn werk als één collectie, een le venswerk. Vandaar waarschijnlijk ook dat hij heel dikwijls beelden van jaren her weer ter hand nam, nieuwe maakte naar schetsen van vroeger (hij bezat tegen het einde van zijn leven portefeuilles met honderden tekeningen), dan weer naar een houten beeld een brons liet gieten of naar een brons een figuur van steen liet hakken. Zelfs heeft hij wel met de delen van een jaren geleden gemaakt beeld naar een klein model een nieuw geconci pieerd, zo bijvoorbeeld het monu ment te Toulouse ter nagedachte nis van de gevallen vliegers, „L'air", dat terug te brengen is tot het monument voor Cézanne. Dit laat ste werd door de stad Aix gewei gerd en eerst jaren later, op voor stel van Herriot, in de Tuilerieën geplaatst. Voor een enige jaren voor de jongste oorlog verschenen mono grafie van John Rewald heeft de beeldhouwer echter van een aantal werken zoveel mogelijk nagezocht en zich trachten te herinneren wan neer zij waren gemaakt. Mediterra- nee is van 1901, het relief Le Desir, waarvan het museum Boijmans- Van Beuningen een afgietsel in lood bezit, is van 1904, l'Action Enchainée, het monument voor Het is werkelijk bedoeld zoals het er staat. Wij huldigen niet de goede oude, maar de goede nieuwe tijd. Het is natuurlijk een fictie, wanneer men zich laat leiden door de gedachte, dat alles van vroeger beter is dan alles van nu. Onwillekeurig speelt daarin de gedachte mee, dat de mensen van vroeger beter waren dan de mensen van nu. Of ook dat wij, toen wy jong waren, het beter gedaan hebben dan de genen, die nu jong zijn. Van uit de boodschap van de bijbel kan dit slechts bestem peld worden als zelfverheer lijking en zelf-bedrog. Nu is het ook weer niet zo, dat wij bereid zouden zijn naar het tegendeel om te slaan. Wy zouden ook niet willen beweren, dat alles van nu beter is dan alles van vroeger. Onwillekeurig zou de gedachte zich opdringen dat de teen-agers van de zestiger jaren beter zouden zijn dan, die van de twintiger jaren. Of dat de internationale ver houdingen er kennelijk op vooruit zouden zijn gegaan. Of de beschaving merkbare vooruitgang geboekt zou heb ben. Misschien is men wel wat eerlijker tegenwoordig, Louis-Auguste Blanqui van 1906, de Pomona en het portret van Renoir zyn van 1907, lTle de Prance is van 1908, de eerste schetsen voor het monument van Cézanne zijn van 1912, de Venus met collier is van 1918, La Douleur, het monu ment voor de gesneuvelden te Cé- ret van 1921, het monument voor die van Banyuls van 1930, Les trois nymphes van 1936-38. Daarmede zijn dan zeer vele werken nog niet genoemd, vooral niet de baadsters, een steeds weer opgenomen onder werp, van kleine afmetingen. De grootste Reeds by zyn leven werd hy de grootste der toen levende beeldhou wers genoemd en, hoewel men met zulke exclamaties voorzicht ie moet zijn, kan men zich ook thans, nog vyftien jaar later afvragen of hy nog niet de grootste van onze tyd zal blijken te zijn. Veel, nagenoeg alles wat hij heeft gemaakt kan men volgens Winckelmann's crite rium van „Einfalt und stille Grosse" als klassiek beschouwen. Maillol Is een fenomeen geweest. Zyn uit zonderlijk talent heeft hem in staat gesteld beelden te maken van een rust en evenwicht, welke specifiek Latijns zyn. Gekweldheid ontbreekt problemen schijnen niet te be staan .heel zyn oeuvre ademt rust en bezinning en het getuigt van de onbaatzuchtige vreugde om de pure schoonheid. „Naar mijn smaak" heeft hij zelf eens gezegd, „moet er zo weinig mogelijk beweging zijn in de beeld houwkunst. Al dat spektakel en die vertrekkingen zyn helemaal niet nodig en in de beweging komt men daar zo gemakkelijk toe. Hoe onbeweeglijker de Egyptische beel den zijn, hoe meer het schijnt, dat zij zich zullen gaan bewegen. Van de sfinxen denkt men dat zij zo zullen opstaan". En steeds weer heeft hij zich tegen vrienden en bewonderaars in deze zin geuit: de vorm is hem punt van uitgang, de ze blijft echter slechts het middel om zich te uiten. Maillol zocht iets dat eigenlijk geen bepaalde vorm heeft. Hij wilde iets ontastbaars tot leven brengen. „Een naakt naar de natuur copiëren is niets wanneer ik een beeld van een jong meisje maak, wil ik dat het een beeld wordt van ieder willekeurig jong meisjemijn beelden zijn gedichten van het leven. In plaats van me in verzen te uiten doe ik het door iddel van de beeld houwkunst". onder de voeten te hebben. Nu is het vandaag 6 ja nuari. Dat zegt ons niet veel méér dan dat deze dag de eerste vrije zaterdag in het nieuwe jaar is. Er zyn aan deze datum voor ons geen bepaalde gedachten verbon den. Stond er 30 april of 1 mei of 25 december dan zou de datum geen moeilijk heden opleveren. Maar 6 ja nuari? Toch heeft juist deze da tum mij tot het opschrift en de inhoud van dit bezinnings. woord gebracht. Naast Pasen en Pinksteren is deze dag n.l. eeuwenlang het derde grote feest der christenen geweest. Het droeg de naam: Epiphaniën. Dit vreemde woord betekent: Verschijning. Het bedoelde te vierende verschijning des Heren. Het merkwaardige is, dat dit feest op deze datum zijn oorsprong vond in Egypte, Evenwicht Vandaar waarschijnlijk dat er voor de beschouwer van Maillol's werk altijd opnieuw een wonder lijke gewaarwording is: het schijnt aan tijd noch aan materie gebon den. De beeldhouwer heeft het evenwicht der vormen gezocht en in zijn beelden tot uiting gebracht. Nooit is hij moede geworden daar van te spreken: „Ik zoek de archi tectuur en de volumen. Beeldhou wen is architectuur, het evenwicht der massa's. Ik probeer dat te be reiken zoals Plycletus het heeft ge daan. Altijd ga ik van een meet kundige figuur uit, een vierkant, een ruit, een driehoek, want dat zijn de figuren, die zich in de ruim te het beste houden". Gewerkt heeft Maillol zo lang het dag was. Des zomers in zijn huis te Marly-le-Roi vlak bij Pa rijs, des winters in Banyuls-sur- Mer. Vele beeldhouwers waren kor te of lange tijd zijn leerling en zijn invloed op de Europese beeldhouw kunst van, zeggen wij1930 tot 1950 is daardoor groot geweest. De laatste jaren had hij zich te ruggetrokken in zyn geboorteplaats aan de Middellandse Zee. Nog in 1942 werkte hij meer dan tien uren per dag. Hij verdiep- te zich gaarne in de klassieken en in het werk van dichters ais Ron- sard of Verlaine. By het klimmen der jaren vond hy steeds meer vreugde aan het illustreren van hun werken. Reeds in 1925 had hy voor Vergilius' „Eclogae" houtsne- wel de spijziging van de 5000 en de opwekking van Lazarus uit de dood. Ik heb hierover wat uit voerig moeten zyn, omdat ik het diep uit de geschiedenis moest ophalen. Het bizondere is overigens, dat dit feest nooit helemaal verdwenen is en tegenwoordig weer ster ker naar voren komt. Dat oude Epiphaniën--feest behoedde de mensen tegen de romantiek van stal en krib en engelenzang. Daarin kan ons kerstfeest zo gemak kelijk ontaarden. Dat is trou wens in grote mate gebeurd. Die oude Egyptische chris tenen waren wat dat aan gaat een stuk nuchterder. Zij vierden „de goede nieu we tijd". De heer is versche nen. Maar wat betekent dat voor ons? Deze vraag werd heel concreet gesteld en men vond het antwoord in Zijn toerusting met de Heilige Geest om het Rijk van God te verkondigen. Dat betekent: Hij geeft wijn. Hij geeft brood, Hij overwint de dood. In die wonderen lazen zij het gehele Evangelie. Hij helpt uit alle nood, dat ziet men op de bruiloft te Kana. dat men hier ook geen aan spraak op zou willen maken. Het kan ook zijn dat het niet eens een kwestie van eerlijk heid is, maar een capitulatie voor de overmacht der feiten. Waarom dan gesproken van de goede nieuwe tijd? Mis schien zoekt u het daarin, dat dit het eerste „Woord van Bezinning" is in 1962, een nieuw jaar, dat wij juist deze week begonnen zyn. Het zou mogelijk zyn hieraan enkele goede gedachten te wijden. In de trant van: wij zijn er nog; wij kunnen nog bij een warme haard in een gemakkelijke stoel dit stukje lezen en op ons laten inwer ken. Er zijn nog geen on herstelbare rampen gebeurd op het grote wereld-toneel. De mogelijkheid van een keer ten goede bestaat dus ook nog. Wij kunnen de hoop nog koesteren, dat - wie weet - dit jaar die ntspanning brengen zal. Toch is dit te vaag, te veel in nevelen gehuld en in de schoot der toekomst verbor gen om op grond dadrvan te spreken van de goede nieuwe tijd. Daar is méér voor nodig. Iets, dat meer houvast biedt, meer de gewaarwording geeft nu werkelijke vaste grond reeds in de tweede eeuw na Christus. In de geschiedenis van de kerk dus oer- en oer oud. Het werd ook wel ge vierd als: de verschijning van de Ster. Zoals zovele chris telijke feestdagen (denk aan 25 december - zonnewende) werddit ook gesteld in de plaats van een oud Egyptisch heidens feest. Het begon in de nacht van 5 op 6 januari U ziet onmiddellijk, dat dit Sterk doet denken aan ons kerstfeest, kerstavond, zang, kerstwachtdienst enz. Inder daad vierde men dan ook toen reeds in Egypte de komst van de Heer in deze wereld. Maar men betrok er veel meer in dan de kribbe en de stal, de herders en de wijzen. Er waren andere momenten uit de heils-boodschap, die ook werden aangewezen als „epiphanie", verschijning van de heer. Men dacht aan de doop in de Jordaan, toen Je zus Zyn openlijke verkondi ging van het komende Gods rijk begon. Maar ook vierde men de verschijning van Zyn heer lijkheid in wonderen door Hem verricht, zoals de ver andering van water in wijn op de bruiloft te Kana. Ook Hij spijzigt ten leven, dat be merkten de 5000. Zelfs de dood staat tegenover Hem machteloos. Dat bleek uit wat met Lazarus gebeurde. Deze dingen vierde men als een groot en blij feest. Want dit betekent iets to taal nieuws. Wie dit verstaat weet dat een nieuwe tijd is aangebroken. Egyptenaren van 1800 jaar geleden waren daarin moderner, verder dan menigeen in het atoom-tijd perk. Het is een noodlottig misverstand, wanneer men meent, dat de goede nieuwe tijd misschien nog eens re sulteren zal uit al onze in spanningen om er hier nog iets goeds van te maken. Na tuurlijk zullen wij dat moeten trachten van dag tot dag. Maar de goede nieuwe tyd is er al. Was er toen al in Egypte. Is er vandaag. Maar men moet het zien. Zoals zy het zagen in wijn en brood door Hem toegereikt, in Zijn overwinning op onze groot ste vyand: de dood. Ook dit Jaar zal een stukje „oude" tijd zyn. Die huldigen wy niet. Wy huldigen „de goede nieuwe tijd". H. J. VAN ACHTERBERG, Herv. pred. te Leiden. den gemaakt en later volgden daar op Ovidius' „Ars Amandi", Daphnis en Chloe van Longus, Vergilius' „Georgica", Ronsards „Livre des fo- lastreries"en Lucien's „Dialogue des coursanes". Telkens trok hy er in de omstreken van Banyuls op uit om de planten en bomen te teke nen voor de houtsneden, die de Georgica moesten illustreren, zijn laatste werk. Schetsboeken heeft hij zo vol getekend. Het einde Hy tekende alles wat zijn aan dacht trok: zag hy een gevaar van een van de dorpelingen, iemand die zich bukte, een dienstmaagd,die iets optilde of zich boog over een wastobbe, dan noteerde hij dat in weinige lijnen als de stand of de actie van een naaktmodel. De hout sneden gaven dan later de her scheppingen van de werken, die ze moesten verluchten, want Maillol was van oordeel dat schrijver en verluchter elkander moesten aan vullen. Op 15 september 1944 zou hy per auto naar zijn oude vriend de schilder Raoul Dufy worden ge bracht. 'n Bevriende dokter chauf feerde. Er was een aanrijding. Mail lol werd aan zyn kaak gekwetst, hy kon niet meer spreken. In een kliniek schreef hij zijn laatste ge dachten in een schoolschrift. Dina Vierny, gedurende de laatste tien jaar van zyn leven zyn enige mo del en zyn verzorgster, was by hem. De gryze beeldhouwer werd terug gebracht naar zyn huis, waar hy op 27 september 1944 is gestorven. De laatste jaren had hy aan een beeld gewerkt. Er bestaan verschei dene staten van. Geen was nog tot zyn volle tevredenheid geweest. Het was een staand vrouweiyk naakt en het heette lUarmonie A. GLAVIMANS. ve", genaamd, in de pas versche nen bundel korte verhalen. Hy zegt er o.a. in, dat een auteur de mense lijke aandoeningen het beste op de lezer kan overbrengen door het zorgvuldig uitkiezen en opsommen van de attributen, (blz 16). Deze methode is eerder klassiek dan nieuw, hoewel Van het Reve ze op zyn eigen manier gebruikt en met groot effect. Bovendien past dit sy steem uitstekend by zyn onder werp: de geestelyke minimumlijder. In de bundel „Tien Vrolyke Ver halen" is er een element bygeko- men, namelyk de galgenhumor. Een verhaal als „Haringgraten" is daar een meesterlyk staal van. De schry- vei komt tot dit effect door zyn diepe verbittering via het proces van de „understatement" over te brengen. En hy doet dat zo hart grondig, dat men werkeiyk niet meer weet of men lachen moet of vloeken; waarschynlyk allebei te gelijk. Een dergelyk mengsel maakt verhalen als „De Kerstavond van zuster Magnussen", ,31oed" en „Af grond" zo onvergeteiyk, in hoofd zaak omdat hier de verbittering is uitgegroeid tot een verbitterde ver tedering voor de schuldeloze onno- zelen, die het slachtoffer worden van een rondwarend satanisme. Weer een variatie brengt het verhaal „Geld verdienen". Het is een schets van mensen in Londen, die men tegenwoordig a-socialen pleegt te noemen, interessant en onvergetelyk wederom door Van het Reve's gevoelige intensiteit, die door zyn bescheiden taalgebruik heen- vloeit. „Tien Vrolyke Verhalen" zyn ze vroiyk? Vergeleken by de er varingen van Frits van Egters uit „De Avonden" of die van de „ik" uit de novelle „Werther Nieland", zou men ze desnoods zo kunnen noemen, omdat zy buiten de naar geestige jeugdcocon van deze bei de creaturen van Van het Reve staan. Behalve, „Lof der Zeevaart" dat zich by die juistgenoemde wer ken aanpast. Het is mogelyk, dat het buiten zichzelf en zyn directe omgeving treden, iemand als deze schryver een gevoel van vrolykheid geeft, maar m.i. is het galgenhu mor. Niet dat daar iets op tegen is, integendeel. Maar ik zie er eer der een opluchting in dan vrolijk heid. En een verruiming. By het lezen van deze verhalen krygt men sterk de indruk, dat Van het Reve eigeniyk pas bezig is zyn kracht aan zyn onderwerpen te meten. Wederom zegt hy in die inleiding „Het (myn werk) is altyd het beste wat ik te voorschyn kan brengen". Hy zal op den duur nog heel wat beters te voorschyn bren gen, zou ik denken. G. K. van het Reve. „De Avonden". Vijfde druk. De Bezige Bij. Amsterdam 1961. Gerard Kornelis van het Re ve. „Tien Vrolyke Verhalen". G. A. van Oorschot Amster dam 1961. Van Van het R eve's eerste ro man „De Avonden" is de vijfde druk verschenen, iets dat wyst. op een uitzonderiyk grote belangstel ling voor dit boek. Voor in het boek staat „Elke gelijkenis van figuren of voorvallen in dit verhaal met werkelijke personen of gebeurte nissen is toevallig". Voorwaar een amusante en ondeugende grap van dat toeval, want van de op mensen gelykende wezens, die dit verhaal bevolken, kan men het pro totype aantreffen huis aan huis en straten lang in iedere stad of stadje van Nederland. Het zyn de talloze legen, de illusielozen, de belangstel linglozen, de tammen kortom de nauwelyks levenden. Als zodanig zyn deze lieden meesterlyk beke ken, merkwaardig genoeg door de hoofdpersoon Frits van Egters, die in wezen geen haar beter is. On danks het feit, dat hy zyn fami lieleden en kennissen door heeft ei. aan het slot tot de ontdekking komt, dat hy „leeft", wat in zyn geval zoiets is als uit de dood op staan. Deze roman is zeer waar en tevens om van te rillen. Want het hele boek door ruikt men de koolraap en de ongewassenheid; je ziet het kolengruis en de afgehaal de bedden; je hoort de jengelende radio en de platitudes, die deze halfmensen uitstoten. Of het men sensoort, zoals hier beschreven, iets is van deze tyd, hjkt my, ondanks de hierboven gesignaleerde belang stelling voor het boek, belangstel ling toch die identificatie tot grond slag moet hebben, want ontsnap- pingsmogelykheden zitten er voor de lezer bepaald niet in, te betwyfe- len. Het verbazende is dat Van het Reve met dit boek succes heeft. Dat kwam vroeger niet voor. Ik denk nu aan b.v. Marcellus Emants, aan Frans Erens, aan Van Ouds hoorn ook, ofschoon de laatste ge- ëmotioneerder en dramatischer is. Dat men thans wel geboeid is door dit voortreffeiyk noteren van de leegheid enerzyds en de levenson lust anderzyds, komt waarschyn lyk, omdat deze houdingen steeds meer de boventoon gaan voeren. Ik zeg voortreffelyk, omdat ik Van het Reve een zeer knappe schryver vind en boeiend om de manier waarop hy my bezighoudt met lie den, die n y au fond geen laars kunnen schelen. Over deze manier waarop heeft hyzelf enige verhelderende mede delingen gedaan in een soort in leiding, „Gesprek met Van het Re- CLARA EGGINK

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1962 | | pagina 13