„Als Bartok nog leefde, was hij niet bij ons" SÏOF OF AS Kom er ACSST-er Een Zoeklicht Russen zorgden voor teleurstellingen Antoon Coolen: „Stad aan de Maas" Bartok-Liszt-festival in Boedapest (2) y OP DE BOEKENMARKT^) (Nijgh en van Difmar, Den Haag 1961) WOOFD VAN BEZINNING Zaterdag 28 oktober 1961 Kunt U de acht afwijkingen in de beide bovenstaande tekeningen vinden? De juiste oplossing vindt U elders in dit Bijvoegsel. De bijna 79-jarige componist Zoltan Kodaly, die eens bevriend was met Bartok en samen met hem een enorme verzameling volksliederen aarilegde, complimenteert in Boe dapest de Russische pianist Swiatoslaw Richter (rechts) met zijn succes na zijn optreden. Rechts naast Kodaly zijn 23-jarige echtgenote, een koorleidster van betekenis. (Van een speciale medewerker) Wie door Boedapest loopt en al die afbeeldingen van de compo- nisten Liszt en Bartok ziet, zal zich toch weieens afvragen wat die twee componisten nu eigenlijk met elkaar te maken hebben. De niet- ingewijde zal het zelfs in twijfel trekken of er enig verband tussen beiden bestaat. Toch moet men zich niet vergissen. Er is verband, zelfs meer dan één, Liszt en Bartok waren beiden componerende piano'virtuosen. Van Bartok is dat eigenlijk te weinig bekend. Men kent hem veelal alleen van zijn composities. Maar hij was ook een befaamd pianist, die tal van pianoconcerten en pianorecitals (o.a. met zijn tweede vrouw Ditta Pasztory) heeft gegeven. In het seizoen 1925/26 heeft Bartok met het Concertgebouworkest te Am sterdam onder leiding van Pierre Mon- teux nog zijn Rhapsodie opus 1 voor piano en orkest gespeeld. In 1927 speel de hij er onder dezelfde leiding zijn eerste pianoconcert. Vlak voor de Tweede Wereldoorlog heeft hij in Am sterdam nog een sonatenavond gege ven met de violist Zoltan Szekely en tevens trad hij op tezamen met zijn vrouw. In een brief van 31 januari 1938 aan de Australische pianiste Wil- helmina Creel te Tokio: „Na myn pre mière in Bazel moest ik naar Luxem burg, Brussel, Amsterdam, Den Haag en Londen reizen, waar ik niet zo erg interessante dingen moest doen. Het was alleen maar om geld te verdie nen". Liszt-bewond er aar Er is echter nog meer contact tussen beide componisten dan alleen maar het pianospelen. De naam van Liszt is nimmer in het levensboek van Bartok uitgewist geweest. Vergeten we niet dat Bartok als componist, heel vroeg de invloed van Liszt onderging. Hij was niet alleen een pianoleerling van de Liszt-leerling Istvan Thoman, maar ook in zekere zin een Liszt-bewonde- raar. Bij zijn benoeming tot werkend lid van de Hongaarse Academie voor We tenschappen in 1935 heeft Bartok het zelfs nog voor Liszt opgenomen, hoewel hij toen reeds wist dat Liszt zich ten aanzien van de echte Hongaarse volks muziek had vergist door te zeggen, dat de Hongaarse volksmuziek van zigeu ner-oorsprong zou zijn. Bartoks Liszt vertolkingen in Boeda pest waren beroemd. In de bovenge noemde Rhapsodie voor piano en or kest is de Liszt-invloed al temerken en naast Bach was het waarschijnlijk Franz Liszt die aanvankelijk de meeste invloed had op Bartok. Bovendien was Liszt de eerste direc teur van de naar hem genoemde Mu ziekacademie in Boedapest, aan welke academie ook Bartok had gestudeerd. Het samengaan van beide componis ten, twee in wezen Hongaarse compo nisten, is dus heus niet zo vreemd. Bartok leefde later, kon dus progres siever zien. Maar ook Liszt heeft in zijn tijd gewerkt aan de vernieuwing van de muziek. Laat men Liszt toch niet te veel onderschatten, ook al staat het misschien wel goed hem „ver ouderd" en „pathetisch" te noemen. „Bartpk géén partijlid" In tal van lezingen zijn de figuren van Liszt en Bartok tijdens het mu ziekwetenschappelijk congres in Boe dapest besproken. Heel veel nieuwe dingen zij ner niet uitgekomen. Wer kelijke ontdekkingen zijn er niet ge daan. En met de politiekideologische propaganda viel het ook nogal mee, al ontkwamen sommigen er toch niet aan. Dan kwam men wel eens tot een „inlegkunde" die heel geraffineerd was uitgewerkt, maar die in feite toch geen basis had. Zoals de Hongaarse compo nist Ferenc Szabo indertijd Bartok eens in een politieke hoek heeft ge duwd (Marx en Lenin moesten er na tuurlijk bij te pas komen), is het tij dens dit congres beslist niet gebeurd. Szabo heeft geen kans gekregen om te spreken, wel om zich als componist te laten horen. En in dit opzicht was zijn „Lyrische suite" voor orkest al even zwak als zijn muzikaal-politiek betoog uit 1950. De oude componist Zoltan Kodaly was heel wat nuchterder ten aanzien van de politieke opvattingen van Bar tok. De openingswoorden van de presi dent van de Hongaarse Academie voor Wetenschappen, waarin deze verklaar de dat als Bartok nog geleefd zou hebben hij zeker „tot onze partij zou behoren, met ons mee zou strijden en in Hongarije zou wonen", werden door Kodaly met één zin weerlegd in de woorden: „Als Bartok nog geleefd zou hebben zou hij niet tot onze partij be horen, zou hij niet in Hongarije wo nen en zou hij tot geen enkele partij van de wereld behoren". Zoiets is welsprekend genoeg voor de situatie, zoals die thans in Hongarije is. Meen niet dat alle Hongaren com munistisch denken en o zo blij zijn met de Russische inmenging. Integen- Bela Bartok, de in 1945 in New York overleden componist, die thans bij de herdenking van zijn 80ste geboortedag, in Hon garije als een nationale held wordt beschouwd. deel, 80 procent denkt wel socialistisch, maar moet van de Russische ideologie en de Russische inmenging niets we ten. Dat bleek ons wel uit vele ge sprekken die we met gewone Hongaar se burgers voerden. Demonstratie In zekere zin kwam deze politieke constellatie ook uit tijdens het in Boe dapest gehouden pianoconcours, waar we tal van grote talenten onder de jonge pianisten hebben gehoord, o.a. de tweedeprijswinnaar Gabos Gabor uit Boedapest, de derde-pryswinnares Therèse Castaing uit Nancy en Clark David Wilde uit Londen. Twee Fran- Saises, de Eengelsman en een Italiaan werden zodanig door het publiek toe gejuicht, dat men eerder van een de monstratie dan van een artistieke waardebepaling kon spreken. Minuten lang moest de jury wachten voor de volgende kandidaat kon verschijnen. Was hij een Rus dan bleef het applaus veelal matig, ook al speelde hij nog zo goed. Een jonge Francaise (in Algiers ge boren) viel bij de eerste selectie al uit, maar het succes bij het. Hongaarse pu bliek was zo groot, dat de Hongaarse regering haar prompt een beurs aan bood om in Hongarije haar studie te voltooien. Niet slecht bedacht. Die jonge klavier helden speelden na tuurlijk allen werken van Liszt en Bartok. Als verplichte werken waren opgegeven voor de eerste selectie de Consolation no. 3 van Liszt, voor de tweede selectiede Suite opus 14 van Bartok en voor de eindselectie de So nate in a van Liszt. Wat hier aan pianospel gepresteerd is staat boven het niveau van de mees te pianoconcoursen, zoals we die o.m. kennen uit Genève, Brussel en Ver- celli. Dat de enige Nederlandse deel nemer, Piet Veenstra uit Rotterdam, in dit gezelschap niet een al te beste beurt maakte, is voor ons land bescha mend. De directeur van Radio-Brussel vertelde ons hetzelfde ten aanzien van zijn landgenoot Mare Castelain uit Brussel. T egenvallers De componist Franz Liszt, een der beide toondichters die in het middelpunt stonden van het Bar- tok-Liszt-jestival in de Hongaarse hoofdstad Boedapest. Het muziekfestival zelf zorgde voor enkele belangrijke uitvoeringen, al wa ren er ook teleurstellingen. De Russi sche meesterpianist Swiatoslaw Rich ter zou viermaal optreden tydens dit festival, maar meende zich de vrij heid te kunnen verooloven plotseling drie concerten af te zeggen en op het ene concert niet Bartoks tweede piano concert maar het concert in Es van Liszt te spelen. Dat was grandioos, ongetwijfeld. En terecht wordt Rich ter in Hongarije dan ook als een god heid vereerd. Maar voor de luisteraar was het toch even een tegenvaller. En toen de bijna even beroemde Hongaarse pianiste Annie Fischer, die ook in Nederland bekend1 is. enkele da gen later ook het conceit in Es van Liszt speelde, was de room er natuur lijk al af. Het is voor elke pianist moeilijk het op te nemen tegen Swia toslaw Richter, vooral in Liszt en Rachmaninow. Vele gasten uit het buitenland kre gen echter geen kans dit concert met Annie Fischer te horen. De toegangs kaarten waren reeds uitverkocht en de gasten konden 's morgens de gene rale repetitie bijwonen. Vijf minuten voor de aanvangstijd van die repetitie kwam er het bericht, dat het Russische orkest (Radio-Orkest uit Moskou) te moe was om te repeteren en men het concert dus maar direct 's avonds zou geven. De Russen gooiden dus wel wat roet in het eten. Per slot van rekening kan een bezettende macht zich heel wat veroorloven. Maar dat komt niet ten goede aan de sympathie. Daarom wellicht ook bleef de Rus sische componist Sjostakowitsj afzij dig van iedereen en was het onmo gelijk een gesprek met hem te krijgen. Hij hield zich wijselijk op de achter grond, in tegenstelling tot zijn West- europese collega's, die voor iedereen open stonden en die graag over de ontwikkéling van de muziek in West- Europa spraken. Hoe het ook zij, en wat voor mo tieven wederzijds ook kunnen wor den opgediept, de verhoudingen lig gen in ons vaderland duidelijk. Het Christendom zowel van Rooms- Katholieke als van Protestantse zij de wijst de verbranding af, om dat het haar beschouwt als een aantasting van de gegroeide zede, en als een teken van menselijke overmoed, die heersen wil op een domein, waar zijn zeggenschap juist tot nul wordt gereduceerd. Terwijl de humanist somtijds vasthoudt aan de begrafenis, omda/t de fa milie zulks voorschrijft of omdat 't financieel minder duur uitkomt; en som tijds voorkeur geeft aan de ver assing uit ethische of hygiënische motieven. Met behoud van het eigene wordt voor mijn besef toch in de laatste jaren een zekere openheid tegenover de ander opgebracht. Zo is het bijvoorbeeld bekend, dat met vertegenwoordigers van Groningse kerken gesprekken zijn gevoerd over de inrichting van de aula van het nieuwe crematorium ter plaat se. Bovendien zal een predikant, wanneer hij gevraagd wordt in deze omgeving een rouwdienst te leiden, over het algemeen minder gemakkelijk nee zeggen dan 50 jaar geleden, hoezeer hij als Christen het andere prefereert. Ook denk ik in dit verband aan het besluit van de Rotterdamse gemeenteraad. Vrijwel unaniem heeft hij de vergunning tot de bouw van een crematorium afgegeven. En dat terwijl onder de genen, die hun stem aan het pro ject gaven verscheidene waren, die zelf overtuigde tegenstanders van het principe der verassing als zo danig zyn. Zoals een en ander last but not least in de vergade ring der Staten-Generaal aan de orde is geweest. Het wetsontwerp, dat daar voor enkele jaren met overgrote meerderheid van stem men werd aanvaard, was een ont werp van uitnemende structuur, dat oog had voor wat de eeuwen door had geleefd onder óns volk én voor wat in de huidige generatie aan de dag treedt. Een wetsontwerp, dat als volgt in het kort valt samen te vatten: de begrafenis zij regel, de crematie blijve uitzondering. En dat hiermee een besluit genomen werd, dat overeenkomstig de samenstel ling van ons volk een gelukkig be sluit kan worden geacht, welaan het wordt bewezen door de cijfers Jder statistiek. Deze immers ver tellen ons heel duidelijk, dat de overgrote meerderheid vasthoudt aan het overgeleverde gebruik, ter wijl een klein percentage voor de crematie is geporteerd. J. M. D. van den Berg Hervormd predikant te Leiden. Men noemt Antoon Coolen een schrijver van streekromans, van, om een indrukwekkender woord te ge bruiken, regionale romans. Wanneer men dit zegt, dan bedoelt men over het algemeen niet alleen er de nadruk op te leggen, dat Coolens werk ont leend is aan een bepaald deel van het land. Men wil daarmee vooral te kennen geven, dat de auteur in kwes tie iemand is van een eenvoudige, be perkte aanleg, niet instaat de ver meende gecompliceerdheid van dat an dere deel van de mensheid, te weten de bewoners van de grote stad, te be- grypen. Ik heb dit altijd een uiter mate gevaarlijke en aanvechtbare op vatting gevonden. In de eerste plaats lijkt het mij niet juist om een schrij ver, die zijn inspiratie put uit een be paalde landstreek en dus schrijft over een landelijke bevolking, ook aan te zien voor een landelijke van geest in de zin van een simpele, die niet verder kan komen dan het spreken in dialect of het stoere zwijgen. En omgekeerd: er zijn mij ontelbare romans en ver halen bekend, die de bevolking van de befaamde grote stad tot onderwerp hebben en waarin evenwel de simpel heid, om niet te zeggen het provincia lisme, van een slaapverwekkende om vang is. De praktijk w*jst dit trouwens ook uit. Het aantal klassieke romans, dat pp het platteland of althans in de provincie speelt, is zeer groot. Laten wij maar denken aan b.v. het hele oeuvre van Thomas Hardy, aan „Wuthering Heights" van Emily Bron- te, aan „Madame Bovary" van Flau bert niemand zal deze boeken met een schouderophaal terzyde schuiven omdat zy toevallig niet in Londen resp. Parys gesitueerd zyn. Voorbeelden op te sommen van romans, die steeds zijn in opzet, doch in wezen provincialer dan de beperktste boerenroman is on begonnen werk, want daarvan zyn er ontelbare, zoals ik al zei. Wy kunnen dus gerust de conclusie trekken, dat de plaats, de situatie er in een roman weinig toe doet als het er om gaat zyn waarde te bepalen. Die waarde wordt bepaald door de geest en het talent van de schryver. Dit alles heb ik overdacht toen ik „Stad aan de Maas" van Antoon Coo len gelezen had. Inderdaad, Coolen is zijn land, oostelijk Brabant, trouw ge bleven in zijn hele werk behoudens de enkele uitzondering van „De Drie Gebroeders", dat in Friesland speelt. Hoezeer het mogelijk is ook tijdens deze „pas op de plaats" te groeien, is duidelyk als men Coolens werk gevolgd heeft. Hoewel ik er niet over zou den ken zyn z.g. Peelromans als onbelang- ryk op zij te zetten, ben ik er toch van overtuigd, dat Coolen met „Dorp aan de Rivier" in een ruimer gebied en dit bedoel ik speciaal psychologisch, is binnengegaan. En mocht dat in de romans, die hij daarna geschreven heeft, mogelijk niet sterk getroffen hebben: in dit „Stad aan de Maas" is het onmiskenbaar. Want dit is een roman met een grootse allure. Ik kan mij natuurlijk vergissen, maar ik zou zeggen, dat deze stad aan de Maas op de kaart Grave heet. Niet dat dit erg belangrijk is, maar ik ben nu eenmaal een nieuwsgierig mens en gezien de plaatsen, die volgens Coo lens beschrijving in de omgeving lig gen en de brug met stuw, die men op het moment, waarop het boek aan vangt, in de Maas zal gaan bouwen geef ik dit stadje de meeste kans op zulk een voortreffelijke wyze onster felijk gemaakt te zijn. Welk een fan tastisch oord wordt deze gewezen gar nizoensplaats met zijn Quartier Latin en zijn Quartier Bohemien onder de pen van Coolen. Hoe fel leeft de geest van de kleine stad, bepaald door de Franse bezetting, die deze eenmaal ge kend heeft door het bezit van de insti tuten van barmhartigheid, waarvan de bewoners het aspect van de stra ten bepalen en door de rivier, die als een nukkige watergod met de stad en zijn bewoners speelt. En de mensen die er wonen: hoe typisch en tevens hoe verwant aan ons allen zijn zij, tenminste als zij ons op deze wijze uit gebeeld worden. Want dit is het geen van deze wonderlijke, goede, on deugende, zieke, gezonde, gezellige of eenzelvige figuren zou ons zó na kun nen komen als Coolen hen niet met een soort verliefde humor gepresen teerd had. Het is niet mogelyk deze stad vol leven in enkele regels samen te vat ten en bovendien zou dit alleen maar afbreuk doen aan het prachtig verwe ven en gave beeld. Wel moet ik zeggen, dat het mij niet zou verwonderen in dien „Stad aan de Maas" nog gelezen zou worden als een substantiële portie van de h eendaagse letterkunde al lang vergeven en vergeten is. CLARA SGGINK Enige dagen geleden werd in Groningen de jaarvergadering gehouden van de Vereniging voor Facultatieve Crematie. De voorzitter, de heer Hasper, consta teerde, dat de idee der crematie in Nederland veld won. Dat dus steeds meer landgenoten zich na hun dood liever laten verbranden dan begraven. Dat deze vereniging dit jaar in Groningen bijeenkwam, zal wel meer zijn dan een geografi sche toevalligheid; het is in deze stad, dat binnenkort het derde cre matorium in gebruik wordt gesteld na Velsen en Dieren dus. Niet dat het daarbij blijft. In Rotterdam heeft de gemeenteraad besloten geen bezwaren aan de bouw van een crematorium in de weg te leg gen. Ook de beide andere grote ste den van ons land zullen niet ach terblijven. Intussen liegt de statistiek er niet om. In één jaar tijds werden in Nederland bijna 4000 mensen ver ast. Dat lijkt een respectabel aan tal. In werkelijkheid toont het aan, dat de gedachte der lijkverbranding slechts bij een klein deel van onze bevolking wortel heeft geschoten. Immers stellen wij het sterftecijfer op 7 mensen per 1000 inwoners, dan betekent dat derhalve, dat op bijnt 12 miljoen Nederlanders per jaar ruim 80.000 sterfgevallen voor komen. De conclusie ligt voor de hand: 95 procent van onze bevol king geeft aan het begraven de voorkeur. In sommige landen ligt het nog lager: zo bijvoorbeeld Ita lië, waar de gedachte der crematie ten gevolge van de tegenstand der Rooms-Katholieke Kerk nauwelijks wortel heeft kunnen schieten. In andere landen, zoals Denemarken, ligt het een stuk hoger. Wie van U een bezoek aan Kopenhagen heeft gebracht, zal zich herinneren, hoe daar rond het stedelijk kerkhof een metershoge muur is opgetrok ken. En dat niet om de begraaf plaats aan het oog te onttrekken, maar om als bergplaats te dienen voor de urnen der vele duizenden Denen, die ter plaatse werden ver ast. Om te begrijpen, waarom de ver branding te onzent slechts een frac tie der bevolking aanspreekt, zal men een blik in de historie dienen te werpen. Hoe was namelijk de antieke zede? Wel, de primitieve mens verbrandde zijn doden, waar hij meende, dat hij op die manier radicaal van hen verlost was. Ook de Grieken deden zulks, omdat ze dachten, dat de volstrekte vernie tiging van het lichaam de bevrij ding der ziel in de hand zou wer ken. Anders was het gebruik bij de Joden. In de Bijbel lezen wij tel kens, dat de Israëliet zijn doden begroef. Zoals ook de Here Jezus, die als men uiteraard Jood was, zich op Goede Vrijdag liet begra ven. En het is bij deze zede, dat het Christendom zich volop aan sloot. Omdat men in de dood het voorbeeld van Jezus Christus wilde volgen. Maar ook omdat men de dood zag als een proces, dat door God werd gewild, zodat het de mens niet paste om daar in actieve, kunstmatige zin tussen te komen. Terwijl men er bovendien een be vestiging in vond van het oude Bij belwoord: mens, stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren. Het kan dus duidelijk zijn, dal; naarmate het Christendom dieper in onze beschaving wortel schoot, de begrafenis een steeds vaster ver ankerde zaak werd. En kort ge zegd zo bleef de situatie tot in de vorige eeuw de gedachte der lijkverbranding in het Avondland terugkeerde. Een gedachte, die uiteraard vooral aanhang kreeg bij de duizenden, bij wie de band met kerk en geloof was verslapt of ver dwenen. Men denke in dit verband aan Multatuli, die zich in Gotha in Duitsland liet verassen. Interes sant blijft het om na te gaan, hoe beide partijen hun uiterste best hebben gedaan om motieven te be denken, waardoor het eigen stand punt versterkt zou worden. Zo spreekt de voorstander van de cre matie, dat zijn methode de hygiëne ten goede komt. Terwijl de tegen stander stelt, dat de crematie de arbeid van de politie beslissend kan benadelen. Ik noem maar iets: iemand is gestorven en daarna ver ast. Het leek een normaal sterfge val te zijn. Maar enige tijd later ontdekt men, dat het heel goed een geval van vergiftiging zou kunnen wezen. Was de overledene begra ven, dan valt het de politie nie) moeilijk zulks te ontdekken. Is de overledene evenwel gecremeerd, dan is de waarheid langs deze wijze nimmermeer te achterhalen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1961 | | pagina 17