z ZO LEERT DE STADSJEUGD NATUURBESCHERMING &K z>oïéo£ Werkelijkheid beier dan radio en t.v. 2 O1 H' Een zwarte slang kan venijnig bijten (Bijzondere medewerking) Ieder voorjaar trekken de leerlingen der hoogste klassen van de lagere scholen van Newton (Massachusetts) naar Bradley Park, een prachtig oud jachthuis, gelegen temidden van een ongerepte natuur. Week in week uit davert het huis dan van het gelach en gepraat der ongeveer tienjarige knapen en meisjes. Zy verstaan uitstekend de kunst om Ieren en pret maken te combineren. Leren doen xy er stellig, want zij worden daar binnengeleid in de vrye natuur. Zy leren er hoe te genieten van het buitenleven. Zy gaan er begrypen, dat het nodig is om de natuur te beschermen. Vroeger was het gewoonte om de natuur by stukjes en beetjes in de leslokalen te brengen. Nu brengt men de klas in de natuur en leert de kin deren, in de werkelykheid goed te zien, goed te luisteren en goed te begrypen. Bos en dier, plent en plas worden zo tot levende kennis! De resultaten be wezen. dat één klamme, kwakende kikvors, spartelend in de handen van een stadsjongen, zo'n knaap meer na- tuurbesef bijbrengt dan alle lessen en schoolboekjes, die proberen te verkla ren, hoe een kikker kan kwaken. De schoonheid en de wonderen der natuur zyn eigendom van gans het volk. Het is de plicht der ouderen om de jeugd de be tekenis van dat kostelijk bezit duidelyk te maken. Dit is, vooral als het stadskinderen betreft, een mooie en nuttige taak. TUdens zo'n verblijf in Bradley Park neemt de levende natuur de plaats in van radio-toestel en te levisie-apparaat. De onderwijzers, die de kinderen vergezellen, zijn unaniem van oordeel, dat de inwerking der na tuur op de kinderen bijzonder gunstig is. Stadskinderen vertelden zij zijn van huis uit veelal bevreesd voor alle in het wild levende schepselen, want zy vinden ze griezelig of zo. Vaak is hun eerste opwelling om een dier te doden zodra ze het gevangen hebben. Hebben ze echter eenmaal een paar dagen met een schepnet gejaagd langs de moerassige oevers van een poel of een plas, dan zyn ze biy, als ze, na hun vangst terdege te hebben bekeken, het dier de vrijheid kunnen hergeven. De onderwijzers zijn by die jachten tegenwoordig, zy wyzen de kinderen op de schutkleuren en andere natuurlijke verdedigingsmiddelen, zy vertellen, welke functie elk dier in het natuurlyk bestel heeft. En zy leggen er steeds weer en met succes! de nadruk op, dat het nodig is voor ons, mensen, de dieren en hun woonplaat sen te beschermen. Als „nevenprodukt" van die weken in Bradley Park moet genoemd worden, dat zy een gunstige ge legenheid scheppen om maatschappe- hjke zin aan te kweken. De kinderen maken hun eigen bedden op. Wel wordt er voor hen gekookt, doch zy doen zelf de afwas en houden de kamers schoon. De onderwyzers constateerden, dat kinderen, die zich op school heel moeilyk aansluiten, in zo'n buiten-sa menleving heel xaak spoedig hun plaats weten te vinden. Bovendien wordt de verhouding tussen onderwyzers en leerlingen er vertrouwelyker en vriend- schappelyker. Geen vandalisme Een aantal jaren is men na reeds bezig met deze uitstapjes naar Bradley Park. Geen enkel geval van vandalis me in het jachthuis met zyn fraai betimmerde wanden, zyn mooie vloe ren en trappen is tot dusver gerap porteerd, hoewel er toch een paar dui zend kinderen gewoond en gedarteld hebben. Newton's „Natuurbescherming voor de Jeugd" begon als een proef. Thans is het een belangryk onderdeel van het onderwijs. En de idee vindt navolging! Bradley Park ontvangt de Jeugd in de lente. De scholieren van New ton kunnen echter ook in het na jaar en in de winter de natuur in gaan. De universiteit van Boston stelde namelijk Sargent Camp (gelegen in New Hampshire) ter beschikking. Zó groot is de belangstelling voor de New- tonse idee, dat er zo nu en dan belang stellende autoriteiten uit andere plaat sen naar Sargent Camp zyn gekomen, om er de „buiten-scholieren" praktisch werkzaam te zien. Vaak was het Miss Eleanor Johnson, een vrolijke en le venslustige jongevrouw met grote lief de voor de natuur, die de gasten dan ontving en de „demonstratie" leidde. In de regel begon zy met de leerlin gen een korie uiteenzetting te geven over het leven in het water. Dan bracht zy de kinderen, warm aange kleed en met hoge rubberlaarzen, naar een plas in de buurt. Twee Canadese ganzen werden bewonderd en bespro- Een doodgewone kikker is door zijn schutkleuren en doelmatige lichaamsbouw een wonder der na tuur. ken. Vervolgens vertelde Eleanor, dat men in de wildernis gemakkelyk kan verdwalen en dat men dus moet weten wat eetbaar is. Zy stak haar hand in het water en trok er een groene plant uit. Wat is het?, vroeg zij, en liet ieder kind even proeven. Niemand wist het Watersellerie, zei Eleanor, en de Rood huiden aten die plant vroeger graag, rauw zowel als gekookt. Een jongen kwam aangelopen met een kikker. Miss Johnson vertelde al- lerhand over het beest. Van boven bruin en groen lichtte zij toe zo dat hy in de waterplanten niet opvalt. Van onderen geel en wit, zodat zyn aartsvyand, de zwarte slang, hem niet ziet in het water en hem houdt voor een lichtspeling. En oogleden, vliezige oogleden, als een onderwaterbril! Plot seling het was geënscèneerd kroop een zwarte slang naar de zwer vende „buitenklas" toe. Het dier ver oorzaakte enige deining. De kinderen waren niettemin geboeid. Kyk eens, zei Eleanor, wel drie voet lang! Een rekel, kinderen, die jullie beter met rust kunt laten, want hij bijt venijnig! Elders was een onderwijzer bezig, de kinderen aan de hand van de praktyk te tonen, hoe bomen, die voor de kap bestemd zyn, gemerkt worden. Hy ver telde hen tevens, hoe er gesnoeid wordt om bruikbare stammen voor de hout industrie te krijgen. Hyi leerde hen voorts, de verschillende boomsoorten te onderscheiden. En intussen sneed hy fluitjes en andere voorwerpen uit hout. Bekroning Zo'n weekje buiten in Bradley Park of Sargent Camp is voor de scho lieren de bekroning op het werk van zes w^ken. waarin het gehele on derwijs is gericht geweest op de excur sie. Zij hebben boeken gelezen, voor drachten beluisterd en films gezien over de natuur en natuurbescherming. Tydens de taallessen moesten zy brie ven schryven aan autoriteiten en ver- >"v. -• enigingen om boeken en brochures over natuurbescherming aan te vra gen. Tydens de rekenles leerden zy becyferen, hoe duur zo'n kamp kost en moesten zy zelf reischèques invul len. Het gehele onderwys werd be heerst door het kamp. Ook in het kamp valt het accent op leren. Houtvesters en andere deskun digen op het gebied der natuurbescher ming geven voordrachten en nemen de kinderen mee naar buiten. Des avonds maakt men avondwandelingen van de sterrenhemel. Men brengt hen met hen en toont hun de wonderen enige praktische kennis van de sterren by, die iemand kan helpen, als hij al leen buiten is. Bij dat alles wordt na tuurlijk de ontspanning niet vergeten, doch deze is slecht een klein deel van het buiten-zijn. Ouders, autoriteiten en begunstigers dragen gezamenlijk de kosten. Is een gezin niet tot betalen in staat, dan zor gen anderen voor het geld. Hoofdzaak is immers, dat ieder kind wordt opge voed tot natuurvriend en natuurbe schermer! (The Christian Science Mo nitor Leidsch Dagblad.) Een klas op weg naar een bos- terrein, waar praktisch onderricht wordt gegeven in het deskundig snoeien van bomen teneinde bruikbare stammen voor de hout industrie te krijgen. (Een Est lands sprookje) éél erg lang geleden leefden er zeven kleermakertjes, die een hekel aan hun naald hadden gekregen. Op zekere dag hoorden zij vertellen, dat er in Turkenland een hevige oorlog was uitgebroken en dat daar nu een groot gebrek aan helden was. „Dat is juist iets voor ons!" riepen zij uit, „hebben wij niet lang genoeg in stoffen zitten prikken? Wordt het geen tijd dat we eens de vijand te lijf gaan? Wij gaan nu eens aan de wereld tonen wie we zijnzodat er nog lang over onze heldenmoed gesproken zal worden." Zo gezegd zo gedaan. Zij maakten een lange lans uit het allerstevigste eikehout en gaven hun kleermakers- scharen aan de smid om die om te smelten tot een scherpe punt. De lans was nu zo groot en zwaar geworden, dat zij die alle zeven tegelyk op de schouder moesten nemen, anders was het zware ding niet te torsen. Vóór dat zij zich op pad begaven lootten zij eerlijk wie voorop moest lopen. De kleermaker, die de eerste plaats geloot had, werd Neuzeman genoemd, omdat hij men zijn neus de weg moest wy zen. Hy droeg de scherpe spits van de dans. De volgende heet te Eenkrachts- man, dan kwam Tweekrachtsman, dan Driekrachtsman, Vierkrachtsman en Vyfkrachtsman. De laatste kleermaker werd Staartman genoemd, omdat hy het uiteinde van de lans moest dra gen. Voorts droeg ieder nog een goed gevulde knapzak en zyn kleermakers- strijkijzer. Dit laatste om by hevige wind niet van de weg geblazen te worden. Het spreekt vanzelf dat alle zeven even verstandig als dapper wa ren, anders zouden zy nooit zo'n lange en gevaarlijke tocht ondernomen heb ben. p een mooie zomermorgen be- 1 gonnen zij hun reis. Zij gebruik ten op tyd hun ontbyt en mid dagmaal en rustten daarna wat uit in de schaduw van een bosje. Aan iedereen die zij tegen kwamen vroe gen zij de kortste weg naar Turken- land, want er was geen tyd te verlie zen. Zo voorttrekkend zagen zij aan de kant van de weg een boerderij liggen. Zij hielden halt om te beraadslagen, want de knapzakken moesten weer eens opnieuw gevuld worden, en op de boerderij zou wel iets van hun gading te vinden zijn. Driekrachtsman en Vyf krachtsman slopen vooruit om het ter rein te verkennen en kwamen na enige tijd verheugd terug met de mededeling dat er alleen maar vrouwen en kin deren op het erf te zien waren. Geen spoor van mannen! Neuzeman sprak hen nog even toe. „Broertjes", zo be gon hy. „krygslieden moeten onver schrokken direct op hun doel afgaan, ook al is de vyand nog zo sterk. Ik zal het voorbeeld geven", en onder woest en afschuwelijk krygsgehuil stormde hy regelrecht op de vyand af, gevolgd door de zes anderen. Toen de boerinnetjes op het erf deze dappere mannen zagen aanstormen schrokken zy eerst geweldig, maar een oud moedertje, dat al lang in de we reld had rondgekeken, zei: „Komaan, kinderen, pak de bezem en de mest vork dan zullen we hen eens gauw laten zien wie wy zyn Neuze man zag het gevaar het eerst en om dat hij net zo verstandig als dapper was, commandeerde hy: „Halt! Óp- gepast. Broertjes, dit wordt een onge- lyke stryd. De vyand beschikt over meerdere wapens en wy hebben maar één lans. Laat ons omkeren en in snelle pas terugtrekken Allen gehoorzaamden ogenblikkelyk en stormden het veld weer in. Toen Staartman het na enige tyd waagde om even achter zich te kyken ontdekte hy tot zyn niet geringe vreugde dat zy niet meer achtervolgd werden en veel rustiger marcheerden ze verder. Tegen zonsondergang vloog een gro te mestkever over de hoofden van de zeven mannen, zy hoorden het geronk van de vleugels, dat in de avondstilte dreigend en somber aan deed. „Broertjes!" riep Neuzeman. „daar is de vijand. Hoor 'm eens ra zen!" en meteen wierp hy de lans van zyn schouder en maakte dat hy weg kwam. „Er is net zoveel gevaar voor ons als voor hem." dachten de anderen. Ook zij lieten de lans vallen en haastten zich weg. Neuzeman schoot een lege hooischuur binnen, trapte in de duisternis op de tanden van een hark en kreeg de steel in zyn gezicht. „Heb erbarmen, lieve vijand", huilde hy, „heb erbarmen en laat me leven maar toen er lange tyd niets gebeurde vatte hy moed en waagde zich buiten, maar waar waren zijn makkers nu? Uit angst voor de vyand durfde hy niet te roepen, en in de duistere nacht kon hy niets zien. Ja, waar waren zy? Driekrachtsman was in zijn verwar ring in een wilde rozenstruik terecht gekomen. Hoe meer hy zich verweer de, des te meer prikten hem de dorens. Hij meende dat de vyand hem zo on der handen nam en begon bitter te schreien terwyl hij op de knieën viel sn om genade smeekte. Vierkrachtsman was in het don ker zo hard tegen Tweekrachtsman opgelopen dat beiden op de grond getuimeld waren. Omdat zij elkaar voor de vijand hielden bleven zij muisstil liggen, denkend „Als de ander meent dat ik dood ben zal hij mij wel met rust laten". Zo lagen zij roerloos tot de eerste zonne stralen hen aan elkaar onthulden. Nu durfden ze ook de anderen te roepen en ieder kwam uit zijn schuilhoek te voorschijn om zijn wonden te laten zien. Driekrachts man was er het ergst aan toe. Och, och, wat zag hij er uit! Hij leek wel en landkaart, zoveel krabben en krassen had hij Nadat de lans was opgespoord jingen zij eerst ontbijten en ver volgens óp, naar Turken- Jand, om heldendaden te verrich ten! Zingend marcheerden zy verder tot ze by een groot donker bos kwa men. dat er huiveringwekkend ützag. Na veel heen en weergepraat jesloten zij toch om er maar dwars loorheen te trekken, want dat moest vel de kortste weg zyn. Het bospad vas smal en dichtbegroeid, maar dat leerde hen niet, want zy waren dap pere stryders. En zo zagen ze niet dat aen grote wolf midden op hun weg lag te slapen. Neuzeman, die de voet al opgelicht had om op het ondier te stappen, schoot met zo'n kracht ach teruit dat alle broertjes achterover op elkaar tuimelden. Het liefst waren ze allen op de vlucht gegaan, maar hun door schrik verlamde benen weigerden iedere dienst. Bovendien was het struikgewas te dik om hen op te ne men. Het monster verroerde zich niet. waaruit Neuzeman opmaakte dat hy het in de slaap by verrassing gedood moest hebben. Hy haastte zich om dit aan de makkers te vertellen, die vol vreugde opsprongen om de buit te be- kyken. „Het is een zeehond," consta teerde Driekrachtsman, „maar waar hebben we hem nu geraakt? Ik zie geen wond en geen bloed". Vyfkrachts man naderde het ondier, maar toen ontdekte zyn neus wat voor zijn ogen was verborgen gebleven. „Wat riekt ie," riep hy achteruit deinzend, „hy moet al heel lang dood zyn!" Nu waagden de anderen zich ook een stapje naderby en besloten eenstem mig om de huid van het monster als oorlogstrofee aan de lans mee te voe ren, om aan de wereld te laten zien tot welke dappere daden zy in staat waren. Dit gebeurde en veerkrachtig stapten zy weer verder, terwyi het zingen af en toe in juichkreten over ging- Zo hadden zy het grote bos al dra achter zich en bereikten een ruime vlakte, waarop alleen jeneverbes sen groeiden. „Hier zullen we over nachten." zei Neuzeman, „maar ieder op zyn beurt moet de wacht houden." Tevreden over de dag en over zich zelf sliepen allen spoedig in. Maar midden in de nacht, hoorde Drie krachtsman, die juist de wacht had. een dof gestamp. Ogenblikkelyk waar schuwde hy de broertjes, die angstig meeluisterden. Plomps, plomps, plomps ging het en weer: plomps, plomps, plomps. „Daar is de geest van de zee hond. die zich komt wreken", fluisterde Vierkrachtsman. „stil, daar is hy. Oh, kyk eens wat een lange horens en wat een gloeiende ogen! En en hy heeft ook vyf poten. Kom mee, laten we maken dat we weg komen!!" Maar daar hoefde hy hen niet toe aan te sporen, want ze waren al weg. Zonder naar de vurige ogen te kijken of de vijf poten na te tellen, waren de broertjes als één man op de vlucht geslagen en holden wat ze konden. Jammer, want anders hadden ze een zacht, vriendelijk paard kun nen zien, dat heerlijk liep te grazen en wiens oren geen horens en wiens lange staart geen vijfde poot ivas. De gloeierige ogen had ook Driekrachtsman niet gezien, maar hij dacht dat hij ze gezien had en dat is al héél, héél gevaarlijk. De volgende dag marcheerden ze verder tot ze by een klein blauw meertje kwamen. Zy zetten zich in het gras aan de oever en overlegden langdurig hoe zy de overkant moesten bereiken want een boot of een veer man was in geen velden of wegen te zien. Het meer maakte een onheilspel lende indruk, omdat de felle wind de oppervlakte woest deed golven. Geen van de Turkenstrijders had gezien dat hy niet aan een meer, maar aan een prachtig, vreedzaam vlasveld gezeten was, met blauw golvend gewas. Tot diep in de nacht beraadslaagden zij over de overtocht. „Wie van jullie kan zwemmen?" vroeg Neuzeman terwyl hy hen één voor één ernstig aankeek, „dat hy aantrede en ons stuk voor stuk naar de andere oever brenge!", maar toen allen zwegen vervolgde hij droevig: „Heeft er dan niemand van jullie de kracht van Kalewipong, de grootste held aller tijden? Hij zou er niet voor terugdeinzen. „Dit liet Staartman zich niet zeggen. Hij veerde op om zich aan te melden, maar struikelde en rolde voorover de berm af. Hij gilde van angst, ontdekte toen dat hij niet in het water, maar in het vlas lag en riep moedig naar de anderen: „Volg mij, broertjes, ik ken evenmin vrees als Kalewfpong. Ik breng jullie wel veilig naar de over kant." y namen nu de lans weer op en waadden door het hoge vlas. Maar toen overviel hen de vyand Gewapend met een stevige knuppel kwam een grote, potige boer dreigend op hen af. „Jullie lelijk gespuis, jullie duivelskinderen, dat zal ik jullie eens gauw afleren. Wilden jullie myn kos- telyke vlas met je allen vertrappen? Kom eens hier, dan zal ik je rug net zo lang knuppelen tot hy even blauw is als myn vlasveld Maar, de oorlogsstryders kwamen niét, „beter vrees dan berouw" dach ten zy ieder voor zich en vluchtten weg zo snel als zy in het lange vlas vooruit konden komen. Pas toen zy heel ver weg waren hielden zy hun vaart in en vonden het eigenlijk wel een beetje zonde dat zy geen weer stand geboden hadden. „Als we er nu in het Turkenland maar aan denken dat we weerstand moeten bieden, dan zal het de vyand daar slecht vergaan." merkte Staartman op na lang in ge peins verzonken te zijn geweest. De anderen peinsden nog langer tot Neuzeman ie stilte verbrak door te zeggen: „Broertjes, hoe zouden jullie het vinden als we morgen eens naar huis terugkeer den? De duivel weet hoe ver het nog is naar Turkenland. Vinden jullie ook niet dat we nu dapper genoeg geweest zijn?" Niemand gaf hem ongelijk, „maar dan gaan we een andere weg terug", vond Vier krachtsman, "brr als ik nog aan die boer met z'n knuppel denk en hij griezelde bij de gedachte van een nieuwe ontmoe ting. En zo kwamen zy na enkele dagen aan een heuse zee met écht wa ter, geen vlasveld met een mis leidende oppervlakte. „Dat is het Pei- Ïiusmeer!" riep Vyfkrachtsman ge- aagd, „hier woont een monster, zo afschuwelyk dat zelfs Kalewipong het niet aandurfde hem onschadehjk te maken." Neuzeman dacht lang na en sprak: „Wanneer dat dan zo is, dan zullen wy het onschadeiyk maken. 4 Daarmee zullen we meer lauweren oogsten dan met een handjevol Tur ken." Niemand durfde hem van het plan af te houden, maar toen zy by het bos kwamen waar het monster zou huizen, zonk hun het hart in de schoenen. Eerst werd er nog halt ge houden om zich met een stevige maal- tyd te versterken, en toen toen zuchtte Neuzeman héél diep, schou derde de lans ernstig en plechtig, wendde het hoofd om naar de broertjes, die al lang met een brok in de keel op hun beentjes stonden te trillen en stapte met een ruk op het bos toe. Maar eerst moesten zij nog een open bleekveld passeren. Al voortstappend meende Neuzeman mid den in dit veld iets verdachts te zien. Verschrikt hield hy zyn pas in, de an deren deden evenzo. „Kyk daar!" wees Neuzeman. „Het monster!" fluisterde Eenkrachtsman. „Vooruit dan, stoot toe. Neuzeman!" riep Staartman van achteraan. „Daar daar gaat ie dan Broertjes!" riep Neuzeman, kneep de ogen dicht alsof hy ze nooit meer wilde openen en stormde voorwaarts, de andere helden meesleurend. Maar het monster wachtte hen niet af. Sier- lyk schoot het overeind en verdween met een paar lenige sprongen in het nabije bos. „Kyk hem, kyk hem!" joelde Staartman, „de lafaard. Ha, ha. hij vlucht als een haas" „Eh, was het geen haas?", kwam Neuzeman aarzelend, „hy léék zo erg op een haas. „Wis en zeker niet, Broertje", antwoordde Driekrachtsman, "want hij was zo groot als een veulen". „Zeg liever als een os", zei Vijf- krachtsman, „ik heb hem goed be keken". „Een os", schamperde Tweekrachtsman", een os is een schoothondje, vergeleken bij deze kolos". Maar Staartman, die het ondier heel goed gezien had, vond dat het de- grootte van een schuur had. Nog lang bleven de broertjes nadiscussiëren over de grootte van het monster, maar werden het niet eens. Allen waren het er wél over eens dat zy langzamerhand voldoen de dappere daden bedreven had den. „We gaan terug, makkers" zei Neuzeman, „de lans en de zeehonde huid zullen we aan het gemeentebe stuur aanbieden om in het stadhuis op te hangen. Dan zal iedereen kun nen zien hoe moedig wy, kleermakers, wel zijn." En zo gebeurde het. Of de lans en de huid nog te bezichtigen zyn, kan ik niet met zekerheid zeggen, maar het is een vaststaand feit dat moed en dapperheid een speciale eigenschap van kleermakers zyn en dat weet thans iedereen. (Vertaald en bewerkt door M. N.-v. U.).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1961 | | pagina 8