sde Biennale van Middelheim
Een Zoeklicht
Kom er ACHT-er
5JE
"airen-ONDERDELEN ZO BOEIEND DAT MEN
"ol.EL LELIJKS EN ONRIJPS VERGEET
^(Ierland goed vertegenwoordigd
Pieters, Killaars en Romijn
IC
WOORD
VAN
BEZINNING
v OP DE BOEKENMARKT
Zaterdag 5 augustus 196'
aan de
s bereiken
Den Haag
rissen en
beeldhouwer Gust Romijn bij zijn sculptuur „Thermopulae"
naaie Antwerpse Biennale voor beeldhouwkunst heeft dit jaar te lijden
van de stakingen. Daarom is men afgeweken van het oorspron-
ijke plan, dat voorzag een grote inzending te wijden aan de sculptuur
i Noord- en Zuid-Amerika. De financiële middelen lieten een der-
ondernemznp' niet toe. evenmin als zij gedoogden dat, zoals in
ieregeé*9e laren' de inrichters bezoeken brachten aan de ateliers en werk-
latsen der beeldhouwers. Men heeft zich dus beperkt tot de Europese
eldhouwkunst en de inzendingen van de Benelux landen wat uitge-
9emaa^ dan gewoonlijk. Spanje had men eveneens uitgenodigd
i een redelijke grote inzending schijnt toegezegd, doch ze is tot nu toe
^g niet gearriveerd.
onze correspondent in Brussel)
17lPe catalogus omvat ongeveer drie-
-jnderd nummers. Daarby zyn een
">nderdvijftig sculpturen, die in de
van vorige jaren het bezit
in Middelheim zyn geworden en
ie thans de gelegenheid te baat
rCIJJeemt om zo eens te zien en te over-
'egen wat er is gekocht, komt alras
aingeat de conclusie dat er van die hon-
erdenvyftig werken weinige zijn, van
d, erde het gehalte beneden de middel-
t tmaat ligt.
Vandaar dat men hetgeen thans als
4ïj, tiennale 1961 aan de permanente ten-
oonstelling in de open lucht is toege-
'oegd, toch eigenlijk vooral zal moe-
zien als een collectie, waaruit weer
vtiNiien beelden kunnen worden gekozen.
">ie behoren dan representatief te zijn
'oor hetgeen in de laatste tijd in
Suropa op plastisch gebied is ont
staan.
Nu, het wil ons voorkomen dat het
terhelemaal niet moeilijk vit, zo'n keu-
se te maken en dat er eigenlijk nog
vel meer is, dat de aandacht trekt.
Men is als kritiserende bezoeker van
zo'n expositie als de Antwerpse twee
jaarlijkse nogal gauw geneigd zo hier
sen vijf-plus, daar een zeven-min,
ginds weer een drie, misschien ook
wel een tien uitdelend rond te gaan.
Dat is natuurlijk verkeerd. Men moet
er zich van bewust blijven, dat men
sculpturen bekijkt, die in dit rumoe-
.rige Europa, en dan meer in het bij-
iflllzonder aan onze zijde van het IJze
ren Gordijn, zijn ontstaan in een tijd
die al even rumoerig en vol spannin
gen is.
„Droom"
Om een voorbeeld te geven: wij
ïdwvoof ons kunnen ons heel goed voor
stellen dat Bernhard Heiliger, die in
Berlijn woont en werkt, weieens iets
anders aan zijn hoofd heeft gehad
dan de beeldhouwkunst toen hy in de
jaren 1960-'61 zijn vijf meter hoge,
bijna compleet-abstracete „Droom"
heeft gemaakt. Of dat de in Amster
dam werkende Amerikaan van Japan
se afkomst Sjinkitsji Tajiri, terwijl hij
zijn „Schildwacht" concipieerde, veel
heeft nagedacht over hetgeen onze
wereld misschien nog wel te wachten
staat En wat bedoelde Gust Romijn
met zijn „Thermopulae"? Welke beel
den van een vreselijke stryd-tot-de-
laatste-man speelden hem misschien
door zijn verbeelding? Zo kan men
doorgaan en telkens moet men beken
nen dat men toch wel graag meer zou
weten van hetgeen de beeldhouwers
hebben bedoeld en nagestreefd.
vlakken en met de immense dreiging
van de dood? De bronzen „Schuifuil"
van Chana Orloff, de houten „Le
vensboom" van Francois Stahly, de
„Liggende vrouw" van Volti, de „Eva"
van Maxime Adam-Tessier zijn bly-
kens de catalogus alle ontstaan in de
jaren 1960-'61. Vier werken die qua
opvatting onderling verschillen doch
die alle vier het verhaal dreigt
eentonig te worden genoeg facet
ten van de moderne Franse beeld
houwkunst tonen om veel moed te
houden voor de toekomst, ondanks de
minder gelukkige Franse inzendingen,
die er ook zijn.
Amusant
Zo kan men dan toch weer door
gaan en bijna vervalt men dan weer
in het cijfertjes, aanprijzinkjes en
aanmerkinkjes uitdelen. Terwijl er
toch veel is, dat daar boven staat.
Bij de Nederlandse inzending helaas
niet al te veel. Romijn en de twee
anderen hebben wij hierboven reeds
genoemd. Wessel Couzijn is vertegen
woordigd met „Afrika 1961", een bij
na drie meter hoog brons van een
zeer grote spanning. Het is bijna een
pendant van Zadkine's „Verwoeste
stad" geworden, een evocatie van alle
krachten, die zich in het zwarte wereld
deel aan het evolueren zijn. Jaap Mooy
heeft in de stijl van César een „Ge
neralissimo" gemaakt, een bijzonder
amusant geval.
Over amusant geval gesproken: dat
is zeker ook de „Spoetnikkijkers" van
L. O. Wenckebach, die daarmee een
soort broer van het „Mannetje Jac
ques" heeft gegeven, wat wij alleen
vreemd vinden is dat die Spoetnikkij
ker ook een hondje bij zich heeft en
dat de sculptuur daarvan oprijst uit
een eigen, kleiner voet, die naast de
zijne staat. Wanneer men zo'n (tech
nisch) detail ziet, vraagt men zich af
of de beeldhouwkunst toch eigenlijk
niet te ernstig genomen wil worden
voor zulke grapjes. En of we op een
volgende tentoonstelling er nog een
kleinere voet met een kat of met een
eend naast zullen vinden.
Duitsers
De Duitsers en de Italianen zijn
goed vertegenwoordigd. Dat wil zeg
gen: ook onder hen zijn zwakke broe
ders maar de sterke zijn zo sterk, dat
men van de inzendingen als geheel toch
Middelheim is een heerlijk negen-
tiende-eeuws park met alle wat me
lancholische bekoring van dien. Het
staat er, dat zal iedereen toegeven,
wat „vol" met sculpturen. Dat heeft
echter ook een voordeel: men ziet de
slechte en de middelmatige niet meer
omdat er altijd wel een goede in de
buurt staat, die uw aandacht trekt.
Twee bronzen
Zo ging het uw correspondent bij
voorbeeld in dat deel van de ten
toonstelling, welke men „Het paviljoen"
pleegt te noemen. Het is een wat
vreemdsoortig bouwsel van drijfstenen
wanden en platen van gegolfd plastic
en meer van die dingen. Daar heeft
men, behalve de grote houten „Carya-
tide" van Hilde Krop, die het met
zijn barokke verguldsel heel goed doet,
voor het merendeel kleine sculpturen
opgesteld. Twee bronzen, een reliëf van
Ian J. Pieters en een bijna-reliëf, zou
den we willen zeggen van Piet Kil
laars, hebben ons daar getroffen. „Re
liëf met pijl", heeft Pieters zijn com
positie genoemd, een bijzonder gevoe
lig, eigenlijk wel poëtisch, zeer abstra
herend brons, dat zonder te willen be
hagen van een grote, eerlijke sierlijk
heid is. Het geeft zo'n bouwstelling
weer, met arbeiders, die er werken.
Killars is een naturalist, d.w.z. hij
geeft duidelijk herkenbare vormen, die
aan de realiteit zijn ontleend. Maar
ook bij hem vindt men die onmisken
bare dichterlijkheid van visie, die van
zo'n alledaags geval een spel van vor
men en vlakken maakt, een spel van
hogere orde.
Het toeval wil dat beide Nederland
se beeldhouwers bijna even oud zijn
en dat de afmetingen van beider wer
ken elkander dekken. Het zijn dus
echt wel te vergelijken sculpturen. Wel
nu, wanneer er door de jonge beeld
houwers in ons land nog zo wordt
gecreëerd (ook Romjjn is even oud
als Killaars), verschillend van visie,
verschillend ook van uitvoering, dan
neemt men toch eigenlijk graag de
beelden, welke men in het geheel niet
of minder waardeert op de koop toe.
Wij vragen ons af of dat niet voor
de inzendingen van alle landen op
gaat. De Fransen bijvoorbeeld zijn,
zoals altijd, weer met een relatief veel
te grote inzending vertegenwoordigd.
Maar wat doet het ertoe wanneer daar
sculpturen bij zijn als de ijzeren
„Cenotaaf" van Jean Ipousteguy, een
tombe, gebouwd uit brokstukken zou
men zeggen, triest, somber in het te
gen elkander stellen van de gebroken
..Aartsengel'
van Marcello Mascherini.
een indruk behoudt, die positief is. Zo
is er een werk van de te Düssel-
dorf levende beeldhouwer Friedrich
Werthmann: „Entelechie II", een sta
len bolvorm, waarin hij met lijnen en
vlakken heeft gespeeld op een wijze
die deze bol nu (plotseling?) tot een
eigen heelal heeft doen worden. Fritz
König zond twee werken, een als een
blok zo gesloten groep ruiters en een
votief beeld, dat weer de typisch Duit
se genegenheid voor de primitieve
kunst van de Zuidzee-eilanden ver
raadt. In stijl verwant aan Königs
ruiters zijn de „Hemelse heerscharen"
van Georg Brenninger terwijl er toch
(„Ik wil U hoogste God mijn psal
men wijden" Psalm 9, de „Leidse"
psalm).
Een van onze eigen dichters, M.
Nijhoff heeft een goed vers
geschreven, herinnering aan
zijn moeder. Hij was de nieuwe
brug bfj Bommel gaan zien, lag in
't gras wat te mijmeren aan de
stille rivieroever en
„Laat mij daar midden uit de
oneindigheid
een stem vernemen dat mijn
oren klonken
Het was een vrouw, het schip
dit zij bevoer
kwam langzaam stroomaf door
de brug gevaren
Zij was alleen aan dek, zij
stond bij het roer,
En wat zij zong, hoorde ik dat
psalmen waren
o, dacht ik, o, dat daar mijn
moeder voer
Prijs God, zong zij, Zijn hand
zal u bewaren"
Kent u die psalmen? Thuis of op
school geleerd? Als het zo is, hebt
u iets kostbaars meegekregen. De
psalmen zijn een kostelijke erfenis
van joods geloofsleven. Allen daar
om al past ons eerbied voor het
lief en leed van dit joodse volk.
Toen de kerk in haar christelijke
gestalte opkwam, waren 't mensen
uit de joodse gemeente. Al is er
van 't begin af misverstand ge
weest tussen deze beide religies van
bijbelse bodem, niettemin heeft de
jonge christelijke kerk de psalmen
van Israël gelukkig meegenomen
op haar reis door de eeuwen. Ik
weet hoe menige zieke met open
hart luistert als in ons Diacones-
senhuis het zusterkoor een van die
oude psalmen ergens op een gang
zingt. Ze komen uit een heel an
dere sfeer dan waarin wij leven in
de twintigste eeuw sinds Christus
geboorte. Er zijn liederen bij, die
ons levenslang vreemd zullen blij
ven. Toch leert de ervaring, dat in
eens een verborgen contact als 'n
vonk overspringt. Het is mijzelf
wel eens moeilijk contact te vinden
bij een zieke, die ik vaak nog nooit
ontmoet heb. Maar het noemen
van een enkele psalm-regel geeft
soms openheid, zo'n vers ondoor
dacht geleerd thuis of op zondags
school. Het is misschien jaren blij
ven rusten in je onderbewustzijn
en in stille wen komt 't boven als
een houvast.
Nijhoff had de herinnering aan
zijn moeder als van een, die psal
men zong. Is 't eigenlijk deze moe
der geweest, die hem later bewogen
heeft de psalmen in nog betere be
rijmende vorm te gieten? In op
dracht van een kerk is Nijhoff be
gonnen aan een nieuwe psalmbe
rijming, andere dichters zijn mede
in dit werk betrokken geworden en
zo is deze zomer verschenen: de 150
psalmen, proeve van een nieuwe
berijming. Aangeboden door de in
terkerkelijke stichting voor de
psalmberijming". De ondertitel is
op zichzelf al verblijdend. Verschil
lende protestantse kerken samen
staan achter dit werk, hebben on
danks allerlei onderling verschil
hier een taak gezien, die waard is
om samen te doen. En het is een
proeve, kan zo nodig gewijzigd wor
den 't boekje is aangeboden 't
dient zich bescheiden aan, wordt
nog niet vei-plicht gesteld.
Wie deze nieuwe psalmberijming
hier en daar hardop gaat lezen,
zal nu en dan een bekende regel,
hele completten soms missen de
tot nog gebruikte berijming is al
bijna tweehonderd jaar oud
maar ineens is daar dan weer dit
verborgen contact, waardoor je
,amen" zegt op een oud lied dat
voor je gaat leven.
Zegt 't u bijvoorbeeld niets, die
sprekende berijming van psalm
120?
Wee mij, want ik ben een ont
heemde,
Ik lijd hier in een land van
vreemden,
Reeds al te lang slijt ik verla
ten
Mijn leven bij wie vrede haten.
Vrede, behoedster van mijn
leven,
U heb ik heel mijn hart gege
ven.
Vrede, hoezeer ik voor u pleit,
Hun woord is haat, zij gaan
ten strijd.
Perspectief, een doorkijk van
geestelijk gewicht vind ik in de
veelbewerkte herdersspalm (23),
waar ineens een verbindingslijn is
te vinden tussen de bijbel in naar
oud- en nieuwtestamentische deel.
Een mens zegt daar tot zijn her
der:
„Zelfs door een dal van diepe
duisternissen
Waar ik het licht der levenden
moet missen,
Vrees ik geen kwaad, want Gij
zijt aan mijn zijde,
met stok en staf, tot troost en
tot geleide.
Onder het oog van hen, die mij
verraden
Richt Gij mij toe het nacht
maal der genade".
Besluiten wil ik met een citaat
uit psalm 121
Ik sla mijn ogen op en zie
de hoge bergen aan,
Waar komt mijn hulp van
daan?
Myn hulp is van mijn Here,
die dit alles heeft geschapen,
Mijn Herder zal niet slapen".
Het bovenstaande is niet bedoeld
als een gewone boekbespreking.
Alleen als aanwijzing dat hier iets
te vinden is als voor goudzoekers.
Het goud ligt niet voor het op
scheppen. Je moet er voor delven,
soms vind je niets bijzonders, maar
even later een lied dat je van bui
ten wil leren en bewaren om 't
later, in goede of kwade dagen te
gebruiken als de eigen woorden te
kort schieten.
Wie weet of we zo'n psalm eens
gaan zingen. De keus zou niet
slecht zijn. En misschien werkt 't
aanstekelijk voor onze kinders. „En
wat zij zong, hoorde ik dat psal
men waren o, dacht ik, o, dat
daar mijn moeder voer
J. de Wit., Pred. herv. gem. Leiden.
Jean Giraudoux. „De Engel van
het kwaad." De Bezige Bij. 1961
Amsterdam.
Over de, ook in Nederland goed be
kende toneelschrijver Jean Giraudoux,
zegt de auteur van „Panorama de la
nouvelle littérature francaise", dat hy
over hem en over nog enkele anderen
niet schrijven zal, aangezien, „leurs
noms appartiennent évidemmant a un
climat 1920 qui est, pour l'instant, sans
rapport avec nous".
Over het algemeen genomen vind
ik het feit dat een schrijver niet be
hoort tot de stroming, die op dit mo
ment de overhand heeft, totaal geen
reden om hem, al of niet tijdelijk, op
zij te schuiven. Door zo te werk te
gaan. zou alles wat „sans rapport avec
nous" is, op stal moeten worden gezet,
terwijl toch datgene waarvan wij ons
vrovs'ellen. dat het wel „rapport avec
nous" heeft, niet anders kan zijn dan
een bijzonder klein onderdeel van het
geheel. Het gevolg is dan ook, dat het
streng vasthouden aan deze stelling
een gevaarlijke beperktheid tot gevolg
moet hebben voor degene, die dat doet.
De vraag echter of speciaal Girau
doux ons nog iets te zeggen heeft, is
een tweede chapiter. Vele stukken
van deze schrijver (1882-1944) zijn in
Nederlandse vertaling gespeeld o.a. „La
Folie de Chaillot", dat een groot succes
is geweest mede dank zij Charlotte
Kohier.
Het stuk, dat hier voor ons ligt, ge
titeld „De Engel van het Kwaad" in
het Nederlands en „Pour Lucrèce" in
de oorspronkelijke taal, heeft ons m.i.
drommels weinig te zeggen. Het stuk
speelt in Aix-enProvence in 1868. Aix
wordt ons voorgesteld als een stadje
van in die tijd normale sexuele zon
digheid. „De helft van de weg, die de
bewoners van Aix in hun leven af
leggen, was gewijd aan de liefde", zegt
Eugénie. Iedereen bevond zich daar
blijkbaar wel bij in het ondeugende
Aix, totdat mevrouw Lucile Blanchard
ten tonele verschijnt „uit het
noorden" wordt ons met nadruk mee-
weer een grote afstand is tot Karl
Hartungs grote staande figuur, een
bronzen kind van Zadkine en Kolbe,
wanneer wij ons zo wat gewrongen
mogen uitdrukken.
Het is overigens curieus dat de in
vloed van Zadkine op de Europese
sculptuur zo terugloopt. Nog geen tien,
geen vijf jaar geleden kwam men over
al in de beeldhouwkunst kleine „Zad-
kines tegen. Het zou ons overigens
niet verwonderen wanneer zijn leer
lingen zich langzaam van zijn invloed
hebben losgemaakt en eigen wegen zijn
gegaan. Een verdienste temeer van
Zadkine, die nooit een „school" heeft
willen maken.
De totale indruk van deze zesde
Antwerpse Biennale? Ogenschijnlijk
met niet te veel zorg samengesteld
en zeker niet met genoeg kritische
geest. Als wat slordige oogst echter
in onderdelen nog wel zó boeiend
dat men veel lelijks en onrijps ver
geet. En verheugend teken de
Nederlandse beeldhouwkunst, nooit
een van onze sterkste zijde, kan het
in dit Europees gezelschap zéér wel
uithouden. Nu, wat kan men eigen
lijk nog meer verlangen.
André Glavtowm
gedeeld die zo machtig kuis en
verheven is, dat zij weigert één woord
te spreken tegen ontrouwe echtgenoten.
Zij heeft de code van het „wat niet
weet, dat niet deert" opgeheven en
iedereen weet opeens wie er ontrouw
is. Samen met de koppenzetster Ba-
bette wat dat koppenzetten er mee
te maken heeft weet ik niet; ik zou
Babette eerder een koppelaarster noe
men neemt mevrouw Paola een
drakerige, maar zeer effectieve wraak
op deze weerzinwekkende Lucile. Deze
geringe, hoewel gecompliceerde, intri
ge wordt opgedist met lange rethori-
sche dialogen over de slechtheid van
de mannen en de onbegrepenheid van
de vrouwen, waarbij het begrip „on
geschonden" een zeer grote rekbaar
heid blijkt te bezitten. Inderdaad, zo
gelezen heeft dit stuk ons weinig of
niets te zeggen.
Aan een toneelstuk zit echter nog
een andere zeer belangrijke kant. Men
behoort het gespeeld te zien om er
werkelijk een oordeel over te kunnen
vellen. Een toneelstuk toch vraagt niet
alleen om het verstaan van de woorden
die de inhoud vormen, maar in de
eerste plaats om het horen van die
woordeir in actie. Een toneelstuk moet
niet alleen voor onze ogen, maar ook
voor onze oren tot leven komen. Wij
moeten er de gebaren, de gezichtsuit
drukkingen, het stemgeluid bij hebben.
En juist door deze zaken, alle teza
men „het spel" genoemd, kunnen wij
overtuigd worden van iets, waarvoor
woorden alleen maar nooit voldoende
kunnen zijn. Want dat is wat het to
neel alleen ons geven kan: overtuigd
te worden van datgene, waarvan wij
door de gelezen woorden alléén niet
overtuigd zijn.
Het is daarom heel goed mogelijk
dat deze „Eirgel van het Kwaad" als
spel zal boeien en de toeschouwer de
gelegenheid zal geven tot de identi
ficatie, die bij het lezen alleen niet
lukken zal. Wij zullen dat bij de op
voering door de Haagse Comedie, die
binnenkoit komen zal, kunnen erva
ren.
Daar komt nog bij, dat het blijk
baar speciaal Giraudoux' doel is, de
toeschouwer te bevrijden van zijn da
gelijkse zorgen met stukken die edel,
eerlijk en waarachtig zijn. Dan moet
men niet om iets anders vragen dan
de schrijver wenst to bieden.
CLARA EGGINK.
Deze week beginnen wij weer eens
met een nieuwe rubriek. Het gaat
hier om een werkje waaraan het ge
hele gezin kan deelnemen, namelijk
het opsporen van ACHT fouten.
De opgave lijkt heel eenvoudig,
maar zó eenvoudig is het nu ook weer
niet.
De tekenaar heeft twee tekeningen
gemaakt van hetzelfde ondei-werp.
Hjj heeft zich by de tweede tekening
evenwel enige malen vergist, waar
door in totaal acht afwijkingen ziin
ontstaan.
Welke zijn dat?
Mocht U er niet in slagen ze alle
acht te vinden, dan vindt U het ant
woord op een andere pagina van dit
Bijvoegsel. Maar niet te gauw de
moed opgeven en eerst goed zelf
zoeken!
Wij wensen veel genoegen! I