Heeft een gemeenfêraad hét recht om een oud kunstcentrum te bederven Een Zoeklicht Unesco zou het beheer moeten krijgén over 's werelds kunstschatten DE LOF VAN HET GEWONE LEVEN VENETIE ERNSTIG BEDREIGD OP DE BOEKENMARKT WOORD VAN BEZINNING VJ Maar iets, wat naar mijn mening niet minder spectaculair is, wordt meestal over het hoofd gezien. Daar staat namelijk van die eerste chris tenen geschreven: „Zij gebruikten hun maaltijden met blijdschap en eenvoud des harten". Hier wordt de lof van het gewone leven bezongen. Het bestaan van elke dag kan een feest zijn, als wij er aan deelnemen „met blijdschap en eenvoud des harten". Wat een vreugde, als we 's morgens gezond op mogen staan en ons dagelijks werk weer kunnen beginnen. Wat een voorrecht, als we in de loop van de dag onze vrienden ont moeten of in elk geval mensen, die onze vrienden konden zijn, als we elkander wederzijds met wat meer hartelijkheid tegemoetkwamen. En reizen uitgestrekt worden ,des te beter schijnen ze geslaagd te wezen. In het buitenland is het immers veel mooier dan in eigen land, zoals het voor velen bij de buren ook al tijd gezelliger is dan in eigen huis. En ook is het tragisch, dat vele mensen altijd van de toekomst ver wachten, wat het heden al zou kun nen bieden, als zij er maar oog voor hadden. Wanneer hun kinde ren maar eenmaal volwassen zijn, wanneer zij zelf de pensioengerech tigde leeftijd maar eenmaal bereikt hebben, dan zullen zij nog eens vol op van de vreugden van het leven kunnen genieten. Als men in deze stemming leeft, is de muziek uit het leven. „De speelman is van het dak", zegt men in Zeeland, als de wittebroodsweken voorbij zijn. De aan Hem liep als een gouden draad door al hun doen en laten heen. Daardoor werd het gewone iets buitengewoons, het alledaagse iets bijzonders, hun werk en hun ont spanning een dienst aan de Heer en aan hun medemens. Ze hebben er geen behoefte meer aan onderscheid te maken tussen het stoffelijke en het geestelijke, tussen lichaam en ziel, tussen ker kelijk en maatschappelijk werk. Elk beroep wordt een goddelijk beroep. Zij kunnen de lof van het gewone leven gaan bezingen. Want het da gelijks bestaan wordt een ffest. als wij leven mogen uit de vergevende liefde van Christus. D. J. Vossers, hervormd predikant te Leiden. te slopen; dat zijn immers „monu menten". Op dezelfde wijze staan de (niet zo heel) vroede vaderen van Venetië niet de Sint Marcuskerk of het „Palazzo Ducale" naar het leven. Maar wat deze heren en In het algemeen de niet-kunstzinnige mensen altijd weer over het hoofd zien, is dat mo numenten het grootste deel van hun bekoring verliezen, wanneer het ka rakter van hun omgeving wordt ge schonden. Een kathedraal is indruk wekkend als zij oprijst uit de oude stadskern, waarvan zij het middelpunt vormt (Haarlem, Straatsburg, Brussel) gaat men er „ruimte" omheen schep pen, dan boet zij onherstelbaar aan grootsheid in. Nog veel erger is het dempen van grachten, waardoor men „straten" doet ontstaan, wier breedte in geen ver houding staat tot de hoogte der belen dende gebouwen. Het dolste motief, dat men door de stedenvernielers vaak hoort aanvoeren is, dat zij de stad open willen leggen voor het vreem delingenverkeer. Alsof de stad zich naar de toeristen moet schikken en niet de toeristen naar de stad! Alweer: niemand zal aankomen met het voorstel een schilderij van Rem brandt, Van Dyck, of Titiaan een beet je aan te passen aan de geest van de tijd met het oog op de vreemde lingen, maar een stad is kennelijk een te grote eenheid dan dat de ge middelde mens ze kan overzien. Al zou er nooit een sterveling naar de Alkmaarse grachten, naar het Brugse Zwanewater, naar de „rii" van Vene tië omkijken, dan zijn zij nog onaan tastbaar omdat ze een stuk organisch gegroeide schoonheid vormen. Bruggen en autowegen der eeuw twee belangrijke voorsteden heeft op het vasteland, Mestre en Marghera, die tezamen meer inwoners hebben dan de oude stad, maar deel uitmaken van dezelfde gemeente. Daar bevindt zich de haven (met o.a. grote petroleumraffinaderijen) en daar zijn de industrieën gevestigd. Wat is lo gischer dan dat daar ook het „nieuwe zakencentrum" komt?. Helaas hebben Italianen een nei ging alle bedrijven zo dicht mogelijk bij het centrum van oude steden te vestigen. Het daaruit voortvloeiende verkeer, waarop de smalle straten van die oude steden niet berekend zijn, leidt ertoe dat overal de steden mee dogenloos worden geschonden en ver nield. Italië is op schrikbarende ma nier bezig zijn rijkste bezit, de beko ring van zijn oude steden, te verkwis ten. Venetië was nog min of meer gespaard, maar krijgt nu een mas sieve aanval te verduren. Het ministerie van Onderwijs, Kun sten en Wetenschap en daarvoor de superintendentie der monumenten heeft over al die plannen zijn veto uitgesproken, maarde Venetiaanse gemeente raad protesteert en wil haar zin toch doordrijven. Men schermt dan met „de wil der burgerij" en zo. En helaas kan de regering zich niet ver oorloven kiezers te verliezen. Onze con clusie is: Niets zou meer gewenst zijn dan een ingrijpen van de UNESCO, wel te verstaan niet alleen in Italië maar overal ter wereld. In sommige gevallen moet de mens tegen zichzelf beschermd worden. Lawrence Durrell. „Mountolive". A. W. Süthoff. Leiden 1961. Als er één auteur is, die in de laatste jaren met raketsnelheid aan de lite raire hemel is gestegen, dan is het wel Lawrence Durrell. Van een in zijn land (Engeland) gewaardeerde minor poet is hij in betrekkelijk korte tijd een in ternationaal bewonderde romanschrij ver geworden Lawrence Durrell is in 1912 geboren in India. Hij heeft daar zijn jeugd daargebracht tot hij naar school gezonden werd in Canterbury. Na zijn schooltijd heeft hij enige jaren als bohémien geleefd in Londen, piano gespeeld in een nachtclub en gewerkt op een fotoatelier om aan de kost te komen. In 1933 is hij naar Parijs ge trokken en is een discipel geworden van Henry Miller. Zijn half autobio grafische roman „The Black Book", voorzien van de toenmaals noodzakelijk geachte sexuele openhartigheid, is dan ook in Parijs verschenen en was oor spronkelijk alleen daar verkrijgbaar. In die roman treden evenwel Durrells beste kwaliteiten reeds aan het licht: zijn opvallend sierlijk en evocerend taalgebruik en zijn levendigheid. Ech ter ook zijn zwakheid is daarin te vin den; zijn wat gekunstelde karakters. Na Parijs heeft hij zich op Corfoe gevestigd en gedurende de oorlog heeft hij gewerkt aan de Engelse ambassade in Cairo en Alexandrië. In de jaren tussen '40 en '50 publiceerde hij drie bundels met gedichten, die opvallen door hun ongewone combinatie van ro mantische landschaps- en oudheids- evocaties met een wat satirische toon. Durrell is ook perschef geweest op Rhodes en woont thans in Zuid-Frank rijk. mm--z& Van zijn verblijf in Egypte zijn de vier grote romans, gezamenlijk ge noemd het Alexandria Quartet, de vruchten. Hoewel men ze onder een verzamelnaam pleegt aan te duiden, zijn het vier op zichzelf staande boe ken. Het derde .Mountolive", is in een op enige kleinigheden na, uitstekende vertaling van Johan Schotman ver schenen. Reeds op de eerste bladzijde van deze roman staat men versteld van de fan tastische beeldende kracht van deze auteur. Hij beschrijft een vispartij op het grote meer bij Alexandrië, het meer Marioet waarschijnlijk. Men zou eigen lijk, zoals ik, die mysterieuse streek moeten kennen om deze samengebalde compleetheid van sfeer, leven en land schap ten volle te kunnen waarderen. Onder de betovering van deze eerste bladzijden komt men het hele boek door niet meer vandaan. Telkens weer stuit men op beelden en vergelijkingen, die van een welhaast adembenemende raakheid zijn. Dit vermogen van Dur rell om zijn lezer als het ware midden in een omgeving neer te zetten en hem te laten meeleven en meeademen, vormt de even verfijnde als vitale macht, die hij met zijn romans uit oefent. Gevangen binnen zijn ban cirkel, dringt het ternauwernood tot ons door, dat b.v. de centrale figuur, David Mountolive, de jonge Engelsman, die zich bekwaamt voor een diploma- iteke carrière, wat cliché is. Dat blijft ook zo als wij hem later weer ontmoe ten als ambassadein in Egypte. Men realiseert zich ook slechts vaag, dat het wat onwaarschijnlijk lijkt, dat een Kop- tische Egyptenaar, ook al is hij inva lide, oogluikend toe zou laten, dat zijn vrouw een liefdesverhouding begint met die jeugdige Engelsman, die zijn gast is. Men moet ook al zijn positieven bij elkaar rapen om te laten doordringen, dat de beide zonen van het echtpaar Hosnani wel erg „true to type" zijn; de één een intellectueel, de ander boer. Deze zwakke kant van een overigens formidabel schrijver, is in het totaal °:k weer niet van groot belang. Want er tegenover staat, dat Durrell zijn wat marionetachtige individuen zo prach tig hun rol in het geheel weet te laten spelen. De wijze waarop hij het poli tieke toernooi van Egypte en Engeland weet op te voeren, is van zulk een grandioze helderheid en subtiliteit, dat de spelers apart er eigenlijk niet meer toe doen. Merkwaardig en zeer tref fend is het, dat deze subtiliteit zoveel beter op zijn plaats is als het gaat om de diplomatieke, patriottische of diplo matieke verwikkelingen dan wanneer die wordt toegepast bij de gevoelsbe wegingen van een individu. In de in gewikkelde. hoewel door de schrijver helder uiteengezette, liefdesverhouding van Nessim Hosnani en de vrouw Jus tine b.v., krijgt men het gevoel van: „Ja. op deze wijze voorgedragen is er geen speld tussen te krijgen, maar au fond is het emotion 1 muggenziften". Men mag aannemen, dat de figuur van de schrijver Pursewarden trekken gemeen heeft met Durrell zelf en dat niet alleen, omdat hij schrijver is. Dit nu kan men ook van de diplomaat Mountolive zeggen. Men zou van deze beide gestalten één geheel kunnen maken; de studentikoze, zijn gevoelens achter intelligente ironie verbergende auteur en zun alter ego. de geslaagde diplomaat, die net te veel mens is ge bleven om alleen maar gezant te zijn. De romans van Lawrence Durrell zijn voleens de folder in dertien talen uit gegeven. Dit is begrijpelijk, want deze literaire rattenvange. van Hameien moet in staat zijn mensen van totaal verschillende eruditie en overtuiging kritiekloos mee te slepen. Dat hij méér zou zijn dan een fenomenaal realist, betwijfel ik wel. Eerder dan naast Dos- tojefski (zoals men gedaan heeft) zou ik hem naast Balzac willen zetten de exotische kant van zijn romans daargelaten. CLARA EGG INK N de weken na Pinksteren wordt I menigmaal de eerste christenge meente in Jeruzalem aan de christenheid van heden ten voor beeld gesteld. Bij die vergelijking worden in de regel de spectaculaire feiten in herinnering gebracht, na melijk de wonderen en tekenen, die de apostelen deden en de gemeen schap van goederen, waarin die oudste christenen leefden en waar mee zij de armoede en het gebrek der nooddruftige probeerden op te heffen. „De menigte van hen, die tot het geloof gekomen waren, was één van hart en ziel, en ook niet één zeide, dat iets van hetgeen hij bezat, zijn persoonlijk eigendom was, doch zij hadden alles gemeen schappelijk". als wij, thuisgekomen, weer met ons gezin aan de tafel kunnen zitten, en 's avonds of op de vrije dagen genieten mogen van de aroma van het leven: een mooi boek, een hob by, een spel met onze kinderen of een wandeling in de vrije natuur. Het is het ongeluk van vele men sen, dat zij hun vreugden altijd ver af willen zoeken en de plezierige dingen, die dichtbij zijn, over het hoofd zien. Hoe verder de vakantie- onderlinge verhoudingen worden dan stroef, omdat men in een ge voel van permanente onvoldaanheid leeft. Met de oudste christenen was het anders gesteld. Ze gebruikten hun maaltijden met blijdschap en eenvoud des harten. Het geheim van hun geluk schijnt In die maal tijden gescholen te hebben. Bedoeld worden waarschijnlijk de „liefde maaltijden", die zij tezamen hiel den met allen, die in Jezus geloof den. Die maaltijden stonden in ver band met het Avondmaal, dat Jezus vóór zijn afscheid temidden van zijn discipelen gehouden had. Tel kens als zij er aan deelnamen, her innerden zij zich, wat hun Meester voor hen gedaan had. De gedachte San Giorgio Maggiore was eenmaal een rustig hoekje van Venetië. (Van onze Romeinse correspondent) Er is de laatste maanden veel. heel veel te doen over de stad Venetië. Dat schijnt een zuiver Italiaanse, als men wil zelfs een plaat selijke aangelegenheid. Maar men kan zich ook op een ander stand punt plaatsen. Venetië is een in de loop der eeuwen gegroeid geheel, dat uniek is in Europa en waarschijnlijk de mooiste van al onze mooie oude streken is. Behoort zulk een stad aan haar bewoners? Behoort zij toe en dat is eigenlijk de kern der zaak aan de bepaalde gene ratie die op dit ogenblik leeft? Of zijn die bewoners en vooral de toevallig thans levende generatie niet anders dan personen, die slechts het vruchtgebruik genieten en die de plicht hebben het aan hun zorgen toevertrouwde liefdevol te hoeden en ongeschonden door te geven aan de komende geslachten? Dat is geen gemakkelijke vraag en het is onmogelijk er een voor alle omstandigheden geldend antwoord op te geven. Wat Venetië betreft, dat zeer ernstig bedreigd wordt, is in de Franse pers een voorstel geopperd, dat o.i. alle overweging verdient. Zulk een stad, schreef de „Figa ro" en enkele andere, ook Ita liaanse bladen betuigden hun in stemming moet wat het be heer der kunstschatten betreft, onttrokken worden aan willekeur en onder toezicht worden geplaatst van een internationale commissie, te benoemen door de UNESCO, die tenslotte door de V.N. is ingesteld om geestelijke waarden te bescher men. Dit lijkt ons een alleszins verdedig baar standpunt, mits in de bedoelde commissie ook iemand zitting heeft, die de praktische belangen der bewo ners van het betrokken „cultuurmonu ment" voorstaat. Want daarvan moe ten wij ons, bij al onze liefde voor overgeleverde kunstschatten, steeds be wust blijven: het leven van de bewo ners dier oude steden stelt zijn rech ten en het gaat erom een midden weg te vinden, waarbij zoveel moge lijk al het oude wordt ontzien, zon der dat de burgers de eer om in zulk een mooie, historische plaats te mo gen wonen, al te duur betalen. Kan men een oplossing in die geest vinden, dan zouden wij nog heel wat verder willen gaan dan de genoemde Franse dagbladen en zonder meer alle plaatsen van uitzonderlijke kunstwaar de onder toezicht der UNESCO wil len stellen. Dat heeft niets bescha mends, niets dat de nationale trots van welk volk ook behoeft te kwet sen: in de UNESCO immers zijn ten slotte alle volkeren vertegenwoordigd. De zaak is slechts, dat er een werke lijk bevoegd lichaam, dat voldoende gezag heeft, zal waken over waarden, die onvervangbaar zijn en die door verwering, natuurrrampen, branden, krijgsgeweld en dergelijke reeds zo veel te lijden hebben, dat er waarlijk niet nog eens de slopershamer aan te pas behoeft te komen om dit belang rijke bezit der mensheid te vernie len. Alkmaar Het blijkt overal, heus niet alleen in Italië, dat de plaatselijke overhe den het vraagstuk niet aan kunnen. Voor wij nader op de situatie in Ve netië ingaan, herinneren wij maar even aan de zonderlinge betogen in de gemeenteraad van Alkmaar, waar men het hele „gezicht" der oude stad wilde veranderen door het dempen van de grachten in het belang van het verkeerDat zijn nu juist de typi sche fouten, die men begaat. In Alk maar zal stellig niemand voorstellen de Waag of de Sint Laurenskerk maar In Venetië is het ook alweer „het vreemdelingenverkeer", dat de bouw- speculanten (het hoge woord moet er uit) tot voorwendsel dient. In Musso lini's tijd heeft men het zover weten te brengen, dat naast de (ook al be treurenswaardige, het eilandkarakter der stad aantastende) spoorbrug een autobrug over de Laguna kwam. Daar na moest een breed kanaal willekeu rig door het oude lichaam der stad worden gegraven om toch maar in weinige minuten van het eindpunt van die autobrug met een denderend mo torbootje naar het San Marcoplein te kunnen komen. Maar ja, de automobilist kan het Lido nog altijd alleen maar bereiken door zijn wagen in een daartoe be stemde boot er heen te laten bren gen. Dat kan toch niet! Dat Lido moet toch voor automobilisten bereik baar zijn zonder dat ze uit behoeven te stappen! En dus bepaalt de ge meenteraad. dat er van Chioggia, waar de „Via Romea" (de grote weg naar Rome) eindigt, een brug moet komen naar het langgerekte eiland Pellestrina en vandaar een tweede brug naar het eiland Malamocco, waar het Lido een onderdeel van is. Weer andere bruggen moeten de eilanden van Sint Erasmus en van Vignola (dit laatste een ju weeltje en een oase van rust) ver binden met het Lido. Op die manier zou de stad Venetië aan alle kanten door autowegen wor den omsingeld en dan zal heus ook de dag wel snel aanbreken, waarop het ideaal wordt verwezenlijkt en het San Marcoplein precies als alle eenmaal zo mooie stadspleinen van Italië tot een openluchtgarage kan worden ge maakt. Want dat is tenslotte het (niet of althans voorlopig nog heel schuchter uitgesproken) doel. En de ongelukki- gen denken werkelijk, dat dit het toch al de stad ontluisterende massatoeris me zal doen toenemen, zonder er zich rekenschap van te geven, dat één mil joen toeristen, die een weeklang blij ven, te verkiezen zijn boven zeven miljoen dagjesmensen in autobussen. Moderne „city'1 Alsof dit nog niet genoeg was om Venetië te ontluisteren, wil de ge meenteraad verder een „city" gaan vormen. Er moeten banken en zetels van grote bedrijven komen in de buurt van het station en op een paar kunst matige eilandjes in de lagune dicht bij het eindpunt van de oude autobrug. Dus wolkenkrabbers en „moderne za kelijkheid" in het hartje van de oude Dogenstad. Om te begrijpen welk een dwaasheid dit is, dient men te weten, dat het historische Venetië al sedert het begin Venetië is niet alleen het San Marcoplein.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1961 | | pagina 17