plan om saneren Grootscheeps wereldstad te KEN UW KUNSTENAARS DE KOSTBARE PAREL Een Zoeklicht i LICHTSTAD BLINKT NIET ALLES GOUD DAT IN DE Pa rijs - van - vandaag eigenlijk onbewoonbaar verklaarde stad WOORD VAN BEZINNING r OP DE BOEKENMARKT Prof. L. O. Wenckebach: (Van onze Parijse correspondent) Dat Parijs niet alleen op de toerist voor een verblijf van een paar dagen of weken, maar ook op de Fransman als permanente stand- en woonplaats nog altijd grote aantrekkingskracht uitoefent, is wel alge meen bekend. Elk jaar komen nog ten minste zo'n honderdduizend provincialen aan om zich metterwoon in Parijs te vestigen. Sinds 1880 iheeft de stad zich met vijf miljoen zielen uitgebreid. Voeg daarbij dan nog de tienduizenden bureaus, kantoren en werkplaatsen waarin grote en kleine, Franse en buitenlandse bedrijven en ondernemingen zich in Parijs, en nog het liefst in het centrum, willen vestigen, en het wordt wel duidelijk, dat de ontwikkeling spaak moet lopen. Al lang: vóór de laatste wereldoorlog; was het plafond der vestigingsmogelljk- heden In Parijs bereikt. Een reorganisatieplan lag gereed om te worden uitge voerd, toen Hitier ook hier een spaak tussen de wielen stak. Die oorlog, èn de zorgen en problemen die haar nasleep vormden, hebben dus nog eens twintig jaar extra chaos aan die reeds lang onhoudbare toestand toegevoegd. De eilanden van verrotting'' die zullen moeten verdwijnen oor dorpen en steden trok D Jezus om het evangelie van 't Rijk te verkondigen. Hoe moeilijk maken wij ons een voorstelling van dit Rijk! Is het een rijk waar menselijke normen gelden? Neen, op deze aarde re geert in de samenleving de wet, Wij zijn aan wetten en voor schriften gebonden, zelfs zo, dat ze ons dwingen rekening te hou den met de belangen van onze medemensen. God regeert de we reld door Zijn wet. Wij worden tot rechtvaardig handelen ge dwongen: wet is grondslag van samenleving en veronderstelt macht. gegeven om toch maar die ene parel zijn eigendom te kunnen noemen. Zó is God. Uit liefde tot het kostbare kleinood (de mens; bent u dat niet?) heeft Hij Zijn Zoon gegeven, die aan een kruis als een verworpene stierf. Het Rijk der Hemelen neemt zijn gang door de wereld als deze liefde door het geloof in de harten wordt uitgegoten. De mens kan echter geen Door de evangelieverkondiging wordt de liefde van God werk zaam in de wereld. U ziet de scheppende macht van Gods levend woord niet? U ervaart de macht van Gods levend woord niet? U ziet teveel naar Adolf Eich- mann! U ziet teveel op u zelf! Toch schrijf ik het neer, lees baar voor uw en mijn ogen: wij geloven in de macht van Gods levend Woord. Er gebeurt iets als het evangelie wordt verkon digd: het rijk breekt door, als u van uzelf af ziet en Christus ontmoet in deze wereld des Maar waarmede kunnen wij het Rijk dan vergelijken? Jezus geeft het antwoord en doet het in gelijkenissen. Uit deze gelij kenissen, die over het Rijk spre ken, kies ik er een (zie Mattheüs 13, de verzen 45 en 46)Het Rijk wordt daarin gelijkgesteld aan de handeling van een koopman, die schone parelen zoekt. Toen hij de kostbare parel gevonden had, ging hij heen en verkocht alles wat hij had en kocht de schone, kostbare parel. Het Rijk van God is dus gelijk aan het verlangend zoeken naar dit ju weel. Het zoeken van die koop man is Gods zoeken naar de mens. De koopman heeft alles aanspraak maken op Gods lief de. Want hij (Adam, wiens kind u bent) is de ongehoorzame, die zich verbergt, de verdrevene. Nochtans: de kostbare parel zal gaan stralen en glanzen! Waar is dit Rijk van God werkzaam? Daar, waar Gods Liefde wordt verkondigd en geloofd en daar door ontvangen. Nederigen wor den verhoogd en treurenden ge troost. Aan het Rijk van God krijgen wij deel door het geloof. Met een kerkelijke organisatie heeft het Rijk niets gemeen. De kerk kan het niet stichten, maar de kerk heeft de opdracht het evangelie te verkondigen. Doch op 6 augustus 1960 gaf de re gering van generaal De Gaulle haar fiat aan een nieuw plan van de minis ter van Opbouw, de nog jonge Pierre Sudreau, voor de uitvoering waarvan in de eei-ste etappe, nu tien jaar zijn uitgetrokken. Om de Parijzenaars zelf vast wat vertrouwd te maken met dat toekomst beeld van hun stad. waardoor ook hun eigen leven geleidelijk aan een ingrij pende verandering zal moeten onder gaan, wordt er in het Grand Palais nu een expositie gehouden, waarop alle aspecten van de huidige èn de latere hoofdstad met de moderne middelen als film, maquettes, diagrammen, gra fieken en ook door tableaux vivanta a la het museum Grévin duidelijk worden getoond. De tentoonstelling geeft een onver bloemd en zelfs klinisch beeld van het Parys-van-vandaag dat als een magneet honderduizenden aantrekt, foschoon de levensomstandigheden zo ongezond, om niet te zeggen miserabel, zijn, dat men eigenlijk bij alle poor ten bordjes met „onbewoonbaar ver klaarde stad" zou moeten plaatsen. Dat 't lang niet alles goud is dat er in de Lichtstad blinkt, wordt de be zoekers hier ten overvloede ook aan de hand van statistieken en grafie ken onder de ogen gebracht. Een paar cijfers? Bijna een miljoen Parijzenaars leeft in woningen die an elementaire ge zondheidscondities niet beantwoorden. Drie miljoen werk- of rusturen gaan dagelijks verloren, doordat ambtena ren kantoormensen en arbeiders veel te lange afstanden moeten afleggen, met transportmiddelen die ook al vast zijn gelopen, van hun woonplaats in de buitenwijk naar hun werk in het hart van de stad. Terwjjl andere grote steden gemid deld tien vierkante nieters oppervlakte aan iedere inwoner te bieden hebben, moet de Parijzenaar zich met slechts één vierkante meter tevreden stellen. In de tien komende jaren, zullen er alleen in Parijs al tenminste tiendui zend nieuwe klaslokalen moeten wor den bijgebouwd, terwijl men nu hier nog geen vrij zolderkamertje kan vin den. Aan sprottereinen beschikt Pa rijs nog niet over één tiende van het vitale minimum, en in plaat svan de huidige twee hectare kindertuinen zou den er minstens veertien moeien ko men. Dat al die schreeuwende tekorten, op het sociale plan zich in drama tische termen laten vertalen in de percentages en cijfers van kinder sterfte, t.b.c., alcoholisme, bandeloos heid en vervuiling behoeft geen betoog al laat de expositie DIE kanten van het vraagstuk eniszins in de soha- duw. Het devies van de zachte heelmees ters en de stinkende wonden heeft de ontwerpers van het toekomsige Parijs intussen wel duidelijk voor ogen ge staan en, naar het voorbeeld van ba ron Haussmann, de schepper van het Parijs van een eeuw geleden, is de zaak op papier stellig grootscheeps en zonder halve maatregelen aange pakt. In een cirkel, waarvan de straal honderd kilometer bedraagt, werd een gebied gereserveerd waarbinnen com merciële, administratieve en dergelijke actieviteiten van het tegenwoordigd Parijs zullen moeten worden verspreid. Flinke steden als Amiens, Reims, Or leans en Le Mans die nog verder lig gen, zijn bestemd om Parijs industri eel te ontlasten, en de ontwikkeling van andere universiteitssteden zal eveneens worden gestimuleerd. Reeds nu is het niet mee toege- itaan woonhuizen tot kantoren te transformeren, terwijl vergunningenLL voor nieuwe industriën in de directe omgeving van de stad evenmin meer worden verstrekt. In die directe om streken van de stad, de „petite ban- lieue", wenst men integendeel weer wat natuurschoon om, temidden van bos sen en parken „satellietsteden" te kun nen bouwen waar de bevolking mens waardiger levensomstandigheden wor den geboden. Als Parijzenaar staat men van na ture misschien nog wat sceptisch te genover zoveel officiële ambitie, want de laatste kwarteeuw zijn ook hier meer luchtkastelen dan woningcom plexen gebouwd. Niettemin is op ver scheidene plaatsen binnen en buiten de stad toch wel een daadwerkelijk begin aan de uitvoering van dit gi gantische stads-plan gegeven, werden enkele „eilanden van verrotting" op geruimd, en werpt oo khet decentrali- satiestreven al wel een paar eerste vruchten af. Bij de reorganisatie van een werld- stad moet men echter niet met jaren doch met decennia rekenen, en de grote verdienste van deze expositie is dan ook wel, dat men die eerste tekenen va nkentering en vernieuwing hier ziet geplaatst in een verder en wijder perspectief, waaruit het Parijs van morgen. Door middel van een prijsvraag kreeg hij de opdracht de nieuwe munten qua uiterlijk te vervaardigen, aanvan kelijk tot bedekte jaloezie van anderen, die echter al gauw veranderde in een enorme opluchting. Het bleek name lijk een enorm karwei om alles zo precies uit te werken, dat machinaal tot de eigenlijke vervaardiging kon wor den overgegaan! Overigens was dit niet de eerste keer dat Wenckebach dit soort werk deed, want vele ge denkpenningen werden reeds door hem ontworpen. Professor Wenkebach werd, nog juist in de vorige eeuw, te Heerlen ge boren. Hij wilde zielsgraag schilderen en omdat hij anders toch tegen z'n zin zou blijven werken, gaven zijn ouders tenslotte toe. Een kustenaar was in die dagen een vreemde vogel en slechts node liet men zijn kinderen zich in die richting ontwikkelen Zo kwam de jonge Wenckebach in de leer bij zijn oom en naamgenoot, die bekend was als schilder van land schappen en Amsterdamse stadsge zichten. Op een zomerse middag wa ren zij aan het werk in de duinen en hadden koude thee meegenomen tegen de dorst. Twee voorbijgangers zagen hen iets bruins drinken en on middellijk uitten zij hun verontwaar diging, dat die kunstenaars cognac dronken Na een aantal jaren verhuisden zijn ouders naar Wenen en daar volgde hij de lessen aan de Academie met de bedoeling schilder te worden. In 1918 keerde hij terug naar Nederland en vestigde zich zelfstandig als grafi cus. Langzamerhand kwamen er al lerlei opdrachten. Veelal maakte hij litho's en houtsneden, welke laatste een opmerkelijke plastiek vertoonden. Het ruimtelijke boeide prof. Wencke bach ten zeerste en tenslotte wijdde hij zich geheel aan de beeldhouwkunst, die hem in zijn drie demensies de grootste tevredenheid schonk. Het al lereerste was een grafmonumentje, maar sindsdien maakte hij verschil lende beelden, beeldgroepen en por tretbustes van kinderen en volwasse nen: soms met poseren, soms uit het geheugen zoals het sprekende portret van Albert Verwey, die 'n groot vriend van prof. Wenckebach was. Ook dc beroemde architect Berlage kende hij goed. In zijn kennissenkring bevon den zich voorts Van Doesburg en Mon- F. Terborgh. „De Condottie- re". L. J. C. Boucher. 's-Gra- venhage 1960. F. C. Terborgh is een afzijdige in de Nederlandse letteren, een eenling. Naar aanleiding van het verschijnen van „De Meester van de Laëertes" in de Salamanderreeks (1954) heb ik reeds gezegd, dat deze schrijver een voorkeur heeft voor verhalen waarin niets gebeurt. Maar men moet dat „niets gebeuren" vooral niet verkeerd verstaan, voeg ik er aan toe. Eigen lijk gebeurt er veel in deze verhalen, hoewel de handeling de hoofdzaak niet driaan, die evenals hij lid waren van de Amsterdamse Kunstkring. Men hen allen kon prof. Wenckebach dikwijls van gedachten wisselen en hun roem en grootheid worden in hem hernieuwd In 1935 ging Wenckebach in op het verzoek om hoogleraar te worden aan de Technische Hogeschool in Delft, waar hij nog steeds colleges geeft aan studenten in de bouwkunde. In Noordwljkerhout bewoont hij een gezellig huis met overal planten, boe ken enmiddeleeuwse houtsnijwer ken. Aan weerszijden van de schoor steenmantel hangen twee enorme al taarfiguren, waar het huis als het ware omheengebouwd is. Maar de binnen komst in het atelier is een grote ver is. Wat er met de mensen gebeurt, wat zij doen of niet doen, komt bij de ze schrijver tot stand onder de in vloed van huis, landschap of omgeving. Terborgh is door en door een roman ticus en in zekeren zin een literaire neef van J. J. Slauerhoff. Het is dan ook geen wonder, dat hij over deze gelijk geaarde dichter en prozaist zul ke voortreffelijke herinneringen heeft te boek gesteld. Het is duidelijk, dat Peking en aan zee. Een verhaal als dit hangt ook samen met Terborghs overtuiging, dat gebeurtenissen geen begin en geen einde hebben. Dat wat gebeurt reeds veel vroeger op gang rassing. Boven de deur hangt een spreuk in Arabische lettertekens, waar door eens een Arabier die op bezoek kwam, bijzonder werd ontroerd. Binnen is een wijde ruimte met me tershoge planten, waartussen een tropi sche vogel vrij rondvliegt. Overal staan beelden, de meeste van gips, enkele uit steen gehakt: meer dan manshoge en figuurtjes zo groot als een hand. Er staat een rustig meisje met vlechten, een nozem en een keurig heertje met paraplu. Een meisje en jongen wachten voor een (echte!) spoorboom en dan, klein en luchtig: drie acrobaten op eikaars schouders en een mannetje, dat met een stoel uithaalt voor een enorme dreun! In al deze beelden leeft het menselijke en natuurlijke, dat sterk geïntensiveerd is. Wat verscholen op een plank staat ook een Mozes-figuur met de tien ge boden; klein maar van een hoge ma jesteit. Overal in Nederland en elders be vinden zich wérken van prof. Wencke bach, ook in Leiden. En voor het ge restaureerde raadhuis van Veere ver vaardigde hij liefst zeven beelden. Zijn werk is hem lief en het vervult hem geheel, terwijl hij toch een grote belangstelling heeft voor andere men sen en levenswaarden. Hij is groot, als mens en als kunstenaar en ik voelde me bevoorrecht met hem een gesprek te mogen hebben. ANNE MALGRÉ. doods. Nu zien wij de arme wer- kelijkheid en tegelijk de onuit puttelijke liefde van God. 1 Het Rijk is nabij wanneer u i belijdt dat u tegenover God als ontvangende staat, dat u daag- lijks Zijn vergeving nodig hebt en dat uw hoogmoedig hart moet worden gebroken. Het Rijk is nabij als u in gemeenschap met de Kerk oprecht bidt: Kyrië, eleison; Heer ontferm u. Gods liefde wordt geschonken aan geopende handen. H. J. A. Haan, Evangelisch luth. pred, 1 te Leiden, is gekomen en dat de gevolgen ervan verder zullen reiken dan waarneem- de herinnering aan Slauerhoff nog leeft in Terborgh. Sporen van zijn figuur komen telkens in zijn werk voor. Vroeger in het verhaal „De Goe- verneurs" en ditmaal in „Het Laatste Afscheid", waarin de schrijver meent zijn vriend na diens dood te zien in baar is; hij stelt de gebeurtenissen voor als een soort ritme van het lot. De figuren uit zijn verhalen duiken dan ook als het ware op uit een we reldmist, of het nu een man is, die in slaap valt en de dag van zijm hu welijk in de droom herbeleeft, een vrouw, die de ikfiguur een paar maal als bij toeval in verschillende omstan digheden ontmoet, een schipbreukeling of een condottiere, die nog eenmaal de stad van zijn jeugd bezoekt. Al len duiken even op en verzinken weer in alleen maar voorbijgaan of in de dood. Er is stellig een metafysisch element in deze verhalen, maar er wordt zelden op gezinspeeld even in „Euler Verdwijnt". Er is een overeenkomst tussen dit werk en dat van Slauerhoff. Maar het is slechts 'n overeenkomst in aandacht voor dezelfde dingen. De uitwerking is totaal anders. „Bij het Scheiden van de Markt". Bloemlezing uit de In dische letterkunde van 1935 tot heden. Querido Amsterdam 1960. Deze bloemlezing, samengesteld door R. Nieuwenhuis, draagt zyn titel wel terecht. Het zijn alle verzen, herin neringen en verhalen, die een aspect van het oude Indië tot onderwerp hebben. Men vindt er werk in van ouderen zoals Du Perron waarmee de bundel opent, van W. Walraven van wie wij een boek met korte verhalen, brieffragmenten en kronieken bezit ten genaamd „Op de Grens" (van Ooorschot 1952) en die in een kamp gestorven is. Van Maria Dermout, van Willem Brandt, Friederichy, van A. Alberts, Breton de Nijs, maar ook werk van jonge schrijvers, die pas na 1945 met Indië in aanraking zijn gekomen. Merkwaardig is dat het werk van al deze auteurs een gezamenlijk kenmerk heeft n.l. dat van vitaliteit en overvloed. Zowel de poëzie de verzen van G. J. Resink o.a. heb ik hier kort geleden besproken als het proza zijn van het soort, dat met sterke wortels in het menselijk bestaan gehecht is. Het is niet literair en riekt niet naar de lamp, zoals men dat vroeger noemde. Deze schrijvers heb ben de modieuse absurditeit niet van node om indruk te maken want zij zitten boordevol levenservaringen en zijin stuk voor stuk persoonlijkhe den. Dat men dit boek toch met een zucht weglegt, komt door de overwe ging, dat dit voortreffelijke werk he laas pas is kunnen ontstaan uit het verlies, aan het eind van 'n periode inderdaad bij het scheiden van de markt. Ferdinand Langen. „De Dren kelingen". Boekvink. De Arbei derspers. Amsterdam 1960. Vergis ik mij, of is er iets aan het veranderen in het werk van Ferdinand Langen? Ik heb de indruk, dat een diepere, donkerder toon de hupse hu mor vervangen heeft. Deze vier ver halen zijn tragisch van feitelijkheid. Langen heeft zijn laconieke manier van vertellen noch zijn even surrealis tische manier van voorstellen verlo ren. Voor zover men bij deze schrijver het modewoord absurd wil bezigen. Zijn absurditeit komt overigens op de meest realistische wijze voor den dag, want die ontstaat eenvoudig door de wisselwerking tussen de traditionele opmerkingen van de gemiddelde mens, die niet nadenkt en de waarlijk tra gische gebeurtenissen. Zonder direct met het woord vernieuwing te komen aandragen, meen ik toch te moeten zeggen, dat deze verhalen volgens mij wijzen op een groei in Langens per- :eptie. Vooral „Mijn Zoon" en „De Dood van mijn Vader", het eerste en het 'aatste verhaal van deze groep, zijn heel mooi. CLARA EGGINK ProjWenckebach werkt aan zijn ontwerp voor de nieuwe rijksdaalder. schilder-graficus-beeldhouwer en docent Zo langzamerhand is na de zilveren gulden de nieuwe rijksdaalder in de roulatie. Het nieuwe is er af en men geeft hem al even vlot uit als hij werd ontvangen. Talloze muntstukken gaan door talloze handen en slechts weinigen zullen deze eens aandachtig bekijken. Maar misschien hebt U die kleine letter W opgemerkt, vlak onder de hals van de beeltenis der Koningin, en heeft U zich afgevraagd wat die toch wel kan betekenen. Die kleine W is de signatuur van een groot man: professor L. O. Wenckebach uit Noordwijkerhout.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1961 | | pagina 17