Kaj Munk KEN UW KUNSTENAARS Drie eeuwen lang was „Meijerplein centrum van Joods Nederland Een Zoeklicht WOORD VAN BEZINNING MARINUS KUTTERINK een veelzijdig kunstenaar Zaterdag 15 april 1961 p, '5 De j?grote sjoelheeft uitgediend Br. Jaap Meijer schreef cultuurgeschiedenis van Amsterdamse Jodendom (Van onze Amsterdamse correspondent) Het grote gebouw op de hoek van het Jonas Daniël Meyerplein en de Nieuwe Amstelstraat staat leeg. De grote deuren zyn dichtgetimmerd en een aantal ramen is gesneuveld. De „grote sjoel" van de Asjkenazische (hoogduitse) ge meente van Amsterdam heeft uitgediend na ruim drie eeuwen het levende centrum van het Amsterdamse Jodendom te zyn geweest. Voor de meeste jongeren maakt die oude synagoge, evenals de vele andere overblijfselen van de Amsterdamse Jodenhoek, de indruk van een blinde steen klomp. Zy zjjn onkundig van de geschiedenis, die hier is gemaakt. Maar de oudere Amsterdammers hebben hun herinneringen. Zy hebben het ghetto nog meegemaakt toen het bruiste van het leven. Zij kennen het Meijerplein nog in die typische sfeer, die daar op een mooie herfstmiddag kon heersen. Vanuit hei badhuis hoorde men de Joodse diamantbewerkers onder de douches opera-aria's zingen, bjj de speeltuin voetbalden de jongens, uit de sjoel klonk gezang. Dat was in de tijd, dat het gewone leven van alle dag. het leven van de gewone Jood. kleur gaf aan deze wijk. En toen dit stukje Amsterdam zo'n belangrijke plaats innam in de harten van de Joodse burgers, dat een in Parijs wonende Nederlandse Jood zei: „ik woon buiten". Hjj voelde zich pas weer thuis als hij over de Blauwbrug kwam. Want dat ghetto in Amsterdam, het „Jerusalem van het noorden", is nooit een gedwongen afgesloten vreemdelingenwijk geweest welke gedachte het woord „ghetto" meestal oproept Maar een door de Joden zelf gekozen territorium, waar de Jood het contact zocht en vond met zijn mede- Joden, waar hjj een compensatie vond voor het ontbreken van zjjn vaderland en waar hjj de cultuur van zjjn volk kon beleven en verdiepen. rengracht. Nieuwe Keizersgracht en Nieuwe Prinsengracht, die tot voor kort nog vaak werden aangeduid als Joden - Heerengracht, Joden - Keizers gracht en Joden-Prinsengracht. Globaal samenvattend werd de Am sterdamse Jodenwijk begrensd door de Amstel van de Hoge Sluis tot de Klo veniersburgwal de Kloveniersburg wal tot de Nieuwmarkt St. Antho- niebreestraat, Jodenbreestraat, Mui- derstraat en Plantage Middenlaan Sarphatistraat. Eind 19de eeuw breidde de Joodse bevolking zich sterk uit, mede als ge volg van de Jodenvervolging in Oost- Europa en de aantrekkingskracht van het diamantvak. De Joodse diamant bewerkers trof men vooral aan in „de Historische documentatie Het meeste, dat gezegd en geschre ven wordt over de oude, verdwe nen Jodenhoek en zijn bewoners, bljjft beperkt tot een min of meer sen timentele sfeertekening, die in feite weinig van doen heeft met het werke lijke leven en werken van het Joodse volk in Nederland. Daarom is het ver heugend, dat de literatuur over de Joodse geschiedenis in ons land thans is uitgebreid met een bij J. H. de Bussy te Amsterdam uitgegeven voor treffelijk boek onder de titel „Het Jo nas Daniël Mejjerplein bezinning op drie eeuwen Amsterdams Joden dom", een cultuurhistorisch overzicht van de hand van dr. Jaap Meijer. Het boek is geschreven in opdracht van de Nederlands-Israëlische Hoofd synagoge naar aanleiding van het ge denkwaardige ogenblik in 1954, toen de synagogen en andere gebouwen aan het J.D. Meijerplein aan de ge meente Amsterdam werden overgedra gen. In dit boek is voor het eerst een poging gedaan om te komen tot een wetenschappelijk verantwoorde analy se van het wezen der Amsterdamse Jodenhoek. Desondanks heeft dr. Meij er met zijn bewogen stijl een ontroe rend en boeiend beeld van het oude Joodse Amsterdam geschetst. Daar naast is zijn boek een belangrijk his torische documentatie. Slechts 10 in ghetto Bij het uitbreken van de tweede wereldoorlog woonden er in het oude ghetto rond het Meyerplein 7088 Joden, in de Weesperstraat en omgeving 6590 en in de Plantage- en Sarphatistraatbuurt 3434. Dat wil dus zeggen, dat er van de 80.000 Joden, die toen in Amsterdam woonden, slechts minder dan tien procent in de oorspronkelijke Jodenbuurt woonde. Wat vele Amsterdammers zich als .£)e Jodenbuurt" herinneren, was ten tijde van hun Jeugd al niet mee d e Jodenbuurt. De verspreiding van de Joden over de stad had reeds een eeuw geleden plaats. Sanering van oude gedeelten van het ghetto in het begin van de 20ste eeuw had zelfs een massale „emi gratie" tot gevolg. De Joden streken neer in de nieuwe stadswijken in Oost en Zuid en in de volksmond werd wel gesproken van ghetto-Oost en ghetto- Zuid, omdat de Joden zich samentrok ken rond de nieuwe synagogen, die daar werden gebouwd en dus nieuwe Jodenwyken stichtten. De Joodse hu mor herdoopte het Daniël Willinkplein in Zuid (het huidige Victorieplein) zelfs in „Jonas" Daniël Willinkplein „Joden-Keizersgracht" De grote trek van de hoogduitse Joden begon omstreeks 1635. In 1648 leidden pogroms tot massale immigratie van Poolse en Russische Joden naar Nederland, het land van vrijheid en verdraagzaamheid. Al in de tweede helft van de zeventiende eeuw overschreden de Joden de gren zen van de oude wijk, die tot op heden als de eigenlyke Jodenhoek wordt gezien men vestigde zich in de Weesperstraat, in de stadsuitbrei ding, die werd begrensd door de latere Sarphatistraat en op de Nieuwe Hee- Zo staat de „grote sjoel", drie eeuwen oud op het J.D. Meijer plein te Amsterdam, waar eens het centrum was van het joodse leven Het gebouw is in handen van de gemeente overgegaan, een nieuwe bestemming is nog niet gevonden. pijp", de omgeving van de Albert Cuypstraat, buiten de feitelyke Jo denbuurt dus. Centrum op „het plein" Het centrum van het Joodse ge meenschapsleven ontstond 300 jaar geleden op de Houtmarkt, die later genoemd zou worden naar de bekende 19de eeuwse jurist Jonas Daniël Meyer. De architect Daniël Stalpaert bouwde hier de grote syna goge, de „grote sjoel". In 1675 verrees aan de overzyde van het plein de Portugese synagoge en in 1730 werd hier vervolgens de nieuwe synagoge ingewijd, die twintig jaar la ter een grote uitbreiding onderging. Synagogen zyn er sindsdien op vele plaatsen van Amsterdam gesticht, zy het dan van kleinere omvang. Maar „het plein" bleef het centrum. Sinds eeuwen waren hier de instituten ge vestigd, die leiding gaven aan het Joodse beleid van Amsterdam niet al leen, maar van geheel Nederland. Hoewel dr. Meyer in zyn boek de geschiedenis van hetJoodse Amster dam beschryft, keert hij toch telkens terug naar „het plein" met zyn rab- bynen, wier namen nog voortleven onder de Joodse Amsterdammers, zyn feesten en hoogtepunten, het onder wijs en de aloude Joodse gebruiken, het kerkelyke leven en de Oranje gezindheid van de Joden, die in 1924 zyn hoogtepunt vond in het bezoek van Koningin Wilhelmina aan „de grote sjoel". WAT beoogt de Redactie met deze rubriek „Woord van Bezinning"? Achtereenvol gens schrijft dan deze, dan die en dan weer gene predikant. Heel vaak wordt het een preekje in zakformaat of liever een over weging in korte trekken. Maar bedoelt de redactie niet een woord waarop U uw zinnen zet waaraan U zelf verder werkt? Daarom wil ik dit keer niet myn bezinning min of meer uitvoe rig neerschrijven, maar uit het oeuvre van Kaj Munk enkele citaten voor U plukken. Te uwer bezinning. Wie was Kaj Munk? 13 januari 1898 werd hy gebo ren; in 1924 werd hy Luthers predikant te Vedersö, dat aan de westkust van Jutland in De nemarken ligt. In januari 1944 werd hij, uit zijn pastorie gelokt, door de bezetter in de nacht vermoord. Zie hier dan enkele uitlatingen van deze predikant, toneelschrijver, dichter en Jour nalist. ENGELEN Ik ben zo uiterst modern in gesteld, dat ik namely k aan engelen gelóóf. Als wy 8000 jaar nodig hebben gehad om de radio door uit te vinden, kan God de en gelen best eerder hebben uitge vonden. KIESPIJN Elk gebed, al was het maar een gebed om van uw likdoorn af te komen, veronderstelt ge loof in het wonder. De mecha nische wereld wordt even hard in de war gestuurd als God iets aan uw kiespyn moet doen, als toen Hy dat dode kind uit het graf opwekte. BANG God had een bangelyke man nodig. Omdat Luther bang was, daarom begrepen de mensen waardoor hij werd gedreven. Hoe groot zyn angsten ook waren, God was toch nog groter. Dat was zyn adelbrief. Als God zei: „Ga", dan bleef Luther eerst zitten en dan schraapte hy zyn moed by elkaar en zei: „Ja, ja, dan gaan we dus maar" en dan ging hy, hoe ongaarne ook. VLOEKEN Natuurlyk heeft een predikant net zoveel recht om te liegen als een ander mens en te vloeken, en stelen en te pruimen. En ik weet nog niet eens zo zeker, of het niet wenselijk zou zyn als de dominees dat méér deden. Misschien ging er dan voor méér mensen dan die paar, die het nu zoeken, een licht op en be seften zy eindelyk dat vloeken zelden mooi klinkt. DE VROUW De vrouw moet niet de ge lijke zyn van de man. Zy moet boven hem staan. Als hy nie.-t tegen haar op kan kijken, waar zai hy dan in deze zondige we reld wel tegen op kunnen ky- ken? Welnu, hier hebt U 5 x een „woord van bezinning". Kcvrt en puntig. Maar U moet er zelf mee aan de gang, te uwer bezinning. H. J. A. Haan. Evang. Luth. predikant te Leiden. Het einde Tijdens de laatste oorlog hebben de verschrikkelijke gebeurtenis sen, die de Duitsers in Amster dam veroorzaakten, het definitieve ein de van het oorspronkelijke Amster damse Jodendom ingeluid. Tydens de grote razzia's was het J. D. MeUer- plein voor het laatst het centrum van het Joodse gemeenschapsleven. Op 28 september 1943 gingen de deuren van de grote sjoel voor de laatste maal open. In de daaropvolgende nacht wer den de nog van deportatie vrygestel- de joden voor het merendeel wegge voerd Het is nu stil geworden op het Meyerplein. In de verwaarloosde ge bouwen van de grote synagoge ligt thans de inboedel opgeslagen van de nieuwe kerk, die wordt gerestaureerd. Het gemeentebestuur van Amsterdam heeft nog geen beslissing genomen over een eventuele nieuwe functie van de gebouwen. Wel staat vast, dat „de grote sjoel" een waardige plaats krygt in dit nieuwe deel van Amsterdam, dat zal groeien uit de te saneren voor malige jodenbuurt. Het Meyerplein zal, althans uiterlyk, blijven zoals het is met aan de ene zijde de grote en aan de andere kant de Portugese synagoge. En daartussenin als bewys van de onverbrekelijke verbondenheid tussen de Amsterdammers en het Am sterdamse Jodendom het beeld van de dokwerker. („Het Jonas Daniël Meyerplein bezinning op drie eeuwen Amsterdams Jodendom" door dr. Jaap Meyer, uitg. De Bussy, Amsterdam). OP DE BOEKENMARKT Benjamin Constant. „Adolphe". Uitgeverij Contact. Amsterdam 1960. Benjamin Constant, Henri Benja min Constant de Rebecque (1767-1830) moet een hoogst merkwaardige figuur geweest zyn. Terecht wyst de inlei der tot deze vertaling van Adolphe, de bekende essayist C. H. M. van Huet op Constants andere levensoccupaties, zijnde zyn staatsmanschap ên zyn be langstelling voor de theologie als we tenschap. Constant was een Zwitser van ge boorte en ontving zym opvoeding o.a. in Brussel en in Oxford. Dit plaatste hem reeds in een internationaal mi lieu en dat zal zyn plaats in de we reld van zyn tyd ook blyven; inter nationaal. Hy ontwikkelde zich tot een zeer actief politicus, hy bezocht de hoven van Brunswijk, Zweden en Rus land en toefde lange tyd in de on- middellyke omgeving van Goethe. Constant bestreed met woord en daad de Napoleontische tyrannie op de korte periode van de Honderd Dagen na, waarin hy zich met Napoleon ver zoend had. Hy heeft in verbanning ge leefd en hy heeft deel uitgemaakt van de Franse regering. Daarnaast heeft hy een werk in vyf delen geschre ven over de bronnen van en de ver- schynselen in de godsdienst. Een wel gevuld leven dus voor iemand, die niet Een bekend kunstenaar onder de rook van Leiden is Marinus Kutterink. Hy heeft een grote naam als medailleur, maar daarnaast is hy schilder, typograaf, expert op het gebied van edele metalen, ontwerper van affiches en eigenlijk ook dichter. Hy werd geboren in Overysel, maar verhuisde al spoedig naar de omge ving van Schoorl, waar hy een tyd lang heeft gewoond. Na de lagere school moest hij hard aan het werk op een boerdery als jongste knechtje .en voetveeg van iedereen. Zyn vader vond namelyk dat hy goed moest we ten wat armoede inhield, opdat hy de bereidheid zou tonen er bovenuit te komen. Daarna mocht de jongen een opleiding kiezen, in dit geval de HBS. Zijn beeldend talent had Kutterink van moederskant meegekregen. Reeds als klein jongetje was hy dagelyks bezig met tekenen en schilderen. Het eerste onderricht kreeg hy van een oom, met wie hy er vaak op uit trok om gezamenlijk te schilderen. Soms kwam hy op bezoek in de ateliers van Charley Toorop of Jan Vert, waar hy rond mocht kyken en met verf omgaan. Langzamerhand groeide zym liefde voor de kunst, nog gestimuleerd door zyn moeder. Na de h.b.s. bezocht hy dan ook het Rijksinstituut tot opleiding van tekenleraren. Hy slaagde cum lau- de voor het eindexamen, hoewel hy alles zelf moest betalen en zodoende Cs avonds en in de vakanties hard aanpakte met allerlei baantjes. De ene maand kon men hem tegenkomen als kolensjouwer en de volgende als vis- venter of beurtschipper! Nog steeds is dat demonische wer ken hem eigen. Rusteloos doet hy het een na het ander en dikwyls van alles naast elkaar. In de twaalf jaar, dat hy by de Kon. Begeer in Voorschoten werkzaam was, bekwaamde hy zich als medailleur en volgde avondlessen by de heer Ingenhousz aan de Academie in Den Haag. Zyn vriend, prof. Casimir schreef eens dat van Kutterink ge zegd kon worden wat men van Thor- %ecke zei: „Hy is vader en zoon van het eigen werk". Of om een moderner uitdrukking te gebruiken: een self-ma- de man. Na de oorlog was Marinus Kutte rink korte tijd directeur van een bu reau voor boekverzorging en reclame. Als zodanig kwam hij veel met auteurs in aanraking. Om naast het zakeiyke element het menselijke op te houden, richtte hij een kring op, waarvan o.a. Cruys Voorbergh, B. Aafjes, Piet Worm A. H. Mulder en K. Bantzinger lid waren. Op het ogenblik werkt Kutterink „free lance", terwyl hiji estetisch ad viseur is van de firma Stork in Hen gelo en de Kon. Begeer in Voorscho ten. Sins zes jaar is hij ook leraar aan het Rijnlands lyceum; zijn leer lingen tonen een groot enthousiasme voor tekenen. Penningen en bokalen maakt hy byzonder graag. Talloze zyn er reeds van zyn hand gekomen, waaronder de Philipstrofee, de zilveren vleugel voor de stad Amsterdam, medailles voor de K.L.M. en A.N.M.B. De bekendste zyn waarschynlijk de grote wisselprijs en erepenning voor de Raad van Euro pa. welke het eerst (in 1955) werden toegekend aan de stad Coventry. Van alle ontwerpen uit de aangeslo ten landen werd dat van Nederland door Kutterink vertegenwoordigd, be kroond. De randschriften, welke nagenoeg alle medailles sieren, worden eveneens door de maker zelf bedacht. Dikwyls maakt hij daarvoor hele gedichten, waaruit hy de mooiste regel kiest! De penning wordt, op het gieten na, ge heel door hemzelf gemaakt, iets wat veel tyd en minutieuze arbeid vergt. De heer Kutterink heeft een grote hoeveelheid gesprekstof en is over geen onderwerp snel uitgepraat. Hy denkt grondig en doorgrondend en heeft een mystieke inslag, die in vele van zijn schilderijen tot uitdrukking komt. Hiji schildert sterk expressief, waarbij de compositielijnen vaak door vlakken van verschillende kleur worden ver scherpt. In het stadhuis van Leiden hangt zyn „Kinderkruistocht", het aangrijpend relaas van een zinloos ten ondergaan. Kutterink houdt veel van sprookjes om hun tydloze waarheid en rustige eenvoud, waarin zij een diepe beteke nis verbergen. Het liefst zou hy zelf schryven; verhalen en gedichten met eigen illustraties. De tekeningen zyn gedeeltelyk al gemaakt en getuigen van een verrassende oorspronkeiykheid in onderwerp en uitbeelding. Als deskudige op zilvergebied zond Marinus Kutterink een ontwerp in voor een vork, lepel en mes, ter gele genheid van een tentoonstelling van een organisatie in zilverwerken te New York. Van de 206 ontwerpen uit alle landen ter wereld, werden de beste 22 gekozen om gedurende twee jaar door alle belangrijke musea van Ame rika te gaan. Hiertoe behoort ook het ontwerp van Kutterink. Dit is eens te meer een bewys van de waardering, die zyn kunst en kunde overal vinden. Anne Malgré. ouder is geworden dan drie en zes tig jaar. Eveneens terecht wyst van Huet op het feit, dat van al die activiteit, van al die artikelen, die strijd en die ge leerdheid niets is overgebleven behal ve de papieren aanwezigheid in ar chieven en bibliotheken. Want Con stant heeft zyn onsterfelijkheid enkel en alleen te danken aan zym beroem de korte, half autobiografische roman genaamd „Adolphe". Inderdaad, „Adolphe" (1816) heeft by na anderhalve eeuw getrotseerd. Waarom dat zo is. wil ik in het mid den laten. My heeft het na de her lezing in deze uitstekende vertaling nog sterker getroffen dan toen ik deze roman zo'n vyf en twintig Jaar ge leden voor het eerst onder ogen kreeg. Hoewel dit werk zonder twyfel een opvallende proeve van eerlyk zelfon derzoek moet zyn geweest in de tyd waarin het geschreven is, maakt het in deze tyd toch met al zyn onster- felykheid een verouderde indruk. De overweldigende gemoedsaandoeningen, zowel van de jeugdige Adolphe als van zyn geliefde Ellénore ïyken my stel lig niet onwaar, maar toch wel een beetje dwaas. En de moralistische be schouwingen in de vorm van brieven aan en van de uitgever aan het slot moeten de moderne lezer toch op zijn hoogst curieuze tydsverschynselen Ïy ken. En juist hierom, om dit oprechte, maar beperkte verhaal van een liefde, dat ik zeg het nogmaals in zyn tyd een toppunt van zelfkennis moet zijn geweest, hierom lykt my Constant een hoogst merkwaardig mens. Dat deze wereldse geleerde en politicus voldoende belangstelling heeft gevonden om dit fraai geschreven klei ne liefdesdrama op papier te zetten, is byzonder. Weliswaar heeft hy zich uitvoerig met de liefde geoccupeerd zyn beroemde verhouding met madame de Staël is bewys genoeg maar dan nog kan ik, gezien al zijn andere occupaties, deze Adolphe niet anders zien dan als een voorbeeld van schone letteren over een onderwerp, dat in Constants leven geen werkelyk grote plaats ingenomen kan hebben. Ondanks de vele, vele bladzyden, die hy er ook in zyn mémoires aanbe steed heeft. En daarom meen ik op de vraag, waarom deze figuur zich zo uitgeput heeft over zijn emoties ten opzichte van de vrouw, het antwoord te hebben gevonden in het feit, dat hy geen minnaar was. En dat lykt my de merkwaardige kant van zyn persooniykheid. Hans Henkemans. „Daar zit Je dan Ooievaar. Bakker/Daa- men. Den Haag 1961. Het is natuurlyk geen kleinigheid om, na Theo Olofs herinneringen als violist getiteld „Daar sta je dan. voor het letterkundige voetlicht te moeten treden met de tegenhanger „Daar zit je dan Zelfs niet als je de pianist Hans Henkemans bent. Het lykt my, dat hij inderdaad het gevoel gehad moet hebben van „daar zit je dan en zie maar dat je iets te voor- schyn brent, dat Theo's amusante en uitbundige geschrift evenaart". Het is waarschijnlijk Henkemans' grootste verdienste, dat hy dat niet gepro beerd heeft. Hy heeft kans gezien zyn voorganger met de viool te ver geten en op zyn eigen manier te keu velen over de wereld van de uitvoe rende musicus. Henkemans is iemand, die zich niet te veel bloot wil geven en die, zelfs als hy zich onbevangen voordoet, zich verschuilt achter een lichte bagatellisering. Het wonderiyke is, dat hy desondanks de indruk maakt van oprecht en ernstig te zyn. Nu wy dan in het bezit zyn van de woorden van zowel een staande als een zittende autoriteit op muziek gebied, moet het niet meer nodig z{jn deze beide geschriften te laten vol gen door b.v. „Daar sla je danof „Daar blaas je dan CLARA EGG INK

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1961 | | pagina 19