Draaischijf vaarwel gezegd
veor schetsboek en palef
Bert Jonk woont 99in lSde eeuw99
Pottenbakken werd
'm te commercieel
Laat ons alsjeblieft
met rustzeggen ze
een zanger
populair wordt
(maar later komen ze om raad)
Gerda één keer
disc-jockey
Opgericht 1 maart 1860
Zaterdag 18 maart 1961
Vijfde blad no. 30308
Zangers worden -populair, zo dacht I
Uc vroeger in mijn onschuld, omdat
lij zo goed kunnen zingen Ge
lukkig weet ik nu beter. Het zou
toch dwaasheid zijn, dat een zan-
fgr beslist een goede stem zou moe
ten bezitten om populair te zijn. I
jiet is toch immers ook niet zo, dat\
tin land geregeerd wordt door zijn
)ekwaamste politici of dat over het
eheel genomen de kundigste lieden
,et hoogst op de maatschappelijke
Uier klimmen? Stel je voor, dat
iou toch werkelijk al te belachelijk
lijn. Wie het niet met me eens is,
neme maar eens goed nota van on-
ierstaand (historisch) verhaal.
De directeur van een grammo-
oonplatenmaatschappij in Amerika
lob Marcucci, vroeg zich op een
ioorjaarsdag in 1957 het is een oud
erhaal) af, of de markt nu heus
cel verzadigd was met al die platen
m Elvis, Pelvis, Relvis en andere
ocfc 'n roll-fenomenen. Hij kwam
iet ten onrechte overigens, tot de
mclusie, dat de honger van de
magers naar muziek niet te stillen
maar ook dat de grammofoon-
latenfabrikant er niet verstandig
an doet hpn steeds hetzelfde menu
oor te zetten.
Bob bestudeerde de grammofoon
latenmarkt nauwkeurig en wist
oen wel zuat voor een gerecht (lees:
inger) hij op zijn zwarte schijven
ioest serveren om de aandeelhou-
ers van zijn maatschappijtje een
iielijk dividend te garanderen.
lei iets zachts en zoetigs (zoals
rankle Avalon, die Bob al eerder
\et meer dan redelijk succes in de
ingersivereld had geïntroduceerd)
mr iets pittigs.
En dat pittige kwam hij op straat
zijn woonplaats Philadelphia te
rn. Een atletisch gebouwde knaap
ut een open gezicht, blauwgroene
len en donker haar. Bob won in-
Mingen in over deze jongen, die
in een deuropening had zien
aan, en hoorde dat hij Fabie Forte
tüte. Hij sprak later Fabie aan op
raat en informeerde terloops of
\kon zingen. „Nee", zei de jongen,
n ik zou ook nooit zangles willen
men".
Dit duidelijke antwoord bracht
ib niet aan het twijfelen, integen-
tl. Nadat hij met Fabie's ouders
\zteen enthousiast, kun je begrij-
ni had gesproken, wist hij de
ngen toch over te halen een proef-
mme van zijn stem te laten ma
li. Dit werd een sof. Nauwelijks
Fabie enkele regels gezongen,
de technici hadden hun oordeel
veld: de jongen had van zingen
in flauw benul, hij kon zelfs geen
is houdenI
Bob gaf echter de moed niet op.
'zag nog steeds iets in het uiter-
van de jongen. Hij gaf daarom
'ie een paar grammofoonplaten
te naar huis met de opdracht, deze
den telkens opnieuw te draaien
te proberen mee te zingen. Een
fgleraar werd tegen een bijzonder
ime vergoeding bereid gevonden
ond aan avond te trachten Fabie
Is te laten houden.
tofc aan het uiterlijk en het op-
den van de ietwat dikke en niet
te -pientere Fabie (zijn zangleraar
tip hem tevens met zijn huiswerk)
u$t geschaafd worden. Hij werd
dieet gezet, zodat hij vijftien
afviel. Hij leerde omgangsvor-
}-Zijn haar werd anders geknipt.
I kreeg toneel en danslessen. Hij
id meegenomen naar uitvoerin-
van populaire zangers om „er
van mee te nemen".
Intussen werd voor de nieuwe as-
dnt-zanger al een flinke reclame-
npagne gevoerd. Maar het eerste
ütje dat met veel tam-tam van
ft werd uitgebracht, werd geen
En Bob schaafde nog steeds ver-
aan het optreden en het karak
en zijn „ontdekking"
en kwam de grote dag. Fabie
'te trad in het publiek op. En Bob
gelijk: het persoonlijk optre-
1van Fabie was een groot succes,
v niet, en dat wist Bob ook heel
omdat de knaap zo fraai zong.
nbie is thans zanger (en ook al
tsier; Fabian, het idool van tal
teenagers in Amerika en Euro-
hij is populair en verdient hopen
d-En waarom ook niet? Waarom
{ie beslist goed moeten kunnen
Ti om een populaire zanger met
bankrekening te zijn?
„O, u moet zeker die man met die baard
hebben", zegt de vrouwaan wie we de
weg hebben gevraagd. We zeggen ja, hoe
wel wij Bert Jonk (29 jaar, nog net jong
genoeg voor deze pagina) alleen nog maar
van naam kennen een baard schijnt het
onmisbare attribuut van een kunstschilder
te zijn. De weg is gauw gewezen en even
later fietsen we het gangetje naar het St.-
Elisabethshofje door, in een paar tellen
een paar eeuwen terug. Links zeventiende-
eeuwse huisjes en rechts, de vroegere Hof
van Zessen, huisjes uit de achttiende eeuw.
woninkjes die zichzelf overleefd hebben
maar erg pittoresk zijn. Sterker treffen
echter de rust en deze dag de zon
terwijl er geen wind is. Vooral de rust in
dit eeuwenoude hofje, die je elders niet
vindt in het twintigste-eeuwse Leiden,
waar je altijd wel een tram of een auto
hoort. Op een bankje voor een zeventien
de-eeuw s huisje, in de zon, zit naast oma
Buskens Die dominee is nog verre
familie van me, maar ik ken hem niet"
een jongeman met een baardje thee te
drinken.
Zelfkritiek
Hij laat ook nog een serie aquarel
len zien, ze zijn in de minderheid,
evenals zijn schilderijen, waarop
hijzelf nogal wat kritiek heeft. Zo
ivijst hij aan: „Dit is te gedetail
leerd, dat was niet nodig geweest"
en (bij een zelfportret)„Die kleu
ren zijn vies, ik begrijp niet dat ik
dit ooit gedaan heb".
Hij heeft een excuus: hij heeft lange
tijd niet geschilderd, heeft zich altijd
noodzakelijk bezig gehouden met teke
nen; maai- is ervan overtuigd, dat hij
ia verloop van enige tijd het juiste colo-
riet zal weten te treffen.
„Ik teken nog hoofdzakelijk", zegt hij
er verder van. „Maar ik voel een gemis
aan uitdrukkingsmogelijkheden, daar
om ben ik de laatste tijd weer gaan
schilderen".
Een gesprek met Bert Jonk behalve
een baardje levendige grijze ogen in een
vriendelijk gezicht, is verder niet opval
lend, doet verder niet opvallend
vlot wel. Al zegt hijzelf: „Ik kan me
moeilijk uitdrukken, hoor, echt", hü
spreekt vrijuit, rustig en beslist.
Hij heeft de vroegere Avondteken-
school in Leiden bezocht (cursussen
vaktekenen en pottenbakken), is lid van
Ars Aemula Naturae en 't Leids Kunst
centrum en werd een jaar of vijf, zes
geleden zelfstandig pottenbakker.
BERT JONK
in de deuropening van zijn 18de-
eeuws pandje. Zijn poes heeft zich
op de vensterbank genesteld.
Maar na afoop, toen ik weg was, zei
ze: wat was Bert stil vanavond, hij had
zeker geen goede bui".
Voorzichtig zet hij zijn poes (vandaag
of morgen moet zij jongen krijgen),
die zich op de tekeningen wil neer
vlijen, op de grond.
„Je ziet: de mensen boeien me wel.
Zover ik me kan herinneren, heb ik al
tijd getekend, altijd willen scheppen.
Maar op mijn veertiende jaar ben ik me
pas gaan interesseren voor mensen.
Vroeger tekende ik vooral paarden. Toen
ik een jaar of tien was waren er plenty
paarden. De Duitsers hadden toen ze
binnenkwamen ook nog paarden".
Die jongeman is Bert Jonk, Hij
leidt ons naar de overkant, de
schaduwkant, de vroegere Hof van
Zessen, waar hij sinds enkele
maanden een eigen pandje heeft.
Een beneden- en een bovenverdie
ping. Geen gas, geen water, wel
elektriciteit. Hij kookt op flessegas
en als waterreservoir heeft hij een
oude melkbus waaraan een kope
ren kraan zit. Huur; één gulden en
zestig cent per week. „Je moet
maar boffen", zegt hij. „Zoiets
zouden ze al die jongens moeten
geven".
De „niendeur" zioaait open en we
bevinden ons in de woonruimte,
waarvan de vloer die uit warmrode
plavuizen bestaat, de sfeer van een
oude boerendeel suggereert. „Ik ben
nog bezig met restaureren"vertelt
Bert Jonk en hij wijst op de voor
lopige resultaten van uren huisvlijt
in de letterlijke zin van het woord:
de vloer, de gestucte muren, de ge
schilderde zolderbalken.
Boven is zijn atelier: een vertrek vol
alibi's. Twee schildersezels, twee bijna
lege melkflessen, twee wekkers, twee
wijnglazen, potten, vazen, aan het pla
fond een verroeste balans, aan de wan
den grote tekeningen en een enkel schil
derij. Maar geen draaischijf.
Want dat fs het enige wat we van hem
weten: Bert Jonk is pottenbakker. „Niet
meer", zegt hij. „Het werd me te com
mercieel". Later komt hjj er nog eens op
terug en vertelt hjj, dat hjj de potten
bakkerij zojuist vaarwel heeft gezegd.
„Er zat wel brood in, maar ik hield geen
tijd over voor het werk dat ik belangrij
ker vind, tekenen en schilderen".
„Ik was zo goed in het pottenbakken
geworden, dat ik geen goede potten meer
kon maken." Het lijkt een paradox; hij
bedoelt, dat zijn techniek zo goed was
geworden dat zijn creativiteit erdoor in
het gedrang kwam.
Figuratief
Daarom krijgen we geen potten te
zien. Wel tekeningen en schilderijen,
vooral tekeningen, mappen vol, bij
na allemaal portretten. „Ik teken en
schilder figuratief", zegt hij bij wijze
van inleiding. „Mensen die nonfigu-
ratief schilderen, tja, versta me
goed, ik heb geen bezwaar tegen de
nonfiguratieve kunst, maar als ik
het jonge mensen zie doen, dan denk
ik weieens: zij beginnen waar ande
ren zijn geëindigd".
Bij het bekijken van de portretten:
„Die heb ik ontmoet in een logement. Je
pikt de vent mee, Je geeft hem een riks
en dan zit hy wel een paar uur. In
café's ontmoet je ook wel mooie typen
en daar zit ik dan weieens te schetsen.
Soms merken ze het, maar dan gaan ze
meestal gewoon door. Soms willen ze
een biertje van je hebben. Soms krijg
je een biertje van ze".
Oud vrouwtje
J Het oude vrouwtje dat niet merk-
Dan vijf tekeningen van hetzelfde te j_, pect iQnu l nortrpftpprdp
oude vrouwtje. Zij is blind, ligt al 25 £e aar Derz.)onK naar porireiteerae,
jaar ziek te bed. Hij heeft haar leren maar na afloop zei: ,,Wat was Bert
kennen door een vriend, vertelt hij. „Op (-j vanavoncj hij had Zeker geert
een avond dacht ik, ik neem m\jn ju-"
schetsboek mee, dat merkt ze toch niet. QOeae bül
Toekomst
En daarmee komen we terug op zijn
besluit om het pottenbakken (er zat im
mers wel brood in) eraan te geven.
Want, vragen we hem, zit er in het
tekenen en schilderen wel zo'n goede
boterham?
Hij geeft toe: niet zo'n goede. Hij
heeft uitgerekend, dat hij vijfentwintig
gulden per week nodig heeft. Hij hoopt
aan dat geld te komen door particulie
ren les te geven en door zo nu en dan
een opdracht te krijgen. En mocht hij
erin slagen af en toe een tekening of
een schilderij te verkopen, dan is dat
geld bestemd voor verf e.d.
Of hij op die manier niet een
nogal onzekere toekomst tegemoet
gaat? „Natuurlijk. Maar waarom
zou ik het niet doen? Ik ben toch
vrijgezel. Zo zijn al die groten toch
ook begonnen. Je moet je tevoren
geen zorgen maken. Je doet het
gewoon".
Een „mooie type" dat wel bereid
was voor Bert Jonk enkele uren te
„zitten".
„Elke zesde vluchteling uit de
Oostzone, die de afgelopen week
in de doorgangskampen Berlijn-
Marienfelde, Giessen of Ulzen
wordt opgenomen, was jonger dan
25 jaar. In totaal kwamen in die
week 3.085 vluchtelingen over de
grens, onder wie 519 jongeren"
Deze korte, zakelijke mededeling
stond op een kille maandag van dit
voorjaar in de Westduitse kranten.
Veel lezers lazen er eenvoudig
overheen, omdat iedere maandag
dergelijke berichten in de krant
staan.
Een tijd lang was het merendeel der
vluchtelingen boeren, toen arbeiders en
daarna intellectuelen, vooral in 1960. De
krantenlezers staan er nauwelijks bij stil
en maken zich er niet bijzonder druk
over'hoe het met al deze mensen zal
gaan. Een feit dat de pers de lezers me
nigmaal verwijt. Is dit verwijt recht
vaardig?
Door een onderzoek werd vastgesteld,
dat er weliswaar veel voor de jonge
vluchtelingen wordt gedaan, maar dat
het heel moeilijk is hen te helpen, om
dat ze dit vaak zelf niet willen. Zij zijn
door het communistische systeem wan
trouwend geworden en vragen: „Wat wil
men van ons?"
De „twens" onder de vluchtelingen,
zijn vanaf hun eerste schooldag com
munistisch opgevoed. Eigenlijk zou men
moeten zeggen: zij zijn op twee manie
ren opgevoed, want hun ouders zijn bij
na nooit communisten. Vele jongeren
hebben daaruit een merkwaardige con
sequentie getrokken: zij zijn wel vóór
het communisme, maar niet de vorm,
zoals het in de Oostzone in praktijk j
v/ordt gebracht. Met anderen woorden:
zij zijn „Titoisten".
Dit weerhoudt hen niet om in de
Bondsrepubliek het land van hun dro
men te zien. De Bondsrepubliek is voor
hen die helft van het vaderland, die i
het verder heeft gebracht on waar
men kan leven, zoals men wil.
Komt nu zo'n jonge idealist in het
Westen en ziet, dat het daar niet zo'n
paradijs is, als hij had verwacht, dan
geeft hem dat- een schok. In het eerste
geval wordt hij een nihilst, een ogoïst
of een utopist-
Om een realist te zijn is hij meestal
nog te jong en hij is er ook Helemaal
niet naar opgevoed. In de meeste geval
len loopt het echter wel goed met hem
af.
Immers, in de grond van de zaak
hebben de meeste jonge vluchtelingen
net zo weinig belangstelling voor de po
litiek als de Westduitse jongeren. Hel is
voor hen voldoende, dat ze goed verdie
nen en verder met rust gelaten worden.
Daaraan hechten zij namelijk veel
waarde, na het beslag van staatswege op
hun vrije tijd in de Oostzone.
In de eerste tijd, waarin zij de hulp
van Jeugdleiders het hardst nodig heb
ben, willen zij daar niet van weten,
maar later, wanneer men eigenlyk geen
tijd meer voor hen heeft, komen ze om
raad vragen. Namelijk dan, wanneer
zij „ontdooid" zijn of werkelijk in nood
verkeren.
Dit geldt speciaal voor de meisjes. Het
minderwaardigheidscomplex speelt een
veel grotere rol dan men vaak aan
neemt. Zij willen er zo snel mogelijk
net zo uitzien als de meisjes ln West-
Duitsland. Zij doen onverstandige aan
kopen op afbetaling, raken in de schuld
en zo komen zij in moeilijkheden.
dit hen niet interesseert. Temeer daar
duidelijk blijkt, dat het in de Oostzone
slecht gaat. Interessant ls alleen een
land, waar het beter is. Daarom hoort,
ziet en leest men zo graag over de V.S.
De jonge vluchtelingen hebben dus in
hun dagelijkse omgeving weinig gelegen
heid over hun verleden te spreken. Tij
dens de weekeinden bestaat die moge
lijkheid echter wel en vele jongeren
grijpen die dan ook aan tijdens bijeen
komsten van de kerken, partyen en so
ciale instellingen.
Bovendien bestaan er alleen al in de
deelstaat Noordrjjn-Westfalen zo'n 120
jeugdorganisaties, waar vluchtelingen de
middag en de avond kunnen doorbren
gen en waar zij raad en steun kunnen
krijgen.
Het is echter de vraag in hoeverre der
gelijke organisaties de vriendschapsban
den en familiebetrekkingen van vroeger
kunnen vervangen.
De eigenlijke moeilijkheden onstaan
echter voor de misschien twintig pro
cent jeugdige vluchtelingen, die wèl po
litieke belangstelling hebben. Zij vinden
praktisch niemand met wie zü hierover
eens kunnen praten en wanneer zij zich
dan wel eens tot leraren of geestelijken
wenden, krijgen zij geen bevredigend
antwoord op hun vragen.
De kennis van het dialectische mate
rialisme is ln het Westen ook onder de
intellectuelen heel gering en wel omdat
Gerda Zwartjes xvacht met grote
spanning het ogenblik af, waarop ze
haar eigen stem door de radio kan
beluisteren. Het programmaatje van
populaire plaatjes, dat zij in een van
de studio's van Radio Veronica
mocht samenstellen, zal dinsdag
avond van 7 tot 8 uur vanaf het
veertig jaar oude lichtschip uitge
zonden worden.
De 20-jarige Gerda uit Hazerswoude is
er een poosje geleden speciaal voor naar
Hilversum gereisd. In haar ouderlijke
woning aan de Rijndijk vertelde ze ons
hoe het precies gegaan is.
Door ziekte verhinderd naar haar
werk te gaan - Gerda zit op kantoor
van een Leidse machinefabriek - luis
terde ze begin december naar Radio Ve
ronica. Dat bracht haar op het idee een
brief aan de heren van deze commerciële
omroep te schrijven met het verzoek
eens voor de microfoon te mogen ver
schijnen.
Kort daarop kwam het antwoord: U
bent van harte welkomEr werd een na
dere afspraak gemaakt en het duurde
niet lang meer of het Hazerswoudse
meisje stond in de Hilversumse studio.
Nadat omroepster Ellen haar had ge
ïnterviewd kreeg Gerda gelegenheid een
praatje bij een plaatje te houden. Het
gehele programma is op de band opge
nomen.
Gerda is in de Rijnstreek heel be
kend, want ze maakt o.m. deel uit van
het accordeonkwartet „De Vrijbuiters".
Samen met haar zusje vormt ze een
charmant gitaarduo de Ger-Nel's.