Boortorens in Libische woestijn brengen rijkdom voor n arm land NO TOBACCO... NO HALLELUJA Een ZoeklichtN DE MEISJES RILKE EN COUPERUS CRISIS IN DE OLIE- INDUSTRIE (III) Maar lot uit de loterijschept achterdocht, economische schokken en politieke problemen Waar Monty en Rommel vochten, werken nu Nederlandse „drillers" v OP DE BOEKENMARKT Zaterdag 4 februari 1961 8 j'S (Van onze reisredacteur, W. L. Brugsma) Tripoli In het stuk Libische woestijn, dat zorgvuldig is gezuiverd van de landmijnen van Rommel en Montgomery staat de boortoren, vet, zwart en hoog boven het onberispelijk witte caravankamp van de „drilling-crew". Het is wel iswaar een Nederlandse boorploeg, maar het inter nationale olie-jargon is Engels-Amerikaans en de maten uit Rotterdam, Breda of Alkmaar boren al zo lang in jungle, woestijn of onder de zeespiegel in verre streken, dat zij zichzelf „drillers" noemen. Zij hebben ook geheimzinnige termen als „two- pusher, rig, bit, bobtail-party" en de vervelende woestijn heet de „bloody desert". Op 5 februari 1855 zetten de eer ste zendelingen voet aan wal op de noordkust van Nieuw Guinea; wat landschap betreft een van de mooiste delen van dat eiland, wat de bevolking betreft misschien wel bewoond door de moeilijkst van de daar levende stammen. Het zou dan ook zeker vijftig jaar duren voordat het doorzettingsvermogen en de grote ontberingen van deze pioniers van het geloof en dat van hun navolgers enig resultaat gin gen bieden. Dezer dagen las ik in de „Be schrijving van de Zeevaart rond de kusten van Nieuw Guinea" dat bv. in 1875 zedenschandalen en ri tuele moorden nog aan de orde van de dag waren. Enige bladzij den verder lees ik, dat in diezelfde tijd persoonlijk contact met de zen delingen toch wel bestaat, getuige het volgende gesprek: Een Papoea vraagt aan zendeling Woelders: „Komen nu in Holland alle mensen, die in Jezus geloven, vandaag ook in de kerk, om voor de uitbreiding van Zyn Koninkrijk te bidden, of komen ze ook maar „wauwerik" (zomaar, voor de leus), zoals wij?" „Wat bedoelt ge met uw wau werik?", vraagt Woelders. „Wel, het kan óns eigenlijk niet schelen, of wy al of niet in de kerk komen". „Waarom komt ge dan?" „We begrijpen, dat U gaarne ziet, dat wij komen". Toen Woelders hierop vroeg: „Ge komt dus om mij een genoegen te doen en niet om uw heil?" hielp een andere Papoea hem uit de droom: „Kakoe, (schei maar uit), als ge ophoudt met tabak te geven, dan komen we helemaal niet meer". Dit alles ontlokte aan de ge schiedschrijver het commentaar: „Hoe is het mogelyk dat de zen delingen nog steeds willen doorwer ken in dat gebied. Van een bevol king, die zo blijft doorleven en zo kan spreken, kan je toch niets ver wachten. Zij zyn het zendingswerk In deze concessie no. 41 in Cyrenaica hebben zij dan eindelijk olie gevonden. Maar het is een korzelige put, die maar niet scheutig" wil worden. Dus >yordt er ge-swabd: men laat een soort plug aan een kabel in de boorbuis neer en haalt die dan weer snel omhoog. Het vacuum, dat die plug trekt moet de olie omhoog halen. Dat gebeurt dan ook. Gedurende een minuut spuit er een straal olie tien meter uit de woestijn omhoog, maar niet langer dan een minuutGedurende een minuut spuit er dan ook een straal toch nog onvervalst Nederlands uit de mond van de ploegbaas. zag op gezette tyden zyn magere oog sten verloren gaan door sprinkhanen plagen en de „ghibli", de hete zand storm uit de woestijn. In ruil voor de Amerikaanse luchtbasis Wheelus en vier Britse trainingskampen bestond het federale budget van het koninkrijk van Idris el Senoesi voor 50 procent uit Amerikaanse en Britse subsidies. De Amerikanen alleen steken jaarlijks 23 miljoen dollar in Libië: giften, le ningen, ontwikkelingsprojecten. Niet1 met open armen ingehaald Heeft men de olie-maatschappijen, voorlopers van een uiteindelijke finan ciële autonomie, derhalve met open armen ingehaald? Niet helemaal. Een olie-man zei mij: „De olie wekt afkeer waar zij komt. De rijke buitenlanders doen de pryzen stijgen, de lonen vol gen pas veel later. Regeringen verde len het olie-inkomen meestal slecht. Een handvol prominenten profiteert van hun politieke invloed. Het verschil tussen arm en rijk wordt alleen maar nog duidelijker. Het volk dat dacht goud uit de hemel te zien vallen, blijft er van buiten. Dan is er het psychisch verzet. Het land wordt overstroomd door buitenlandse technici en experts, die het beter kunnen. De onder-ontwikkeldheid van de autonome bevolking wordt haar aan den lijve gedemonstreerd. En er is het nationale wantrouwen tegen buiten landse „exploitatie". Geven die buiten landers met hun feesten en hun dure levenstijl niet geld uit, dat straks als onkosten van de winst zal worden af getrokken, waarvan het land eens de royalty moet krijgen? Niet de gouden kans om het land met de nieuwe rijk dom op poten te zetten, maar de schokken in de economie, het wan trouwen in de buitenlanders bepalen helaas het klimaat waarin de olie-in dustrie moet werken". Het is in Libië niet anders: de olie mensen lopen tegen een muur van frustratie en achterdocht. De politie is lastig met „permits", de bevolking gooit met stenen als ze geen werk kan krij gen in een oliekamp of komt met de onwaarschijnlijkste schadever- goedingseisen. De Libische regering eist begrijpelijkerwijs dat Libiërs in de olie-industrie worden betrokken, de olie-maatschappijen zyn een beetje huiverig om op hun kostbare materiaal jongens los te laten die Churchills woorden schijnen om te draaien: .geef ons het karwei en wij maken de ge reedschappen af". Zij laden onbe schroomd 100 ton op een 35 tons truck „omdat er nog zoveel plaats was" en tonen kilometerslange tenen wanneer zij vriendelijk op hun fouten worden gewezen. Proefboren is duur en vergt spoed Dat gaat nu al een week zo. Bij alle nauwkeurige voor-exploratie blijft bo ren een ongewisse zaak. Misschien kan de olie niet door een ondergrondse hindernis heen. Misschien had men honderd meter verderop moeten boren. Maar een proefboring kost vijf mil joen gulden. En de „rig" en de „crew" moeten verderop andere veelbelovende structuren aanboren In de concessie, voordat de concessietermyn verstrijkt. Zo gaat het vandaag de dag <r. c-r in de woestijnen van de drie provincies van het Libische koninkrijk: Tripo- litanië, Cyrenaica en Fezzan. In het vette begin van de vyftiger jaren, na de ontdekking van olie In de aangren zende Sahara, viel het oog van de olie maatschappijen op Libië. Een handig geformuleerde olie-wet, opgesteld door de Nederlandse olie- expert A. Hogerhuis, die nu nog direc teur van de Libische petroleumcommis- sie is, trok een maximumaantal gega digden voor concessies aan en noopte hen tot een maximale exploratieactivi teit. Twintig olie-maatschappijen Amerikaanse, Brits-Nederlandse. Fran se, Duitse, Italiaanse exploreren nu een gebied van meer dan een mil joen vierkante kilometer, 64% van het hele territoir. Tachtig seismische en geologische teams zwerven door de woestijn. 32 dril- ling-rigs zijn aan het boren. Ten koste van 650 miljoen gulden per jaar zyn er nu dertig produktieve putten gevon den. Esso heeft het grootste veld in Zeiten, bouwt een pijplijn en een raf finaderij, Oasis die ook een rendabel veld heeft gevonden, begint eveneens binnen afzienbare tyd met de bouw van een pijplijn. Intensieve exploratie Géén land is ooit zo intensief door de grote en kleine oliemaatschappijen ge ëxploreerd als Libië. Heeft dit arme land een lot uit de loterij getrokken? De royalties zullen pas beginnen te vloeien als de commerciële exploitatie van de gevonden velden begint. Nu profiteert het land alleen nog van de verruimde werkgelegenheid en van de geweldige uitgaven van de concessio nal. Maar toch, voor een land dat in 1951 door de VN werd geconstrueerd uit Italië's voormalige woestijnkolo- niën (en dan nog alleen omdat de gedelegeerde van Haiti tegen de in structies van zyn regering vóór stemde) is dat al heel wat. Libië is arm. Het bestaat op een paar groene strookjes langs de kust na, geheel uit woestijn. Het nationale inkomen per hoofd was vyf jaar ge leden slechts 250 gulden per jaar. Een Arabische bevolking van 1,2 miljoen De olie brengt rijkdom aan arme landen, maar aan de verdeling van die rijkdom schort het nog wel eens. In Libië, waar de bevol king het goud uit de hemel dacht te zien vallen, in Koewait en Sa- oedi-Arabië waar het goud voor-, namelijk in de auto's van olie sjeiks wordt verwerkt, in Iran (waar de foto van dit oliekamp werd genomenwaar de polsstok van de olie-royalties nog steeds niet is gebruikt om het land naar de twintigste eeuw te brengen. zit hun trots was. Iedere dollar die zy uitgeven werkt voor Nasser, die geen cent heeft om uit te geven, maar wel Arabische eigenwaarde kan strelen. Men kan lastig verhelen dat de olie maatschappijen ook een bezorgd oog wagen aan de politieke toekomst van Libië. Koning Idris regeert weliswaar met sterke hand het parlement kent zelfs geen partijen maar de vorst is niet jong meer en zijn opvol ging is een wat nevelige zaak gewor den sinds de hele Koninklijke familie tot over de oren betrokken raakte bij de moord op 's Konings persoonlijke adviseur. Vandaag de dag zyn de zaken nog af te doen met een aantal bekwame, integere Libiërs (en zo nodig met han dige, maar niet zo integere) in een feodaal systeem. Maar Nassers aan trekkingskracht op de Libische massa is enorm, vooral op de jongere gene ratie.. Als „kwade, jonge mannen" een eind aan dat feodale tijdperk zouden maken en a la Nasser zouden gaan hervormen dan zou het in Libië waar de hele olie-industrie zich vijf jaar joelend van verrukking neerliet, wel eens nog lastiger kunnen worden. Onzekerheden De oliemarkt is toch al niet meer wat zij was en Libië gaat in de ko mende jaren over van het stadium der exploratie (waarin de maatschappijen investeerden» naar dat van de exploi tatie (waarin het geld terug moet ko men). Eén ding staat vast: bij een met olie-royalties verworven financiële autonomie zal Libië de Amerikaan se subsidie niet meer nodig hebben en derhalve de Amerikaanse luchtbasis niet lang meer dulden. Men ziet het: tegenover het gouden sprookje van het lot uit de lotery van de broederlyke samenwerking en ver deling van de welvaart, de wederzijdse dankbaarheid, behelst de harde werke lijkheid van olievondsten in een on derontwikkeld land evenveel nieuwe problemen als onzekerheden. Het ongewisse boren: de put - aangemoedigd door „swabben" - geeft een straal olie, maar het is een dunne en een van korte duur. Moeilijke verhouding De verhouding tussen olie-industrie en bevolking is dus op z'n minst moei lijk en eist onvoorstelbaar veel tact en geduld van de buitenlanders. De Ame rikanen hebben er het meeste last van. zy zyn er gehaat als elders waar zy hun goedgeefsheid en vriendelijkheid opdrongen aan mensen wier enig be- WOORD VAN BEZINNING niet waard" (Over zelfbeschikkings recht werd toen nog niet eens ge sproken) Dat desondanks 100 jaar later een Christengemeenschap in Nieuw Guinea bestaat, die één protestant se Kerk sticht, waarin byna alle kerken samenwerken, waarin alle rassen hun plaats hebben en die onder de bezielende leiding staat van een Papoea-predikant, daar- van had onze geschiedschrijver niet durven dromen. Zo erg ver zijn wij, eerlijk ge zegd, ook niet van datzelfde „No tobaccono halleluja" af in ons door Zending en Kerk al veel meer dan 1000 jaar gecultiveerde Westen. Regelmatig kan men opmerkingen horen van deze strekking: „Ik ben nu nog aangesloten bij kerk X, maar ik ga toch over naar een andere kerk, vanwege het plaatsen- geld bij ons„De kerk weet je wel te vinden, als ze geld nodig hebben.„Sinds ik regelmatig in de kerk kom, zie ik veel meer nieu we klanten in de winkel in Leiden gaan we over naar een vrij willige kerkelijke bijdrage, omdat in het verleden de kerkelijke belas ting heel wat mensen van de kerk vervreemd heeft. Materiële voor- en nadelen, die het kerkgaan ons kunnen bieden worden ook bij ons gevaarlijk nauw betrokken bij en vormen vaak een grote belem mering voor het verstaan van de werkelijke inhoud van het Evan gelie. Stel Je voor, dat bij ons een ge schiedschrijver langs kwam en deze onwaardigheden optekende, of nog andere: de verschrikking van onze kerkelijke verdeeldheid of krante knipsels in zyn historie invoegde over zedenschandalen, finantiële knoeieryen. De latere lezer zal ver baasd staan, dat wij zelfbeschik kingsrecht hadden! Waar ligt de fout: bij de zende ling, by de kerk, bij het evangelie (zoals vaak gehoord «can worden»?? In de film, die dinsdag jl. op het T.V.-scherm vertoond werd, geeft de gevangen kardinaal, die na een maandenlang verhoor eindelijk ook zijn zwakke punt moet erkennen, een antwoord op die vraag: „Be oordeel het priesterschap niet naar een enkele priester" of iets wyder: „Beoordeel het christendom niet naar een enkele belijder". De waar de van het christendom wordt niet uitgemaakt door de hoeveelheid (tabak), die je ontvangt, of naar de hoogte van je bijdrage aan nood zakelijke kerkelijke werkzaam heden; de waarde van het christen dom wordt niet bepaald door zijn belyder, zijn zendeling of zijn kerk ganger, maar uitsluitend en alleen door God, die de wereld en de men sen daarop gemaakt heeft en Hij zag, dat het goed was! en Die, on danks de onwaardigheid van de mens tegenover zijn schepping, deze mens toch in genade aan neemt, verantwoordelijk stelt voor de goede gang van zaken en tel kens weer een nieuwe kans geeft. C. R. H. Ter Haar Romeny Vlootpredikant Valkenburg, (Z-H) Nel Noordzij. „De dichter Rilke als Mens". Boucher, 's Graven- hage 1960 Dr. H. W. van Tricht. „Louis Couperus. Een verken ning". Bakker/Daamen. N.V. Den Haag 1960. „Phia Rilke (de moeder van de dich ter Rainer Maria Rilke. C.E.» voedde haar zoon vijf jaar lang als meisje op!" „Zy had een dochtertje verlo ren, dat maar kort heeft geleefd. Al gemeen wordt aangenomen, dat dit de reden is voor haar meisjesopvoe ding van René" (Nel Noordzij, blz. 82» „en toen ten slotte, drie jaar na de terugkeer en een jaar na Mr. Cou perus' (de vader van de schrijver Louis Couperus CE.) pensionering nog een zoon geboren werd, kreeg die de namen van de drie gestorven meis jes: Louis, Marie Anne. (blz 10 Van Tricht) De analogie is duidelijk. Rilke en Couperus zyn in hun eerste kinder jaren meisjesachtig opgevoed en dus staan zij, eenmaal volwassen, „on aangepast" tegenover wat men de nor male sexualiteit pleegt te noemen. Beiden hebben ook geleden onder het gebrek aan belangstelling en het onbegrip van hun mannelijke vaders. De vader van Rilke heeft zijn zoon uitgeleverd aan de „voor die tijd nor male dril van Piaristenschool en mili taire „Unter- und Oberrealschulen". De vader yan Couperus „maakte zich op een goede dag zeer boos over die kinderachtige rommel, namelijk de lap en de linten waarmee, op regendagen, de oude spelletjes der verbeelding ge speeld werden; Louis werd ook boos en de rommel ging aan kant". Zo werden Rilke en Couperus losgerukt uit hun meisjesparadyzen door brute vaders En daarom haatte Rilke zijn vaderstad Praag en vindt men bij Couperus nooit een aardige vader, met uitzondering dan van Van der Welcke uit „De Kleine Zielen". Op deze feiten baseren de beide biografen de levensgang en het le venswerk van de beide schrijvers. Voorop gesteld dient dat Nel Noord- zy's kritische biografie sterker en grondiger is dan die van Van Tricht. Zy is er ook niet in de eerste plaats, op uit geweest om met nadruk de vinger te leggen op al die plekken in Rilkes oeuvre die bewijsgronden kunnen leveren voor haar stelling. Zij is, zeer verstandig, begonnen met een heldere hoewel voor de leek in de psychologische wetenschap te vakkun dige uiteenzetting van haar doel. Dat doel is hoofdzakelijk grote schoon maak houden onder de Rilke-biografen. Terecht. Ik geloof niet dat er één figuur onder de schrijvers van de laat ste eeuw is over wie zoveel heiligver- klarende fabels in de wereld gekomen zijn dan juist over deze Oostenrykse dichter. De schrijfster toont aan een zeer geldige reden te hebben voor haar interessante en van buitengewoon denkvermogen getuigende werk In dien men begint met deze wijze van een kunstenaar beschouwen te aan vaarden, dat treffen haar argemen- ten en uiteenzettingen als volkomen steekhoudend. Haar betoog heeft ook de waterdichtheid van iemand die weet waar de zwakke plekken zouden kunnen zitten. Die wijst zij zelf bij voorbaat aan en versterkt ze wel haast onneembaar. Maar Nel Noordzij is dan ook niet alleen een psychologe, zij is ook een kunstenares. Dr. H. W. van Tricht is minder oorspronkelijk in zijn denk- en schrijf wijze dan zij. Uitgaande van dezelfde premisse, zoals ik reeds aangewezen heb. zijn zijn gevolgtrekkingen verge leken bij die van Noorzij. enigermate van dik hout zaagt men planken. Hy werkt met termen zoals „zich inge wijd voelen in de werkelijkheid van het leven" en „Wie de wegen der ziel kent" zonder te verklaren welke „wer kelijkheid" hij op het oog heeft, wat hij onder „het" leven verstaat en wat volgens hem „de wegen der ziel" zijn. Dit is een soort psychologisch padvin- deren en woorden als „de waakzaam heid van de verkenner" verbazen dan ook niet. Toch is ook deze biografie het lezen waard, want naast zyn met alle geweld bewijzen willen van wat duidelijk is, geeft Van Tricht blyk van een grondige kennis van Coupe rus' werken. Minder verheugd ben ik over op merkingen zoals hy maakt bij de ge heimzinnige verwijzingen naar de of ficier, vriend van Couperus: „de naam R die ik helaas onder geheimhou ding gehoord heb" (blz 82» en „betrouw bare berichten over losbandige rela ties" (blz. 196). Ik wil met plezier aan nemen dat dergelijke geruchten waar heid bevatten om de eenvoudige re den. dat ze mij totaal niet interes seren. Maar op deze wijze opgediend gelief ik ze roddel te noemen. Uit de toon van dit artikel zal wel te horen zyn, dat ik bezwaren heb tegen dit soort literatuur- en kun stenaarsbeschouwingen. Niet op ethi sche gronden, wel desnoods op pedago gische, waarover later Ik spreek deze beide biografen ook niet tegen, want wat zij zeggen vind ik juist. Maar indien men mij vraagt of ik ze van grote waarde acht voor het beter be grijpen van de kunstenaar en zyn werk. dan moet ik neen zeggen. Ik zie deze biografen eerder als een soort bio-klimatologen op geestelijk gebied; op zoek naar de afwykingen van een van te voren aangenomen gezondheids- peil, welk laatste m.i. ten eerste pro blematisch is en ten tweede geen maatstaf in deze gevallen. Het zoeken toch naar het vrouwelijke respectie velijk mannelijke element in een kun stenaar, in casu in een schrijver, heeft immers geen nut. Natuurlijk is dat element in aanleg en wezen aanwezig in hen. Hoe zouden zij anders in staat zijn figuren van een geslacht, dat niet het hunne is te creëren? En wat betreft myn pedagogische overweging - voor wie worden derge- lyke werken geschreven? Niet voor de goede lezer, want die heeft deze za ken al uit het werk van de beschre ven auteur zelf gehaald. En de min der goede lezer? Die zal minder goede lezer zijnde aan de hand van deze geschriften alleen maar tot verkeerde conclusies komen om nog heftiger de houding van de homo- oeconomicus aan te nemen en met beroep op de psychologen de schrijver en zyn werk extra verwerpen op grond van zijn, thans bewezen, neurotische aanleg. Want deze lezer zal, in zijn onbewuste wrevel tegen de kunstenaar stand, heus geen notitie nemen van Nel Noordzy's nadrukkelijke ver klaring, dat iedere neuroticus nog geen kunstenaar is. Jeugdsituaties zoals hier naar voren gehaald, zijn zeker geen uitzonderin gen in de tyd waarin deze schrijvers jong waren. Men kan wel aannemen dat de houding van de ouderparen Couperus en Rilke de overeenkomst bewijst het al niet veel verschild zal hebben van talloze andere. Hun handelingen, geen uitzonderingen zyn- de, kunnen dus geen waarde hebben als oergrond van kunstenaarschap. Wel als grond voor een mensensoort, maar daar hebben wij het hier niet over. Voor het kunstenaarschap op zichzelf zeggen zij niets. Eén positieve winst hebben deze werken. Er blijkt uit, dat achter iedere figuur, achter iedere situatie, kortom achter ieder onderdeel van een proza- of dichtwerk, hetzy groot of klein, de schrijver zelf staat: INFINITE VA RIETY, dat wonderbaarlijke onder deel van kunstenaarschap. CLARA EGGINK

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1961 | | pagina 17