D
„ZIE
HIER BEN IK
Twintigste-eeuwse nomaden blijven
moeizaam olie zoeken in de Sahara
Een Zoeklicht
CRISIS IN DE OLIE-INDUSTRIE (II)
ITen koste van drie miljard gulden in vijf jaar:
twee olievelden in 's werelds grootste woestijn
Frankrijk is nog lang niet aan
zelfvoorziening met olie toe
OP DE BOEKENMARKT
Zaterdag 28 januari 1961
(Van onze reisredacteur, W. L. Brugsma)
wanen zich op een andere planeet tot zij met blijde
kreetjes van herkenning vertrouwder zaken op
merken: vechtende mannen, een slang, een bijna
blote dame. Die paradijselijke symbolen worden
ook met welbehagen begroet door de andere tent
bewoners, gebaarde jonge Fransen, Engelsen en
Nederlanders. Wie wil er na deze eenstemmige
reactie nog zeggen, dat olie de internationale ver
standhouding niet bevordert?
Ain Thaiba (Sahara) De sterren staan kil in
de koude woestijnnacht. In de tent slaan de
Berbers hun lange gewaden wat dichter om zich
heen. Het is een oud gewoontegebaar, maar hun
interesse geldt iets nieuws: zij zien een film. Deze
nomaden, wier enige probleem sinds generaties het
in leven blijven in een wereld zonder water en
zonder bomen is, zien tot hun innige verbazing op
het witte doek het Amazonegebied waar mensen
last hebben van teveel bomen en teveel water. Zij
De olie heeft hen hier midden in de grootste woestijn ter wereld
samengebracht. Hij geeft de Berbers werk met machines, geld en een
kijkje op de wereld via het oog van een Hollywoodse camera. Na het
stagnerend leven in oase of nomadentent, in een wereld van zand.
gestoffeerd met dadelpalmen en kamelen, is dat een duizelingwekkende
sprong vooruit.
Gasvlammen over
Hassi Messaoud
Voor de jonge Europeanen met de
baarden ligt het juist andersom. Zij
zyn van de'voetbalvelden, bioscopen
en danszalen uit het behaaglijk Liver
pool, Lyon of Leiden naar het tenten-
gevlogen. De olie-industrie is een har
de meester, maar ook een royale. In
kamp in de „woestijn van de vrees"
ruil voor een paar jaar vrijwillige bal
lingschap in de Sahara in de kook
hitte van de dag en de vrieskou van
de nacht krijgen zij een salaris,
waar zij thuis tenminste twintig jaar
op zouden moeten wachten.
Het ongerief in het kamp van de
seismische equipe valt trouwens mee:
in de winternachten zijn de tenten
elektrisch verwarmd. Als in de zomer
het kwik naar 55 graden celsius klimt,
wordt het werk een paar maanden
stopgezet. Tweemaal in de week landt
een D.C.-3 met verse groenten, vlees,
post en films op de air-strip van het
kamp. Het heeft douches, een volley-
balveld en een bar.
Na vier weken mogen de oliejongens
een week naar Algiers. En daaraan
denken zij 's avonds in de mess-tent
bij pils en de nieuwste plaat van Miles
Davis. Het is dus niet zo slecht olie
nomade te zijn. Want nomaden zyn
zy: als de seismische equipe een ge
bied heeft afgewerkt, wordt het hele
kamp op trucks geladen en 500 of 1000
km verderop weer neergezet.
„Operator" uit Bussum
Wat is dat werk? Het wordt in de
morgenkou, die de woestyn blauw, geel
en roze verft, duidelijk wanneer „seis
mic operator" Freek van der Veen (29
jaar, ex-Bussum) het gaspedaal van
zjjn Landrover tegen de vloer zet. Ra
telend stuift het ding over de stenige
vlakte op een twintig meter hoge zand-
muur af, die met tachtig km per uur
naderbij komt. Heeft operator Van der
Veen woestynkolder gekregen? Gaat
een reisredacteur in het zand stikken?
Nee, de Landrover klauwt zich brul
lend naar boven, staat op de messcher
pe duinrand bijna stil, gunt ons een
blik in afgrond en leegte, basculeert
dan voorover en suit braaf een helling
van zestig graden af.
Operator Van der Veen doet dat die
ochtend nog een keer of veertig en de
kolonne van landrovers met topogra-
fen en seismologen en power-wagons
met arbeiders doet hem dat onverdro
ten na. Zo gaat men in de Sahara
dagelijks naar zijn werk, men forenst
als steilewaridryders omdat men zich
niet door reeksen twintig kilometerd
brede zandduinen kan laten tegenhou
den als men naar olie zoekt.
Hoe zoekt de CPA
Hoe zoekt Van der Veens maat
schappij, de C.P.A. (65 procent Ko
ninklijke Shell) naar olie in een con
cessiegebied, dat een derde deel van
Frankrijk zou bedekken? Zomaar eens
een gat boren? Uiteraard niet: de seis
mische equipe (35 Europeanen, 100
Berberarbeiders) doet maar een deel
van het vooronderzoek dat ook lucht-
kartering, gravimetrie en geologische
exploratie omvat.
Het seismisch onderzoek is in prin
cipe eenvoudig: men doet series
springladingen afgaan, die trillingen
de aardkorst inzenden. De terugge
kaatste trillingen worden opgevangen
door seismofoons, versterkt en gere
gistreerd op een fotografische band.
Series van die banden naast elkaar
zien eruit als modern behangselpapier,
maar leveren, geïnterpreteerd door er
varen seismologen, een ondergrondse
contourenkaart, die geologen kan hel
pen vaststellen of er veelbelovende
structuren zyn.
Pas dan begint het proefboren. Spuit
dan de olie de grond uit? De C.P.A.
zoekt en boort nu al zeven jaar en
heeft geen exploitabele velden gevon
den, slechts een snel weer opdrogend
putje en wat aardgas.
Eén proefboring kost al 5 tot 6 mil
joen gulden. Tel daar de luchtkarte-
Het einde: de oranje triomf-
vlaggen, gasvlammen boven Hassi
Messaoud.
ring, het jarenlange werk van de seis
mische equipes, de topografen en de
geologen bij en men begint wat te voe
len voor de stelling der grote olie
maatschappijen, die wil, dat alleen zij
en dan nog slechts wanneer met
hun een ruime winstmarge laat"de
grootscheepse exploratie kunnen fi-
nanciëren die een eerste voorwaarde
is voor het steeds zwellen van de olie
stroom die de wereld nodig heeft.
Zes gasvlammen
Nu heeft het werk van de siesmo*
logen duintje rijden, vuurwerk af
steken ook wel andere resultaten
in de Sahara opgeleverd. Na vyf uur
rijden met een jeep uit Ain Thaiba,
met ieder uur een nieuwe luchtspiege
ling, staat er eindelijk iets echts aan
de horizon: zes brandende gasvlam
men, de oranje triomvlaggen van Has
si Messaoud, vijf jaar geleden een stuk
woestijn als een ander. Nu asfaltwegen,
een zilveren samenstel van buizen
en tanks, air-conditioneel aluminium
woonbarakken, tuinen, sportvelden,
bars en restaurants, die xzo van de
Parijse Champs Elysées zyn overge
plant.
Een uit het niets verrezen oliestad
van 7000 mensen. Een olieveld met
een reserve van 600 miljoen ton. En
verder naar het oosten ligt er nog
zo'n veld en nog zo'n stad: Edzjeleh-
Zarzaitine, waar de Konihklijke Shell
een deelbelang van 35 procent heeft.
Reserve: 150 miljoen ton.
Er is dus olie in de Sahara, zij het
niet zoveel als optimistische Franse po
litici kiezers en beleggers hebben voor
gespiegeld. Het zoeken naar en in pro-
duktie brengen van olievelden in de
Sahara heeft totnutoe drie miljard
gulden gekost in vijf jaar tijd. En de
veelbelovende velden hebben toch nog
een teleurstellende produktie gehad. In
plaats van de dit jaar verwachte tien
miljoen ton haalden zij er slechts ze
ven miljoen. Met de uitbreiding van de
twee pijplijnen naar Bougie en de golf
van Ga bes in Tunesië hoopt men voor
1961 op een produktie van 16 tot 20
miljoen ton. In 1965 zou dat 25 mil
joen ton moeten zijn.
Algerijnse kwestie
Als men rekent dat Frankryks be
hoefte aan ruwe olie nu al 33 miljoen
ton is, dan is er voor Frankrijk dus nog
geen sprake van olie-autarkie. Wel van
deviezenbesparing, zij het ten koste
van grote investeringen. De Sahara-
olie heeft trouwens nadelen: hy is
„licht", bevat weinig stookolie die de
Europese markt juist zo nodig heeft,
de exploratie was duur, de winning
In „De Nacht der Girondijnen"
(geschenk Boekenweek 1957)
beschrijft prof. Presser het aan
grijpende verhaal van rabbi Jere-
mia Hirsch in het doorgangskamp
Westerbork. Veel is het trouwens
niet, wat er over hem verteld wordt.
Hij komt eigenlijk maar terloops
in het boekje voor. Maar het wei
nige, wat er van hem wordt ver
teld, is zo sprekend, dat het je tel
kens weer in de herinnering schiet.
Het gaat me om de woorden, die
hij sprak in die nacht in Wester
bork, waardoor het kampleven
werd gemarkeerd. Dat was de nacht
van maandag op dinsdag. Dan wer
den in de barakken de lijsten voor
gelezen van hen, die de volgende
dag met de trein doorgezonden zul
len worden, naar „daarginds",
naar Auschwitz. Als in barak 57
de lijst wordt voorgelezen, waarop
zijn naam staat: Jeremia Hirsch.
antwoord hij uit de stilte van de
nacht met het Hevreeuwse woord
„hinneni" „Zie hierb en ik". Dat
was het antwoord, waarmee hij met
zijn vrouw en zijn tweeling van een
jaar of zeven de weg naar het ver
nietigingskamp aanvaardde. „Zie
hier ben ik," het zijn dezelfde woor
den, die Abraham sprak, toen God
hem riep tot het offer van zijn
zoon Isaoc, of Mozes en Jesaja, toen
zij geroepen werden tot hun profe
tische opdracht.
Hinneni „Zie. hier ben ik", dat
zijn van die woorden, waar je niet
over uitgedacht raakt. Er zit iets
ongelofelijk koninklijks in. Dat ko
ninklijke treft ons des temeer,
wanneer we bedenken, dat deze
woorden niet gesproken werden in
omstandigheden, waarin de mens
succes of de vervulling van langge
koesterde idealen voor ogen werd
gesteld. In de bijbel worden ze tel
kens gesproken, wanneer van de
mens het bijna onmogelijke wordt
gevraagd: het loslaten van een
zoon, het vervullen van een boven
menselijk zware opdracht. Wat dat
betreft leefde rabbi Hirsch voluit
uit het erfgoed van zijn joodse
overlevering, toen hij in dat uur
van de grootste beproeving deze
woorden sprak.
WOORD
VAN
BEZINNING
„Zie, hier ben ik" dat zijn ook
de woorden, waaruit nu juist het
omgekeerde spreekt van wat we zo
vaak zien: nl. de mens, die het
appèl, dat op hem gedaan wordt,
ontvlucht. We kennen het allemaal.
Op alle mogelijke wijzen wordt er
in het leven een beroep op ons ge
daan. Vanuit de maatschappij of
vanuit de kerk wordt er een beroep
gedaan op onze tijd, op onze porte
monnee. Op uw werk is er een
collega, van wie U weet. dat hij
het ongelofelijk moeilijk heeft.
Zonder het misschien te zeggen,
hunkert hij er naar, dat U hem
rr
eens gewoon menselijk daarover be
nadert. Een appèl wordt er op U
gedaan door kinderen, die honger
lijden in Kongo of in Hongkong.
Wanneer we onze oren en ogen
maar open zetten, zullen we telkens
weer gaan zien, op welke wijze er
een beroep op ons wordt gedaan.
En nu weet ik het ook wel. Een
mens kan niet alles. Wanneer we
op al die beroepen, die op ons ge
daan worden, in zouden gaan, hiel
den we geen ogenblik meer voor
ons zelf over. Een mens is geen
Atlas, die de last van de wereld
torsen kan. Daar moet hij beslist
onder bezwijken.
Maar daar gaat het me nu niet
om. Waar het me wel om gaat is
dit, dat wij zo heel dikwijls zeggen:
ik ben er niet of liever: dat zeggen
we nog niet eens. Zeiden we het
maar eerlijk. Maar in plaats van
dat eerlijk te zeggen, komen we
met een stroom van argumenten.
Ik noem er een paar: We hebben
geen tijd ik geloof, dat deze
woorden nog nooit zo vaak gezegd
zijn als in deze tijd, waarin we
spreken over: verkorte werktijden
en vrijetijdsproblemen. „Ik heb
geen tijd" is heel vaak een camou
flage voor „ik heb geen zin". Mijn
ervaring in het algemeen is, dat
mensen, die het werkelijk druk
hebben, altijd ook nog wel de tijd
voor een ander kunnen vinden, als
die ander hem werkelijk nodig
heeft.
Tweede argument voor de vlucht
zijn onze eeuwige redeneringen,
waarmee we de schuld voor een
bepaald gebeuren en daarmee
onze verantwoordelijkheid van
ons afschuiven. Als er een beroep
op onze hulp gedaan wordt, verwij
zen we naar andere instanties. We
vinden, dat de overheid tekotr
schiet. Of hier moest de kerk toch
in voorzien hebben. Of we zeggen,
dat het onze schuld niet is, dat er
een stuwdam in Frankrijk bezwijkt
of dat er kinderen in een opvoe
dingsgesticht terecht komen. En
met al onze argumenten zeggen we
alleen maar: „we zijn er niet". En
daarmee lijken we slechts op die
priester en die leviet uit de gelijke
nis, die om welke reden dan ook
aan de man, die in de handen van
de moordenaars was gevallen, voor
bij liepen.
„Zie, hier ben ik" dat zijn
woorden, die ons pas tot mensen
maken. Zolang we alleen maar ar
gumenteren, zijn we eigenlijk niets
anders dan erbarmelijke wezens,
mensen op de vlucht. Ik hoop, dat
U die woorden zult zeggen, wan
neer God of uw medemens een be
roep op U doet. Dan zult U ze
waarschijnlijk ook kunnen zeggen,
wanneer het lijden, het offer van
U wordt gevraagd: „Zie, hier ben
ik".
P. Kloek
ned. herv. pred.
Leiden.
stuit op geologische moeilijkheden die
vele putten doet teleurstellen, de pijp
lijnen waren kostbaar. Resultaat: de
Sahara-olie kan in prijs wel concur
reren met die van Venezuela, niet met
die van het Nabije Oosten. En boven
al rust er een zware politieke hypo
theek op: de onopgeloste Algerijnse
kwestie.
Al die handicaps maken dat de vaak
sterk in belang overschatte Sahara-
olie die van het Nabije Oosten voor
Europa nooit zal kunnen vervangen.
De ongerustheid dat Frankrijk zou
proberen de Sahara-olie onder het
mom van een gecoördineerde energie-
politiek met behulp van preferentiële
rechten aan de andere E.E.G.-landen
op te dringen, lijkt daarom ongefun
deerd.
De verdienste van zijn beschikbaar
heid is vooral de risico-spreiding die
de oliemaatschappijen zoeken om niet
van één produktiegebied afhankelijk
te zijn. De verdienste van de vondst
ligt by de Franse. Engelse en Neder
landse jongens die zich in de woestijn
in het zweet gelopen, gereden, gedeto
neerd en geboord hebben, tot de dag
waarop hun energie werd terugbe
taald in de vette bruine stroom uit de
aarde: nieuwe energie voor de wereld.
Het begin: arbeiders leggen de
kabels uit voor de seismofoons in
de Sahara.
Vincent Mahieu. „Tjoek". H. P.
Leopold. Den Haag. 1960.
De vorige bundel verhalen van Vin
cent Mahieu, Tjies, is een groot suc
ces geweest - de novellenprijs van
Amsterdam en vele herdrukken. Op
zichzelf beschouwd was die lof te
recht, maar na lezing van deze twee
de bundel krygt men even het ge
voel, dat die voorbarig geweest is. Een
schrijver met zichzelf te vergelijken
en dan tot deze conclusie te komen,
zegt eigenlijk al genoeg. In deze
nieuwe bundel staan enkele verhalen
„De Indringster" en vooral het titel
verhaal „Tjoek", die de vorige ver te
boven gaan, want het zijn zonder
overdrijving gezegd, twee kleine mees
terwerken.
Het eerste heeft nauwelijks een in
trige. Een man zit in de nacht alleen
te vissen aan een verlaten haven in
aanbouw, op verboden terrein. Een
vrouw loopt daar toevallig rond. Zy
eten samen, roken een sigaret en pra
ten. Dat is alles. Maar als men dit
leest, staat de essentie van alle tropen
nachten aan het water, van alle vrees
voor een kogel, van alle eenzame vis
sers en van alle toevallige, maar ware
contacten tussen twee mensen, om
iemand heen. „Tjoek" is een novelle.
Het is langer dan enige andere uit
de bundel en het gegeven is veelzy-
diger. Het is het verhaal van 0« drie
vervallen, toch bewoonde hulzen tus
sen het Chinese kerkhof en het moe
ras; het is een jachtverhaal en ook
het verhaal van mynheer Barrès met
zyn cello. Maar bovenal is het het
verhaal van de kinderen, Tjoek en
Man, en van het noodlot. Dit ver
haal is een wonder van navrante men
selijkheid.
De andere verhalen zijn zonder
twijfel voortreffelijk, maar zij heb
ben iets meer incidenteels. Het zyn
gevallen, interessant en meeslepend
verteld, maar zij missen het eeuwig
heidselement om een groot woord
te gebruiken dat hier nu werkelijk wel
op zijn plaats is van de eerste
twee.
Leonhard Huizinga. „Van de
prins geen kwaad". H. P. Leo
pold Den Haag 1960.
Leonhard Huizinga is toch een won
derlijke sinjeur. Hij kan geestig zyn
als weinigen, maar ook intens flauw,
om het zacht te zeggen. Gewoonlijk
doseert hij deze twee eigenschappen
zodanig, dat de geestigheid wel over
heerst en men de flauwiteiten maar
naast zich neerlegt. Huizinga zou
eigenlijk een mentor achter zich moe
ten hebben, die hem gevoelig op zijn
vingers zou tikken als hij dreigde uit
de rails te lopen. Want, ik zei het
al. als hy geestig is, is hij zeer gees
tig.
Bij „Van de Prins geen kwaad" win
nen de grollen het van de geest. Als
produkt van fantasie is dit verhaal
van een eigenaardig prinsdommetje op
een eiland in de Middellandse Zee
amusant genoeg, want Huizinga is
vindingrijk op het gebied van krom
me situaties. Maar de moppen zijn
van een allooi, waar een zich respec
terend weekblad al niet meer tevre
den mee zou zyn. De laatste bladzijde
waarop de dynastie van de regeren
de prinsen, de Askoden. staat afge
drukt, bewyst het met kracht.
J. H. Steele „Intiem Portret".
Ad. M. C. Stok. Den Haag z.j.
Zo maar gewoonweg een wereldbe
roemde filmster te zyn, is blykbaar
niet meer genoeg tegenwoordig. Onze
onbescheiden tyd wenst alles, maar dan
ook alles, te weten van zijn idolen.
Dat dat „alles" beperkt blyft tot de
gewone menseiyke zaken, tot die za
ken, die zo'n beroemheid werkelyk met
ieder mens gemeen heeft, schynt nie
mand te kunnen schelen.
Joseph Steele, de zaakwaarnemer
van Ingrid Bergman, heeft ruim 300
bladzyden druks gewyd aan haar le
vensgeschiedenis. En wy weten heus
wel wat daar dan in staat.
By het eindexamen van de toneel
school kon de jury geen hand op el
kaar krygen van ontroering toen In
grid „l'Aiglon" had voorgedragen. In
grid trouwt voor de eerste maal in
een glanzend wit Luthers kerkje in
een witzyden japon, die van haar hals
tot haar voeten reikt. Als zij een uit
nodiging krygt van de Hollywoodse
magnaten, is haar eerste gedachte na-
tuuriyk aan haar dochtertje. Als zy
de Italiaanse regisseur Rossellini voor
het eerst ontmoet, is zy nerveus en
onder de indruk en ze trilt van op
winding. wy lezen, indiscreet en wel,
de brief die Ingrid aan haar man
Lindström geschreven heeft, toen zy
verliefd op die Italiaan geworden
was. Die is ondertekend met ..Mamma".
En eenvoudig dat ze blyft ondanks
al haar succes! En pienter dat ze is!
Met deze en dergelijke gemeenplaat-
sige byzonderheden wordt Ingrid Berg
man dan op de koop toe ook nog
geplaatst in de ry van „onbegrepen"
vrouwen. Talryke foto's.
CLARA EGGINK.