een Engelse kersllegendê STILLE KERSTNACHT BOER RUIGROK IN DE die nacht spraken zelfs de holle vaten DE MISTLETOE-KRANS: ZATERDAG 24 DECEMBER KERSTNUMMER Zolang Barend Ruigrok nog achter het glaasje zat bij zijn neef, die de avond voor kerst had uitgekozen om zijn zilveren bruiloft te vieren, ging het nog wel. De stemming was rozig en rumoerig in de mannenhoek en de dames zaten achter een ouderwets glaasje boerenjongens, dat net kleurtjes op haar wangen toverde, maar haar verder toch niet veel deed. „Waarom heb je je dochter niet meegebracht", vroeg Blok met een gedachte aan zijn zoon, die een oogje had op het aardige gezicht. „Omdat.... ..M Ja, en daar had Je nu het probleem. Blok had aandachtig geluisterd en ondanks het feestelijke feit dat hij zijn bruiloft vierde, had hij begrip getoond en hem gelijk gegeven en nog een glaasje geschonken. „Och ja, je moest eigenlijk die din gen niet zo zwaar inzien", teemde Ba rend Ruigrok in zelfbeklag, „een mens is toch eigenlijk een dwaas.." „Ja. jawelmaar je zit er maar mee", zei zijn neef, „zo'n kerel tot schoonzoon, dat zou mij ook niet lijken. En dat terwijl er zoveel flinke boerenkerels zijn. Hij dacht daarbij aan zijn zoon en aan het feit. dat Barend Ruigrok toch eigenlijk geen opvolger had. „Kom, laat ik je nog eens inschen ken!" En zo was het toch werkelijk nog een gezellige avond geworden ook. Maar nu, op de eenzame weg naar huis, langs de zelfkant van de stad het was tamelijk ver, maar Barends boerenzuinigheid gebood hem vooral geen taxi te laten komen liet de feeststemming hem in de steek. Over het inktzwarte water van de Lee golf de de vochtige lucht uit het duistere polderland aan. Nee, dit jaar geen witte kerst. Het was wat heiig en het licht van de flatgebouwen aan de rand van de stad had moeite om door de nevel heen te breken. En het zou geen prettige kerst worden ook. Wanneer had Karlien nu juist aan de vooravond van de kerst zo pertinent over haar trouwplannen met Jan Sameet ge zeurd, terwijl ze toch wist dat hij daar tegen was. Nog al een fijne kerel om als schoonzoon te hebben. Een branie schopper uit de stad met zijn rooie vest en zijn malle rossige puntbaartje. Net of hij zo achter een schildersezel was weggelopen! Had hem uitgela chen laatst toen hij in het vuur van het gesprek had gesproken over de mooie kanten van het veehoudersvak. „Hahaha!" had Jan Sameet gezegd, „mooie glanzende dieren, met ogen die je aankijken, 't Mankeert er nog maar aan, dat ze met je praten over de droge zomer, wanneer je ze aan het melken bent. Maar als hun tijd gekomen is, laat Je ze toch maar naar het abattoir gaan om wat geld te ver dienen aan hun mooie huid en het vet en het vlees daaronder. Nee, boer Ruigrok, dat is geen ware liefde wat je voor je dieren voelt!" En je kunt dat toch ook anders zien: menselijker, want het is toch altijd zo, dat hun leven moet geofferd wor den om ander leven dat van de mens in stand te houden. Hun leven een offer maar hoe breng je die gedachte by aan een nuchtere stede ling, zoals Jan Sameet? „En met zo'n vent wil jy trouwen", had hy tegen Karlien gezegd, „met een man, die zo weinig begrip heeft voor de trots van ons boerenvak! jy bent mijn enig kind en zo lang de Ruigrokken op onze boerdery de baas zyn geweest, is die trots van vader op zoon overgegaan. Het kan my niet schelen, dat de naam van de eigenaar verandert. Wat maakt het uit: Boer Ruigrok of boer Blok of Scholten, wat je maar wilt. Maar boer Sameet hjkt nergens op!" „O, denk je dat Jan op de boerdery uit is", zei Karlien verontwaardigd, „hy wil helemaal niks van de boer dery weten, wy houen van elkaar, boerdery of geen boerdery. Ik wil hem hebben al moet ik de grootste armoe met hem delen". „Myn toestemming krijg je niet", zei de boer grimmig. „Dan loop ik by Je weg", huilde zyn dochter, „die boerdery gaat toch tegen de grond als het nieuwe bouwplan er door is. En zo was hy alleen naar het feest van neef Blok gegaan. Hoe zei Klaas het ook weer? „Groot geiyk, Barend!" zei hij, „zo'n schoonzoon zou my ook niet lyken. Maar aan de andere kant het beduidt, dat ze by je weggaat: een hollend paard, een windhoos.en een vrouw die trouwen wil een knap mens die ze tegenhoudt! Je biyft dus alleen achter. Als je Anna nou nog had, dan was het wat anders Ja, Anna! Die had tenminste begrip ge had voor het boerenleven. Hy had het goed met haar gehad, al had ze dan maar één dochter gekregen. Maar hy was nu al een jaar of zes alleen. Dat was snel gegaan. Een armzalig bestaan zo: een grote ryke boerdery met veel jong vee, de al maar naar je opkrui pende stad, alleen maar werkvolk en geen opvolger en dan nog een dochter, die by je wegloopt met zo'n stadse jonker. Zo daalde Barends stemming tot een duister getob, even somber als het zwarte poldei-water, waarlangs zyn schreden leidden. Onderwyl was hy genaderd tot dat sombere gebouw, die oude jenevei-stokery, die daar al sedert een mensenleeftyd verlaten aan de Lee gelegen is en nog maar alleen als op slagplaats woi'dt gebruikt. In de zil veren nevel, karig verlicht door een straatlantaarn, stond dat gebouw daar achter zyn yzeren hek, dreigend en ongenaakbaar, de wanden zwart ge blakerd, de ruiten gebarsten of geheel uit hun sponningen verdwenen, zodat de vensters er uit zagen als holle on heilspellende ogen, die naar hem staarden met een nauw verholen ver wyt. Barend Ruigrok dook dieper weg in de fluwelen kraag van zyn winter jas en haastte zich langs het traliehek. Huiverend en hy wist niet waarom. Maar wat was dat? Klonk daar niet het klaagiyk gemauw van een kat? Barend bleef staan en luisterde oplet tend. Ja, inderdaad: het angstig ge luid van een kat in het nauw. Een kat in nood: misschien beklemd ge raakt tussen de oude rommel. Barend drukte zyn gezicht tegen de spylen van het hek. En zowaar, hij zag wat bewegen. Een zwarte kat, heen en weer springend alsof het met zyn poot ver strikt zat. Hy zou er misschien net bij kunnen. „Poes, poes! kom dan, poes!" Met zijn lange armen reikte Barend tussen de tralies door, maar het stom me beest drukte zich hy kon er net niet met de pinken bij. Maar je kon lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll door Gerard Lutke Meijer toch zo'n dier niet zomaar zonder hulp op deze eenzame plek laten zitten! Het dier zou ellendig verhongeren! Daar moest ingegrepen worden. Zijn hand gleed tastend naar de klink, maar zijn vingers ontmoetten het kille yzer van een hangslot. Jammer, dat hek zat dus op slot. In de zilveren nevel liep Barend langs het muurtje op zoek naar een andere ingang, maar hij vond er geen en kwam weer by het hekje terug. Het arme dier zat er nog en boer Ruigrok zou niet boer Ruigrok zyn geweest als Toen Barend Ruigrok overeind rees en de pynlijke buil op zyn voorhoofd betastte, zocht hy vergeefs naar het dier. Waar was die kat zo gauw geble- bleven? Barend deed enkele schreden voorwaarts. Hoorde hy het kattenge- mauw nu niet binnen de zwartgebla kerde muren van het oude gebouw? Reeds stond hij op de drempel. Zyn hand vond in zyn jaszak een zak lantaarn. Even dacht hy nog: He, Ixoe kom ik daaraan? Want hy ging als regel zonder zo'n ding op stap. Maar het avontuur sleepte hem mee en hy richtte de stralenbundel in de duistere ruimte van de brandery. Daar stond in het schemerduister een ry stoffige vaten. Een roestige yzeren trap leidde naar de graanzolder. IJzeren platen dekten de mangaten van de onder grondse tanks. Wat spookachtig licht viel door de lege vensteropening naar binnen. Maar van de kat geen spoor. Barend lichtte met zyn zaklantaarn tussen de vaten en trapte er tegen aan om het dier op te jagen. Maar het enige resultaat was een hol geluid, dat zwak in alle vaten scheen te x*esoneren. Onverrichterzake omkeren, dat was het enige wat er op zat. Op dat moment droeg de wind ech ter vanuit het stille stadje de yle klanken aan van de twaalf slagen, die, mét het middernachtelyk uur, het aanbreken van de kerst verkondigden. En nog een ander gerucht drong tot de verbysterende Ruigrok door: Voet stappen, die opklonken van ik weet niet waar. Steeds duidelyker en steeds luider nagalmende voetstappen, alsof iemand langs 'n yzeren ladder omhoog klom. De smalle stralenbundel van de zaklantaarn gleed vergeefs laxxgs de roestige trap en de geblakex-de muren, tot ze bleven rusten op een luik. Het luik bewoog. Knarsend ixx zyn schar nieren rees het omhoog en uit het mangat klauterde een grauwe gebogen figuur op halfversleten klompen en gehuld in een vaal verschoten wex-kpak. Een oude man, zich bylichtend met een ouderwetse olielamp. Hy hing die aan 'n hank die afhing van de zoldering en by het zwakke schynsel van die lamp zag Ruigrok eerst nu een reus achtige pomp, met een zwengel, die tot de zoldering reikte, vanonder ver zwaard met een hartvormig loden ge- hij er zich met een schouderophalen van had afgemaakt. Die dwaze Sameet zei, dat hij geen echte liefde voor de dieren had! Hoe bestaat het! Hy zou bewyzen, dat Barendje Ruigrok een dierenvriend was. Altyd geweest! En hoewel hij toch al niet zo jong meer was, klauterde Barend als de weerga lang dat hek omhoog. Nou ja, zo hoog was dat ook weer niet. Even balanceerde hy met zijn voeten tussen de schei-pe punten en toen waagde hy de sprong. Maar o wee! zyn broekspyp bleef haken achter een uit stekende punt en hy kwam voorover op het pad terecht, zyn hoofd sloeg onzacht tegen een steen en hy raakte buiten westen. Hy lag daar in die kille kerstnacht bewegingloos op de hardgetreden grond. Het is een wonderlyke nacht, zulk een kerstnacht, waarin de yle sluiers van de zilveren nevel zelfs de gewoon ste dingen een haast bovenmenselyke glans geven. Niet voor niets zegt liet oude volksgeloof, dat men in de kerst nacht, waarin zoveel eeuwen geleden het Grootste Wonder aller tyden is gebeui-d, nog steeds leeft op de grens tussen het alle daagse en het miracu leuze. De huisdieren spreken in deze wonderlyke nacht. De bomen, de din gen zy krygen een eigen leven, een eigen individualiteit. Het leven ont waakt tot een nieuwe zin. Het is een alomvattende wedergeboorte, waarin alle dingen geroepen worden tot een hoger doel. De bladerloze bomen staan vernieuwd in een verlangend wachten, de wind suist geheimzinnig door de zilverig glanzende takken. De huisjes glimlachen met hun gesloten luiken in een gelukkige droom. Een hond blaft, een koe loeit, vol van het Grote Geheim en gereed het te openbaren aan de gelovige, die het woord tot hen richt. Ook een kat is in de kerstnacht niet een kat van doordeweekse bete kenis. Misschien had die miauwende kat in de oude branderij wel een taak uit te voeren, waarvan wy gewone mensen geen weet hebben. wicht. De zwijgende gestalte greep de zwengel met beide handen beet, heen en weer lopend over een vijf meter lange plank, bx-acht hy hem in be weging. als een tot dwangarbeid ver oordeelde gnoom aan de slinger van de tyd. Ruigrok keek geboeid naar de pomper, wien de arbeid grote inspan ning kostte, zoals bleek uit de zweet druppels, die hij van tijd tot tyd van het voorhoofd wiste. Opeens bleef hy staan en liet hij de zwengel aan zijn handen ontglippen. Hij richtte de blik naar een gestalte, die langzaam af dwaalde van het trapje, dat naar de kantoorruimte leidde. ,,'t Is goed dat je gekomen bent, baas Tippe," zei de oude met doffe stem, „je laat me veel te lang op je antwoord wachten." „Ik kom nu al honderd jaren," zei de ander driftig, „ik begrijp niet, Peer- ke, waar je de euvele moed vandaan haalt om de rust van myn ziel te verstoren!" „Het onrecht laat me geen rust," zuchtte de oude, „ik kan niet anders. Maar jy, baas Tippe, bedenk dat het nooit te laat is om onrecht goed te maken." „Ik doe jou geen onrecht, Peerke!" „Je doet je eigen kleinkind onrecht, baas...." „Zwijg over die oude geschiedenis. Jouw dochter heeft haar geld tot die jongen groot is!" „Geld, geld...altyd weer geld...Wat betekent het dat iemand alle schat ten der aarde bezit en daarby schade lydt aan zyn ziel? Arm blyft wie de liefde niet kent „Verwyt jy my gebrek aan liefde, Peerke? My, een vader wiens hart gekneusd en verscheurd is omdat hy zijn enige zoon uit zyn huis heeft moeten zenden, als koloniaal naar dat verre Indië? My verwyt je dat, die duizendmaal gestorven ben uit verdriet om dat verknoeide leven?" De baas stond nu in het schynsel van de lamp, die een mild schynsel wierp op zyn corpulente figuur en zijn gryze kop. Vanuit een veilige schuilplaats achter een yzeren vat staarde Barend Ruigrok verbijsterd naar de man in zyn kniebroek en zyn witte kousen, niet wetend wat hy van het tafereel moest denken. „Ja," zei Peerke somber, „zyn le ven verknoeidmaar dat is jouw schuld, baas: Drie levens heb je ver knoeiddat van je zoon, dat van je kleinzoon...en dat van myn dochter Marijke...." „Jij had gewild dat myn zoon zyn ongeluk tegemoet ging met die sl.." „Stop!" schreeuwde de oude, „waag het niet iets kwaads van haar te zeg gen. Hy had gewild dat Willem Tippe, de zoon van de rykste brander uit de stad, voor het oog van de hele we reld zou trouwen met de dochter van een brandersknecht!" „En waarom niet? Is Willem Tippe dan zoveel beter dan Maryke? Van man tot man, Jan Tippe: wy hebben als kind samen gespeeld tussen de le ge vaten van je vaders brandery. Wy waren toen vrienden en Peerke moest je beschermen tegen de rekels van de buurt Nu ben ik pomper in jouw bran dery. Nog altyd noem je me Peerke. Dat is niet veranderd. Maar ik zeg baas Tippe tegen je. Ik zeg: baas Tippe, wees een vriend, wees een goed mens. Bescherm myn dochter tegen de hardheid van de wereld...." „Nooit, zeg ik je..." „Bescherm haar tegen de boosheid van jouw eigen gedachten!" Baas Tippe sloeg met zyn vuist op een hel vat, zodat alle vaten in de bergplaats sidderden en kreunden: „Nooit!" riep hy met schelle stem, „Nooit zal de naam Tippe worden verbonden met die van Peerke, de brandex-sknecht. Ik sterf liever duizend doden dan dat de trotse naam van ons geslacht zo diep wordt neerge haald!" „Ik spuug op jouw trotse naam, Jan Tippe. Met jouw hardheid bewijs je, dat er ook boze mensen zyn in jouw geslacht..." „En nu geen woord meer, of ik jaag je uit de brandery,,,ik zet je uit je woning,,,ik zend je naar het armbe stuur,,,ik trek myn handen van Ma ryke af...." Baas Tippe stotterde en zocht naar woorden; ziedend van drift stond hy voor de pompknecht, wiens gebogen gestalte zich rekte, „Ik,„ik,„ ik vermoord je!" „Doe het, doe het, baas Tippe! Maar wat je ook doet: ieder jaar roep ik je ter verantwoording, ieder jaar in de eerste kerstnacht Baas Tippe sprong op Peerke toe, zwaaiend met één van die lange ko peren kannen, waarmee de branders hun produkt meten en op dat moment sprong boer Ruigrok van achter het vat tevoorschijn, meegesleept door het drama, dat zich voor zyn ogen vol- ti-ok: „Bedenk toch wat je doet! Maak van de kerstnacht geen moordparty!" Hy sprong tussen de vechtende mannen, maar juist op dat moment kwam de kan met volle kracht neer. Dreunend sloeg het koper op zyn sche del in plaats van op die van Peerke. De lege vaten dansten plotseling wild voor zyn ogen rond, toen werd het donker en voor de tweede maal die nacht zonk Barend Ruigrok neer, zon der te weten wat er verder met hem gebeurden. Des morgens toen de eerste kerst klokken over de stad en de verlaten polderlanden galmden, kwamen er een paar kerkgangers langs de verlaten brandery met haar zwartgeblakerde muren en vernielde vensters. Zij bleven staan, omdat van achter het hek een klagend gemauw tot hun opklonk. Zij keken door de tralies met de gedachte: Wat zou dat beest hebben? „Lieve help," zeiden ze, „daar ligt iemand!" en zo als de barmhartige Samaritaan uit de geiykenis, zo trokken zy zich het lot van Barendje aan. Zy alarmeerden de man die de sleutels had en die alar meerde de mensen van de geneeskun dige dienst. En onder het gebeier der kerstklokken vroegen zij elkaar: Leeft hy nog? Is hy ex-nstig gewond? Wie zou het zyn en hoe komt hy daar? Er kwamen twee mensen van de geneeskundige dienst, een oude en een jonge. Toen zy Barendje op de bran card wilden leggen, sloeg hy zyn ogen op en hy fluisterde: „Zy vermoorden elkaardaar in de brandery..." „Wie?" zei de jonge broeder. „Baas Tippe en Peerke, de knecht..." „Stil maar," zei de oude broeder kalmerend. „Waar heeft hy het over," vroeg de ander. „Die oude historie: een moord van 100 jaar geleden. Nooit opgehelderd!" ,,'t Is vannacht gebeurd!" zei Ba rend Ruigrok zwakjes. „Hy ylt!" zeiden de mannen van de colonne, „gauw naar het zieken huis!" En terwyl de deuren van de am bulance wagen zich achter hem slo ten begreep Barend, dat hy met nie mand over dit avontuur zou kunnen spreken, omdat men hem voor gek zou verklaren. Hy knapte onder de goede zorgen van de dokter en de verpleegsters spoedig op en toen hy later op de dag naar huis werd ge bracht, wist hy bovendien dat hy zich niet tegen het huweiyk van Karlien en Jan Sameet zou verzetten, want nooit mag familietrots in de weg staan aan het geluk van twee, die van el kaar houden. „En nou die kat nog," zeiden de kerkgangers. Maar er was nergens meer een kat te zien. Tragische gebeurtenis in een romantisch kasteel (Van onze correspondent in Londen) „The mistletoe hung in the castle hall, the holly branch shone on the old oak wall; and the baron's retainers were blithe and gay, and keeping their Christmas holiday". Of vrij vertaald: „In de grote zaal van het kasteel hing de mistletoekrans, hulst tooide de oude eikehouten wand, de gas ten vermaakten zich met zang en dans, Kerstmis zette de zorgen aan de kant". Ziehier het openingsvers van een van de bekendste Engelse kerstliederen, dat ixx het begin van de vorige eeuw werd gecomponeerd. Het begin van het lied ademt de aanstekelyk-vroiyke at mosfeer van het Engelse kerstfeest, dat een combinatie is van Sinterklaas, Carneval en de piëteitvolle herden king van de geboorte. Maar de strofen vormen de inleiding van een tragische kex-stlegende van enkele eeuwen gele den. Het was op kerstdag, dat de lief tallige, jonge dochter van een edelman in het huweiyk trad met Lord Lovell, de zoon van een na burige burggraaf. Zy was een jaar of vijftien exx de bruidegom enkele jaren ouder. Beiden waren schoon van uiter- lyk, door iedereen geliefd en het paar zelf was tot over de oren verliefd. Het huwelyksfeest vond plaats in de grote hal van het kasteel en iedereen uit de omgeving, van de hoge adel tot de nederige dorpeliixgen waren voor het festyn uitgenodigd. Overal in het kasteel klonk vrolykheid en gelach. De avond viel en de stralende bruid stelde voor dat het gezelschap verstop pertje zou spelen. Is er voor een der- gelyk vermaak een betere plaats denk baar dan een oud romantisch kasteel met zyn eindeloos aantal vertrekken, hoeken en gangen?. De vrouwen en meisjes zouden zich vex-schuilen en de mannen en jonge lingen kregen tot taak haar te vinden. In een oogwenk stoof het vrouweiyke deel van het feestende gezelschap weg naar verborgen plekjes en elk meisje hoopte vurig, dat een aantrekkeiyke jongeman haar zou vinden. Want als beloning zou iedereen die ontdekt werd voor de rest van de festiviteiten de gelukkige jongeman als partner kry gen! Vanzelfsprekend wilde de bruid er zeker van zyn dat zy door niemand anders dan haar bruidegom zou wor den ontdekt. Zy herinnerde zich dat zich in een van de kamers in de kas teeltoren een oude eikehouten kist stond. Zy was er zeker van dat ook hy zich deze kist zou herinneren, na tevergeefs gezocht te hebben op de meer voor de hand liggende plekken. De bruid kroop de smalle trap naar de toren op, tilde het zware deksel van de kist omhoog, stapte in de kist en liet het deksel over zich neer. Dit sloot met een harde klap en plotseling be sefte zy tot haar schrik dat het in het slot gevallen was en alleen maar van buiten kon worden geopend. Intussen ging het spelletje door. Gie rend en lachend klonk steeds als er weer een meisje werd ontdekt, totdat allen weer beneden in de zaal waren teruggekeerd, behalve <|e bruid! De mannen organiseerden een twee de speurtocht en toen deze tever geefs bleek een derde, maar ten slotte begreep men dat er iets ernstigs moest zyn gebeurd. De gasten vertrok ken in bedrukte stemming. De volgen de ochtend werd het kasteel opnieuw geheel doorzocht. Maar de bruid had de volmaakte schuilplaats gevonden. Niemand dacht er ooit aan in de kist te kyken. Lovell rouwde voor de rest van zyn dagen: „And when Lovell appeared, the children cried: „See! the old man weeps for his fairy bride". „En ging de oude man eens uit, dan riep de jeugd: „Kijk hij weent om zijn sprook jes bruid". Vyftig jaar later zag de nieuwe kasteeleigenaar, die grote opruiming hield, de kist en gaf opdracht deze te verwyderen. Toen de lakeien de kist langs de steile trap naar beneden sjouwden, lieten zij haar glippen, ze tuimelde omlaag, spleet open en tot aller ontzetting viel er een skelet uit, omwikkeld door de resten van het bruidskleed. De gouden ring zat nog op de goede plaats, n.l. om het dunne beentje van de derde vinger van de linkerhand Niemand weet of dit allemaal wéér gebeurd is en indien dit al zo mocht zyn, waar dan wel dit tragische verstoppertjes-spel kan zijn geschied. Er zyn verschillende oude kastelen en landhuizen in Engeland, waarvan beweerd wordt dat zij het toneel van het bruidsdrama zijn ge weest, zoals Bramshill Hall in het graafschap Hampshire, dat als zodanig genoemd wox-dt in een 1861 gepubli ceerd kerstgedicht, getiteld „The bak chest" (De eikehouten kist). Een fa milielid van de auteur had de authen tieke kist gezien en de daarby verhaal de overlevering genoteerd. Maar de grootste aanspraak op de werkeiyke plaats, waar zich de lugubere gebeur tenis heeft afgespeeld, kan worden ge maakt door de ruïne van het 15e eeuwse landhuis in Minster Lovell in Oxfordshire, een bekoorlijk oud dorpje met huizen van Cotswold steen en met riet bedekte cottages. Hier vandaan komt bovendien een ander verhaal, dat gemakkelyk de ba sis kan hebben gevormd voor de legen de van de mistletoe-krans uit het oude lied. In 1487, vyf jaar nadat zyn huis in Minster Lovell was gebouwd, leed Lord Lovell in de veldslag van Stoke de nederlaag tegen Koning Hendrik de zevende. Hy sloeg op de vlucht en verborg zich in zijn eigen huis, waar hy spe ciale voorzorgsmaatregelen had geno men, in geval hy zou moeten onder duiken. In een van de dikke muren had hy een geheime kamer laten construeren, waarvan de deur voorzien was van een gecompliceerd mechanisme. Deze kon voor de veiligheid van de verborgene alleen worden geopend door aanraking van een niet voor het oog zichtbare op enkele meters afstand aangebrachte veer. Alleen Lord Lovells oude en ver trouwde gedienstige, die vroeger zyn kindermeisje was geweest, was op de hoogte van het bestaan van de gehei me kamer. Lovell galoppeerde in het midden van de nacht huiswaarts, wekte de oude vrouw, liet door haar voedsel en water naar de geheime kamer brengen en verzocht haar toen de deur af te sluiten. De soldaten van de Koning zaten Lovell dicht op de hielen, zy arriveerde al gauw, maar hoewel ze het huis van onder tot boven door zochten, vonden zy de geheime kamer niet. Oxigelukkigerwyze bezorgden zij de oude vrouw zulk een vrees, dat zy een plotselinge hartaanval kreeg en stierf. Niemand in het gebouw wist dat Lord Lovell was teruggekeerd en van de geheime kamer wist, zoals ge zegd, niemand iets. Men heeft nooit geweten hoe lang Lovell met het hem verschafte voed sel het leven nog heeft kunnen rekken, voordat hij de hongerdood stierf. Er waren verschillende theorieën over Lo vells mysterieuze verdwyning. Volgens sommigen zou hy na zijn ontsnapping van het slagveld in de rivier de Trent zyn verdronken. Niemand minder dan de historicus Lord Bacon vermeldt in zijn „Geschiedenis van Hendrik de ze vende", dat Lovell xxog lange tyd in een grot of een onderaards gewelf leef de. Pas in het begin der achtiende eeuw kwam de waarheid aan het licht. In 1738 boekstaafde William Cowper, griffier van het Lagerhuis, dat in 1708 bij de aanleg van een nieuwe schoorsteen in Minster Lo- veel, een grote ondergrondse kamer werd ontdekt met een tafel, waar aan het geraamte van een man zat. Op de tafel lagen o.a. een boek, papier en een pen. In een ander deel van de ruimte vond men een half vergaan hoofddeksel. Algemeen werd aangenomen dat dit de resten waren van Lord Lo vell. Niemand weet of het tragische verhaal van Lovells bruid, vereeu- ivigd in een opgewekt kerstgezang, waarheid of fantasie is. Maar dat het soortgelijke drama van Min ster Lovell op de werkelijkheid be rust, daaraan twijfelen weinigen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1960 | | pagina 18