een Engelse kersllegendê
STILLE KERSTNACHT
BOER RUIGROK IN DE
die nacht spraken zelfs de holle vaten
DE MISTLETOE-KRANS:
ZATERDAG 24 DECEMBER
KERSTNUMMER
Zolang Barend Ruigrok nog achter het glaasje zat bij zijn neef, die de
avond voor kerst had uitgekozen om zijn zilveren bruiloft te vieren, ging het
nog wel. De stemming was rozig en rumoerig in de mannenhoek en de dames
zaten achter een ouderwets glaasje boerenjongens, dat net kleurtjes op haar
wangen toverde, maar haar verder toch niet veel deed.
„Waarom heb je je dochter niet meegebracht", vroeg Blok met een
gedachte aan zijn zoon, die een oogje had op het aardige gezicht.
„Omdat.... ..M
Ja, en daar had Je nu het probleem.
Blok had aandachtig geluisterd en
ondanks het feestelijke feit dat hij
zijn bruiloft vierde, had hij begrip
getoond en hem gelijk gegeven en nog
een glaasje geschonken.
„Och ja, je moest eigenlijk die din
gen niet zo zwaar inzien", teemde Ba
rend Ruigrok in zelfbeklag, „een mens
is toch eigenlijk een dwaas.." „Ja.
jawelmaar je zit er maar mee", zei
zijn neef, „zo'n kerel tot schoonzoon,
dat zou mij ook niet lijken. En dat
terwijl er zoveel flinke boerenkerels
zijn.
Hij dacht daarbij aan zijn zoon en
aan het feit. dat Barend Ruigrok toch
eigenlijk geen opvolger had.
„Kom, laat ik je nog eens inschen
ken!"
En zo was het toch werkelijk nog
een gezellige avond geworden ook.
Maar nu, op de eenzame weg naar
huis, langs de zelfkant van de stad
het was tamelijk ver, maar Barends
boerenzuinigheid gebood hem vooral
geen taxi te laten komen liet de
feeststemming hem in de steek. Over
het inktzwarte water van de Lee golf
de de vochtige lucht uit het duistere
polderland aan. Nee, dit jaar geen
witte kerst. Het was wat heiig en het
licht van de flatgebouwen aan de rand
van de stad had moeite om door de
nevel heen te breken. En het zou geen
prettige kerst worden ook. Wanneer
had Karlien nu juist aan de vooravond
van de kerst zo pertinent over haar
trouwplannen met Jan Sameet ge
zeurd, terwijl ze toch wist dat hij daar
tegen was. Nog al een fijne kerel om
als schoonzoon te hebben. Een branie
schopper uit de stad met zijn rooie
vest en zijn malle rossige puntbaartje.
Net of hij zo achter een schildersezel
was weggelopen! Had hem uitgela
chen laatst toen hij in het vuur van
het gesprek had gesproken over de
mooie kanten van het veehoudersvak.
„Hahaha!" had Jan Sameet gezegd,
„mooie glanzende dieren, met ogen die
je aankijken, 't Mankeert er nog
maar aan, dat ze met je praten over
de droge zomer, wanneer je ze aan
het melken bent. Maar als hun tijd
gekomen is, laat Je ze toch maar naar
het abattoir gaan om wat geld te ver
dienen aan hun mooie huid en het
vet en het vlees daaronder. Nee, boer
Ruigrok, dat is geen ware liefde wat
je voor je dieren voelt!"
En je kunt dat toch ook anders zien:
menselijker, want het is toch altijd
zo, dat hun leven moet geofferd wor
den om ander leven dat van de
mens in stand te houden. Hun leven
een offer maar hoe breng je die
gedachte by aan een nuchtere stede
ling, zoals Jan Sameet? „En met zo'n
vent wil jy trouwen", had hy tegen
Karlien gezegd, „met een man, die zo
weinig begrip heeft voor de trots van
ons boerenvak! jy bent mijn enig kind
en zo lang de Ruigrokken op onze
boerdery de baas zyn geweest, is die
trots van vader op zoon overgegaan.
Het kan my niet schelen, dat de naam
van de eigenaar verandert. Wat maakt
het uit: Boer Ruigrok of boer Blok
of Scholten, wat je maar wilt. Maar
boer Sameet hjkt nergens op!"
„O, denk je dat Jan op de boerdery
uit is", zei Karlien verontwaardigd,
„hy wil helemaal niks van de boer
dery weten, wy houen van elkaar,
boerdery of geen boerdery. Ik wil
hem hebben al moet ik de grootste
armoe met hem delen".
„Myn toestemming krijg je niet", zei
de boer grimmig.
„Dan loop ik by Je weg", huilde zyn
dochter, „die boerdery gaat toch tegen
de grond als het nieuwe bouwplan er
door is.
En zo was hy alleen naar het feest
van neef Blok gegaan. Hoe zei Klaas
het ook weer? „Groot geiyk, Barend!"
zei hij, „zo'n schoonzoon zou my ook
niet lyken. Maar aan de andere kant
het beduidt, dat ze by je weggaat: een
hollend paard, een windhoos.en een
vrouw die trouwen wil een knap
mens die ze tegenhoudt! Je biyft dus
alleen achter. Als je Anna nou nog
had, dan was het wat anders Ja,
Anna! Die had tenminste begrip ge
had voor het boerenleven. Hy had het
goed met haar gehad, al had ze dan
maar één dochter gekregen. Maar hy
was nu al een jaar of zes alleen. Dat
was snel gegaan. Een armzalig bestaan
zo: een grote ryke boerdery met veel
jong vee, de al maar naar je opkrui
pende stad, alleen maar werkvolk en
geen opvolger en dan nog een dochter,
die by je wegloopt met zo'n stadse
jonker.
Zo daalde Barends stemming tot een
duister getob, even somber als het
zwarte poldei-water, waarlangs zyn
schreden leidden. Onderwyl was hy
genaderd tot dat sombere gebouw, die
oude jenevei-stokery, die daar al sedert
een mensenleeftyd verlaten aan de Lee
gelegen is en nog maar alleen als op
slagplaats woi'dt gebruikt. In de zil
veren nevel, karig verlicht door een
straatlantaarn, stond dat gebouw daar
achter zyn yzeren hek, dreigend en
ongenaakbaar, de wanden zwart ge
blakerd, de ruiten gebarsten of geheel
uit hun sponningen verdwenen, zodat
de vensters er uit zagen als holle on
heilspellende ogen, die naar hem
staarden met een nauw verholen ver
wyt. Barend Ruigrok dook dieper weg
in de fluwelen kraag van zyn winter
jas en haastte zich langs het traliehek.
Huiverend en hy wist niet waarom.
Maar wat was dat? Klonk daar niet
het klaagiyk gemauw van een kat?
Barend bleef staan en luisterde oplet
tend. Ja, inderdaad: het angstig ge
luid van een kat in het nauw. Een
kat in nood: misschien beklemd ge
raakt tussen de oude rommel. Barend
drukte zyn gezicht tegen de spylen
van het hek. En zowaar, hij zag wat
bewegen. Een zwarte kat, heen en weer
springend alsof het met zyn poot ver
strikt zat. Hy zou er misschien net bij
kunnen.
„Poes, poes! kom dan, poes!"
Met zijn lange armen reikte Barend
tussen de tralies door, maar het stom
me beest drukte zich hy kon er net
niet met de pinken bij. Maar je kon
lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
door
Gerard Lutke Meijer
toch zo'n dier niet zomaar zonder hulp
op deze eenzame plek laten zitten! Het
dier zou ellendig verhongeren! Daar
moest ingegrepen worden. Zijn hand
gleed tastend naar de klink, maar
zijn vingers ontmoetten het kille yzer
van een hangslot.
Jammer, dat hek zat dus op slot.
In de zilveren nevel liep Barend langs
het muurtje op zoek naar een andere
ingang, maar hij vond er geen en
kwam weer by het hekje terug. Het
arme dier zat er nog en boer Ruigrok
zou niet boer Ruigrok zyn geweest als
Toen Barend Ruigrok overeind rees
en de pynlijke buil op zyn voorhoofd
betastte, zocht hy vergeefs naar het
dier. Waar was die kat zo gauw geble-
bleven? Barend deed enkele schreden
voorwaarts. Hoorde hy het kattenge-
mauw nu niet binnen de zwartgebla
kerde muren van het oude gebouw?
Reeds stond hij op de drempel. Zyn
hand vond in zyn jaszak een zak
lantaarn. Even dacht hy nog: He, Ixoe
kom ik daaraan? Want hy ging als
regel zonder zo'n ding op stap. Maar
het avontuur sleepte hem mee en hy
richtte de stralenbundel in de duistere
ruimte van de brandery. Daar stond
in het schemerduister een ry stoffige
vaten. Een roestige yzeren trap leidde
naar de graanzolder. IJzeren platen
dekten de mangaten van de onder
grondse tanks. Wat spookachtig licht
viel door de lege vensteropening naar
binnen. Maar van de kat geen spoor.
Barend lichtte met zyn zaklantaarn
tussen de vaten en trapte er tegen aan
om het dier op te jagen. Maar het
enige resultaat was een hol geluid, dat
zwak in alle vaten scheen te x*esoneren.
Onverrichterzake omkeren, dat was
het enige wat er op zat.
Op dat moment droeg de wind ech
ter vanuit het stille stadje de yle
klanken aan van de twaalf slagen,
die, mét het middernachtelyk uur, het
aanbreken van de kerst verkondigden.
En nog een ander gerucht drong tot
de verbysterende Ruigrok door: Voet
stappen, die opklonken van ik weet
niet waar. Steeds duidelyker en steeds
luider nagalmende voetstappen, alsof
iemand langs 'n yzeren ladder omhoog
klom. De smalle stralenbundel van de
zaklantaarn gleed vergeefs laxxgs de
roestige trap en de geblakex-de muren,
tot ze bleven rusten op een luik. Het
luik bewoog. Knarsend ixx zyn schar
nieren rees het omhoog en uit het
mangat klauterde een grauwe gebogen
figuur op halfversleten klompen en
gehuld in een vaal verschoten wex-kpak.
Een oude man, zich bylichtend met
een ouderwetse olielamp. Hy hing die
aan 'n hank die afhing van de zoldering
en by het zwakke schynsel van die
lamp zag Ruigrok eerst nu een reus
achtige pomp, met een zwengel, die
tot de zoldering reikte, vanonder ver
zwaard met een hartvormig loden ge-
hij er zich met een schouderophalen
van had afgemaakt. Die dwaze Sameet
zei, dat hij geen echte liefde voor de
dieren had! Hoe bestaat het! Hy zou
bewyzen, dat Barendje Ruigrok een
dierenvriend was. Altyd geweest! En
hoewel hij toch al niet zo jong meer
was, klauterde Barend als de weerga
lang dat hek omhoog. Nou ja, zo
hoog was dat ook weer niet. Even
balanceerde hy met zijn voeten tussen
de schei-pe punten en toen waagde
hy de sprong. Maar o wee! zyn
broekspyp bleef haken achter een uit
stekende punt en hy kwam voorover
op het pad terecht, zyn hoofd sloeg
onzacht tegen een steen en hy raakte
buiten westen. Hy lag daar in die
kille kerstnacht bewegingloos op de
hardgetreden grond.
Het is een wonderlyke nacht, zulk
een kerstnacht, waarin de yle sluiers
van de zilveren nevel zelfs de gewoon
ste dingen een haast bovenmenselyke
glans geven. Niet voor niets zegt liet
oude volksgeloof, dat men in de kerst
nacht, waarin zoveel eeuwen geleden
het Grootste Wonder aller tyden is
gebeui-d, nog steeds leeft op de grens
tussen het alle daagse en het miracu
leuze. De huisdieren spreken in deze
wonderlyke nacht. De bomen, de din
gen zy krygen een eigen leven, een
eigen individualiteit. Het leven ont
waakt tot een nieuwe zin. Het is een
alomvattende wedergeboorte, waarin
alle dingen geroepen worden tot een
hoger doel. De bladerloze bomen staan
vernieuwd in een verlangend wachten,
de wind suist geheimzinnig door de
zilverig glanzende takken. De huisjes
glimlachen met hun gesloten luiken
in een gelukkige droom. Een hond
blaft, een koe loeit, vol van het Grote
Geheim en gereed het te openbaren
aan de gelovige, die het woord tot hen
richt. Ook een kat is in de kerstnacht
niet een kat van doordeweekse bete
kenis. Misschien had die miauwende
kat in de oude branderij wel een taak
uit te voeren, waarvan wy gewone
mensen geen weet hebben.
wicht. De zwijgende gestalte greep de
zwengel met beide handen beet, heen
en weer lopend over een vijf meter
lange plank, bx-acht hy hem in be
weging. als een tot dwangarbeid ver
oordeelde gnoom aan de slinger van
de tyd. Ruigrok keek geboeid naar de
pomper, wien de arbeid grote inspan
ning kostte, zoals bleek uit de zweet
druppels, die hij van tijd tot tyd van
het voorhoofd wiste. Opeens bleef hy
staan en liet hij de zwengel aan zijn
handen ontglippen. Hij richtte de blik
naar een gestalte, die langzaam af
dwaalde van het trapje, dat naar de
kantoorruimte leidde.
,,'t Is goed dat je gekomen bent,
baas Tippe," zei de oude met doffe
stem, „je laat me veel te lang op
je antwoord wachten."
„Ik kom nu al honderd jaren," zei
de ander driftig, „ik begrijp niet, Peer-
ke, waar je de euvele moed vandaan
haalt om de rust van myn ziel te
verstoren!"
„Het onrecht laat me geen rust,"
zuchtte de oude, „ik kan niet anders.
Maar jy, baas Tippe, bedenk dat het
nooit te laat is om onrecht goed te
maken."
„Ik doe jou geen onrecht, Peerke!"
„Je doet je eigen kleinkind onrecht,
baas...."
„Zwijg over die oude geschiedenis.
Jouw dochter heeft haar geld tot die
jongen groot is!"
„Geld, geld...altyd weer geld...Wat
betekent het dat iemand alle schat
ten der aarde bezit en daarby schade
lydt aan zyn ziel? Arm blyft wie
de liefde niet kent
„Verwyt jy my gebrek aan liefde,
Peerke? My, een vader wiens hart
gekneusd en verscheurd is omdat hy
zijn enige zoon uit zyn huis heeft
moeten zenden, als koloniaal naar dat
verre Indië? My verwyt je dat, die
duizendmaal gestorven ben uit verdriet
om dat verknoeide leven?"
De baas stond nu in het schynsel
van de lamp, die een mild schynsel
wierp op zyn corpulente figuur en
zijn gryze kop. Vanuit een veilige
schuilplaats achter een yzeren vat
staarde Barend Ruigrok verbijsterd
naar de man in zyn kniebroek en
zyn witte kousen, niet wetend wat
hy van het tafereel moest denken.
„Ja," zei Peerke somber, „zyn le
ven verknoeidmaar dat is jouw
schuld, baas: Drie levens heb je ver
knoeiddat van je zoon, dat van
je kleinzoon...en dat van myn dochter
Marijke...."
„Jij had gewild dat myn zoon zyn
ongeluk tegemoet ging met die sl.."
„Stop!" schreeuwde de oude, „waag
het niet iets kwaads van haar te zeg
gen. Hy had gewild dat Willem Tippe,
de zoon van de rykste brander uit de
stad, voor het oog van de hele we
reld zou trouwen met de dochter van
een brandersknecht!"
„En waarom niet? Is Willem Tippe
dan zoveel beter dan Maryke? Van
man tot man, Jan Tippe: wy hebben
als kind samen gespeeld tussen de le
ge vaten van je vaders brandery. Wy
waren toen vrienden en Peerke moest
je beschermen tegen de rekels van de
buurt Nu ben ik pomper in jouw bran
dery. Nog altyd noem je me Peerke.
Dat is niet veranderd. Maar ik zeg
baas Tippe tegen je. Ik zeg: baas
Tippe, wees een vriend, wees een goed
mens. Bescherm myn dochter tegen
de hardheid van de wereld...."
„Nooit, zeg ik je..."
„Bescherm haar tegen de boosheid
van jouw eigen gedachten!"
Baas Tippe sloeg met zyn vuist op
een hel vat, zodat alle vaten in de
bergplaats sidderden en kreunden:
„Nooit!" riep hy met schelle stem,
„Nooit zal de naam Tippe worden
verbonden met die van Peerke, de
brandex-sknecht. Ik sterf liever duizend
doden dan dat de trotse naam van
ons geslacht zo diep wordt neerge
haald!"
„Ik spuug op jouw trotse naam,
Jan Tippe. Met jouw hardheid bewijs
je, dat er ook boze mensen zyn in
jouw geslacht..."
„En nu geen woord meer, of ik jaag
je uit de brandery,,,ik zet je uit je
woning,,,ik zend je naar het armbe
stuur,,,ik trek myn handen van Ma
ryke af...." Baas Tippe stotterde en
zocht naar woorden; ziedend van drift
stond hy voor de pompknecht, wiens
gebogen gestalte zich rekte, „Ik,„ik,„
ik vermoord je!"
„Doe het, doe het, baas Tippe! Maar
wat je ook doet: ieder jaar roep ik
je ter verantwoording, ieder jaar in
de eerste kerstnacht
Baas Tippe sprong op Peerke toe,
zwaaiend met één van die lange ko
peren kannen, waarmee de branders
hun produkt meten en op dat moment
sprong boer Ruigrok van achter het
vat tevoorschijn, meegesleept door het
drama, dat zich voor zyn ogen vol-
ti-ok: „Bedenk toch wat je doet! Maak
van de kerstnacht geen moordparty!"
Hy sprong tussen de vechtende
mannen, maar juist op dat moment
kwam de kan met volle kracht neer.
Dreunend sloeg het koper op zyn sche
del in plaats van op die van Peerke.
De lege vaten dansten plotseling wild
voor zyn ogen rond, toen werd het
donker en voor de tweede maal die
nacht zonk Barend Ruigrok neer, zon
der te weten wat er verder met hem
gebeurden.
Des morgens toen de eerste kerst
klokken over de stad en de verlaten
polderlanden galmden, kwamen er een
paar kerkgangers langs de verlaten
brandery met haar zwartgeblakerde
muren en vernielde vensters. Zij bleven
staan, omdat van achter het hek een
klagend gemauw tot hun opklonk. Zij
keken door de tralies met de gedachte:
Wat zou dat beest hebben? „Lieve help,"
zeiden ze, „daar ligt iemand!" en zo
als de barmhartige Samaritaan uit de
geiykenis, zo trokken zy zich het lot
van Barendje aan. Zy alarmeerden de
man die de sleutels had en die alar
meerde de mensen van de geneeskun
dige dienst. En onder het gebeier der
kerstklokken vroegen zij elkaar: Leeft
hy nog? Is hy ex-nstig gewond? Wie
zou het zyn en hoe komt hy daar?
Er kwamen twee mensen van de
geneeskundige dienst, een oude en een
jonge. Toen zy Barendje op de bran
card wilden leggen, sloeg hy zyn ogen
op en hy fluisterde: „Zy vermoorden
elkaardaar in de brandery..."
„Wie?" zei de jonge broeder.
„Baas Tippe en Peerke, de knecht..."
„Stil maar," zei de oude broeder
kalmerend. „Waar heeft hy het over,"
vroeg de ander.
„Die oude historie: een moord van
100 jaar geleden. Nooit opgehelderd!"
,,'t Is vannacht gebeurd!" zei Ba
rend Ruigrok zwakjes.
„Hy ylt!" zeiden de mannen van
de colonne, „gauw naar het zieken
huis!"
En terwyl de deuren van de am
bulance wagen zich achter hem slo
ten begreep Barend, dat hy met nie
mand over dit avontuur zou kunnen
spreken, omdat men hem voor gek
zou verklaren. Hy knapte onder de
goede zorgen van de dokter en de
verpleegsters spoedig op en toen hy
later op de dag naar huis werd ge
bracht, wist hy bovendien dat hy zich
niet tegen het huweiyk van Karlien
en Jan Sameet zou verzetten, want
nooit mag familietrots in de weg staan
aan het geluk van twee, die van el
kaar houden.
„En nou die kat nog," zeiden de
kerkgangers. Maar er was nergens meer
een kat te zien.
Tragische gebeurtenis in een romantisch kasteel
(Van onze correspondent in Londen)
„The mistletoe hung in the castle
hall, the holly branch shone on
the old oak wall; and the baron's
retainers were blithe and gay, and
keeping their Christmas holiday".
Of vrij vertaald:
„In de grote zaal van het kasteel
hing de mistletoekrans, hulst tooide
de oude eikehouten wand, de gas
ten vermaakten zich met zang en
dans, Kerstmis zette de zorgen aan
de kant".
Ziehier het openingsvers van een
van de bekendste Engelse kerstliederen,
dat ixx het begin van de vorige eeuw
werd gecomponeerd. Het begin van het
lied ademt de aanstekelyk-vroiyke at
mosfeer van het Engelse kerstfeest, dat
een combinatie is van Sinterklaas,
Carneval en de piëteitvolle herden
king van de geboorte. Maar de strofen
vormen de inleiding van een tragische
kex-stlegende van enkele eeuwen gele
den.
Het was op kerstdag, dat de lief
tallige, jonge dochter van een
edelman in het huweiyk trad
met Lord Lovell, de zoon van een na
burige burggraaf. Zy was een jaar of
vijftien exx de bruidegom enkele jaren
ouder. Beiden waren schoon van uiter-
lyk, door iedereen geliefd en het paar
zelf was tot over de oren verliefd. Het
huwelyksfeest vond plaats in de grote
hal van het kasteel en iedereen uit
de omgeving, van de hoge adel tot
de nederige dorpeliixgen waren voor
het festyn uitgenodigd. Overal in het
kasteel klonk vrolykheid en gelach.
De avond viel en de stralende bruid
stelde voor dat het gezelschap verstop
pertje zou spelen. Is er voor een der-
gelyk vermaak een betere plaats denk
baar dan een oud romantisch kasteel
met zyn eindeloos aantal vertrekken,
hoeken en gangen?.
De vrouwen en meisjes zouden zich
vex-schuilen en de mannen en jonge
lingen kregen tot taak haar te vinden.
In een oogwenk stoof het vrouweiyke
deel van het feestende gezelschap weg
naar verborgen plekjes en elk meisje
hoopte vurig, dat een aantrekkeiyke
jongeman haar zou vinden. Want als
beloning zou iedereen die ontdekt werd
voor de rest van de festiviteiten de
gelukkige jongeman als partner kry
gen!
Vanzelfsprekend wilde de bruid er
zeker van zyn dat zy door niemand
anders dan haar bruidegom zou wor
den ontdekt. Zy herinnerde zich dat
zich in een van de kamers in de kas
teeltoren een oude eikehouten kist
stond. Zy was er zeker van dat ook
hy zich deze kist zou herinneren, na
tevergeefs gezocht te hebben op de
meer voor de hand liggende plekken.
De bruid kroop de smalle trap naar de
toren op, tilde het zware deksel van de
kist omhoog, stapte in de kist en liet
het deksel over zich neer. Dit sloot
met een harde klap en plotseling be
sefte zy tot haar schrik dat het in
het slot gevallen was en alleen maar
van buiten kon worden geopend.
Intussen ging het spelletje door. Gie
rend en lachend klonk steeds als er
weer een meisje werd ontdekt, totdat
allen weer beneden in de zaal waren
teruggekeerd, behalve <|e bruid!
De mannen organiseerden een twee
de speurtocht en toen deze tever
geefs bleek een derde, maar ten
slotte begreep men dat er iets ernstigs
moest zyn gebeurd. De gasten vertrok
ken in bedrukte stemming. De volgen
de ochtend werd het kasteel opnieuw
geheel doorzocht. Maar de bruid had
de volmaakte schuilplaats gevonden.
Niemand dacht er ooit aan in de kist
te kyken. Lovell rouwde voor de rest
van zyn dagen:
„And when Lovell appeared, the
children cried:
„See! the old man weeps for his
fairy bride".
„En ging de oude man eens uit,
dan riep de jeugd:
„Kijk hij weent om zijn sprook
jes bruid".
Vyftig jaar later zag de nieuwe
kasteeleigenaar, die grote opruiming
hield, de kist en gaf opdracht deze
te verwyderen. Toen de lakeien de
kist langs de steile trap naar beneden
sjouwden, lieten zij haar glippen, ze
tuimelde omlaag, spleet open en tot
aller ontzetting viel er een skelet uit,
omwikkeld door de resten van het
bruidskleed. De gouden ring zat nog
op de goede plaats, n.l. om het dunne
beentje van de derde vinger van de
linkerhand Niemand weet of dit
allemaal wéér gebeurd is en indien dit
al zo mocht zyn, waar dan wel dit
tragische verstoppertjes-spel kan zijn
geschied. Er zyn verschillende oude
kastelen en landhuizen in Engeland,
waarvan beweerd wordt dat zij het
toneel van het bruidsdrama zijn ge
weest, zoals Bramshill Hall in het
graafschap Hampshire, dat als zodanig
genoemd wox-dt in een 1861 gepubli
ceerd kerstgedicht, getiteld „The bak
chest" (De eikehouten kist). Een fa
milielid van de auteur had de authen
tieke kist gezien en de daarby verhaal
de overlevering genoteerd. Maar de
grootste aanspraak op de werkeiyke
plaats, waar zich de lugubere gebeur
tenis heeft afgespeeld, kan worden ge
maakt door de ruïne van het 15e
eeuwse landhuis in Minster Lovell in
Oxfordshire, een bekoorlijk oud dorpje
met huizen van Cotswold steen en met
riet bedekte cottages.
Hier vandaan komt bovendien een
ander verhaal, dat gemakkelyk de ba
sis kan hebben gevormd voor de legen
de van de mistletoe-krans uit het oude
lied.
In 1487, vyf jaar nadat zyn huis
in Minster Lovell was gebouwd, leed
Lord Lovell in de veldslag van Stoke
de nederlaag tegen Koning Hendrik de
zevende.
Hy sloeg op de vlucht en verborg
zich in zijn eigen huis, waar hy spe
ciale voorzorgsmaatregelen had geno
men, in geval hy zou moeten onder
duiken.
In een van de dikke muren had hy
een geheime kamer laten construeren,
waarvan de deur voorzien was van een
gecompliceerd mechanisme. Deze kon
voor de veiligheid van de verborgene
alleen worden geopend door aanraking
van een niet voor het oog zichtbare
op enkele meters afstand aangebrachte
veer.
Alleen Lord Lovells oude en ver
trouwde gedienstige, die vroeger zyn
kindermeisje was geweest, was op de
hoogte van het bestaan van de gehei
me kamer.
Lovell galoppeerde in het midden
van de nacht huiswaarts, wekte de
oude vrouw, liet door haar voedsel en
water naar de geheime kamer brengen
en verzocht haar toen de deur af te
sluiten. De soldaten van de Koning
zaten Lovell dicht op de hielen, zy
arriveerde al gauw, maar hoewel ze
het huis van onder tot boven door
zochten, vonden zy de geheime kamer
niet. Oxigelukkigerwyze bezorgden zij
de oude vrouw zulk een vrees, dat zy
een plotselinge hartaanval kreeg en
stierf. Niemand in het gebouw wist
dat Lord Lovell was teruggekeerd en
van de geheime kamer wist, zoals ge
zegd, niemand iets.
Men heeft nooit geweten hoe lang
Lovell met het hem verschafte voed
sel het leven nog heeft kunnen rekken,
voordat hij de hongerdood stierf. Er
waren verschillende theorieën over Lo
vells mysterieuze verdwyning. Volgens
sommigen zou hy na zijn ontsnapping
van het slagveld in de rivier de Trent
zyn verdronken. Niemand minder dan
de historicus Lord Bacon vermeldt in
zijn „Geschiedenis van Hendrik de ze
vende", dat Lovell xxog lange tyd in
een grot of een onderaards gewelf leef
de. Pas in het begin der achtiende
eeuw kwam de waarheid aan het licht.
In 1738 boekstaafde William
Cowper, griffier van het Lagerhuis,
dat in 1708 bij de aanleg van een
nieuwe schoorsteen in Minster Lo-
veel, een grote ondergrondse kamer
werd ontdekt met een tafel, waar
aan het geraamte van een man zat.
Op de tafel lagen o.a. een boek,
papier en een pen. In een ander
deel van de ruimte vond men een
half vergaan hoofddeksel.
Algemeen werd aangenomen dat
dit de resten waren van Lord Lo
vell.
Niemand weet of het tragische
verhaal van Lovells bruid, vereeu-
ivigd in een opgewekt kerstgezang,
waarheid of fantasie is. Maar dat
het soortgelijke drama van Min
ster Lovell op de werkelijkheid be
rust, daaraan twijfelen weinigen.