Een van de zeer sterken" Een Zoeklicht ONVERWACHT BEZOEK BIJ EEN HARTELIJK RUSSISCH GEZIN WOORD VAN BEZINNING 31 AUGUSTUS 1960 Met een Amerikaanse dokter stapte Ann Landers naar een willekeurig nummer van grote flat Overvloedige gastvrijheid Mij n hart bonsde... Zaterdag 27 augustus 1960 Vele jaren lang is de een-en- dertigste augustus de nationale feestdag geweest, de verjaardag van onze vroegere Hoge Lands vrouwe. En deze dag is zo verweven ge weest met een feestelijke klank, dat nu nog op vele dorpen, na de oogsttijd, iets feestelijks wordt georganiseerd. Heel weinige van onze levende medeburgers zullen zich nog min of meer bewust kunnen herinne ren, hoe ons volk verademde over de geboorte van dit Ko ningskind uit het huwelijk van de oude Koning en de jonge Ko ningin Emma. Aan de dunne draad van deze jonggeborene hing in 1880 menselijkerwijs gesproken het voortbestaan van het Huis Oran- je-Nassau af. Nu schrijven wij augustus 1960 tachtig jaar later. En de oude, klassieke bijbelwoorden in onze Statenbijbel gaan weer sterker spreken: „aangaande de dagen Onder dit licht van de eeuwig heid heeft Zijzelf haar leven ge zien. Want hoe eenzaam Haar post ook was, Zij heeft haar Ne derlandse volk iets doen ver staan van Gods leiding in Haar leven. Weinige regerende vors ten en vorstinnen komen ertoe tijdens eigen leven iets te schry- ven over eigen leven, zy laten het over aan latere biografen. Nog minder regerende vorsten en vorstinnen schrijven een boek, dat niet alleen eindigt, maar tevens doortrokken is van persooniyk geloofsleven en van het ootmoedig belyden, dat god- deiyke leiding Haar leven stuur de. Leid6e tyd vlak na de oorlog in zyn standaardwerk: „Het verzet der Hervormde Kerk" een aan tal verhoren opgenomen van predikanten, die vanwege deze voorbede gearresteerd en soms lang in gevangenschap bleven. Wie deze verhoren nog eens doorleest, ziet op de achtergrond daarvan het bybels besef, dat deze voorbede „geen romantisch spel was, en ook geen zaak van sentimenteel patriotisme, maar de ernstige belijdenis van de door God ingestelde rechts-staat, waarvan het Huis van Oranje, de exponent is. „Het gebed voor de Koningin is de concrete vorm van deze beiydenis. liet is een artikel waarmee de Kerk staat of valt". Zo omschreef de beken de Zwitserse theoloog Karl Barth in augustus 1942 deze zaak in een binnengesmokkelde brief aan Nederlandse vrienden. Deze Landsvrouwe staat nu niet meer op deze eenzame post. Als nu tachtigjarige moge ons onzer jaren, daarin zijn zeventig jaar, of zo wy zeer sterk zyn, tachtig jaar Onze vroegere Landsvrouwe is geklommen tot deze bybelse le vensmaat van de zeer sterken. Zy wil ook deze verjaardag, evenals in de laatste jaren, vie ren in de zeer intieme, persoon lijke sfeer van de Haar aller naaststaanden: dus geen open bare huldiging, geen parade- vertoon. Deze rubriek, vlak vóór elke zondag, wil mens en maatschap pij in bezield verband zetten, onder de belichting van de Eeuwige. Ook Haar leven, op. die een zaamste post onder alle ambts dragers. staat onder dit licht. Zij hoort onder de generatie, die by- na is uitgestorven, maar deze en elke generatie moge by het ach terom zien op gedenkdagen zich getroost weten door de aanhef van die Psalm: „Heer, Gy zyt ons geweest een toevlucht van geslacht tot geslacht." Haar boek: .Eenzaam maar niet alleen", by velen in den lan de bekend en gelezen, beschryft heel openhartig hoe zy opgroei de in een kooisfeer geïsoleerd van wat er werkelijk in het volk omging. Die eenzaamheid van de kooi is Zij zich op den duur be wust geworden, hunkerend naar de werkelyke omgang van mens tot mens. Zy kreeg oog voor die algemene menselyke trek dat om een hooggeplaatste steeds een koolsfeer ontstaat en dat men hen naar de mond praat. In Haar boek is sprake van de slap pe tyd, waarin Zy opgroeide en desondanks is uitgegroeid tot een vrouw van karakter. In alle lagen van ons volk is de eerbied gegroeid voor Haar en Haar huis. En deze eerbied kreeg een' nog diepere grond tijdens Haar ballingschap in de laatste wereldoorlog. De ouderen verstaan wel waar op ik zinspeel: de voorbede van Haar tot de Koning der Konin gen. Ds. Touw heeft in zyn volk Haar gedenken in de voor bede, dat het ten tyde van de avond licht voor Haar zy vanuit de toevlucht van geslacht tot ge slacht. Zij heeft in de jaren van regeren leren verstaan, dat ko ninklijk regeren een regeren is by de gratie van Hem, die tot in eeuwigheid Koning is. Deze Koning heeft Zyn kritiek op ieder mens, ook op de drager of draagster van het overheids ambt. Maar wil tegelijk, dat dit ambt een getuigenis zy van recht en gerechtigheid onder het volk. Daarom en daartoe bidde de Kerk voor de Koningin. Zo wil God het. Als een onder de zeer sterken moge zy zich gesterkt weten door deze voorbede tot Hem, die in ons volkslied beleden wordt als: „Myn schild en de betrouwen op U zo wil ik bouwen, verlaat my nimmermeer. J. DE WIT, pred. Herv. Gem. te Leiden hun kinderen opgroeien in een wereld, die gevrijwaard is voor vernietiging. Ze willen lachen en zingen, leven en laten leven. En tot slot: nimmer heb ik zo diep gevoeld, hoeveel persooniyke en maatschappeiyke vryheid waard zijn die ik eens als vanzelfsprekend beschouwde: ik heb nog nooit zo veel van Amerika gehouden! Bij een poort van het Kremlin staat Ann Landers samen met een Russische militieman bij het bord waardoor alle verkeer op het Rode Plein kan worden stilgelegd als een lid van de Sovjetrussische hiërarchie het bolwerk van het staatsapparaat wil in- of uitrijden OP DE BOEKENMARKT) H. P. L. Wiessing, „Bewegend Portret". Moussault's Uitgeverij, Amsterdam, 1960. Reputatie is een verderfelyk ding. Heeft een mens in de omgeving waarin hy leeft, de reputatie opgedaan een knap. goed, begaafd, resp. oom, slecht of niet begaafd wezen te zijn ik noem maar een paar voor de hand lig gende eigenschappen dan raakt hij die gewooniyk niet meer kwyt. Het le ven van de mens is kort; althans te kort om er zijn medemensen in te kun nen overtuigen, dat hun opvatting be treffende zyn persoon niet juist is. Dit heb ik bedacht toen ik de me moires van de heer H. P. L. Wiessing had doorgeworsteld. Deze heer Wiessing toch is een man met een bepaalde re putatie en deze verklaart in de eerste plaats de discrepantie tussen de flap tekst, geschreven by allerhoogste uit zondering door de dichter A. Roland Holst in eigen persoon en de inhoud van dit boek. Henri Wiessing heb ik in de kringen van intellectuelen en kunstenaars se dert jaar en dag nooit anders horen beschryven dan als „zo'n aardige kerel". Hy zal nu omstreeks tachtig jaar oud zyn en nog steeds was de re putatie van Wiessing als zynde be schaafd, geestig en alleraardigst om mee te praten, onaangetast bij myn weten. Goed, hy mocht dan een onbe suisde aanhanger zyn van de dwaal leer, hedendaags communisme geheten. Hij mocht dan zyn kansen hij is op richter geweest van de Nieuwe Groene Amsterdammer en van de Vrye Kathe der o.a. min of meer moedwillig ver speeld hebben, deze eigenschappen sier den hem eigenlyk in de ogen van zijn vrienden. Zy zagen daarin het bewijs van zyn onbaatzuchtigheid en zyn trouw aan zyn anti-kapitalistische overtuigingen. Had hij nu maar gezwegen. Had hij nu op zyn oude dag zyn, zoals uit dit boek blykt, voornaamste karakter trek, de ydelheid, maar in bedwang kunnen houden en niet met alle geweld een levensdocument achter willen la ten. Dan zou nu op dit ogenblik, ieder een die hem kent, gekend heeft of ge ïnteresseerd is in de daden van Henri Wiessing, geloofd hebben in die een maal opgebouwde reputatie: ln dat beeld van een zeer ontwikkeld, geestig, kundig man voorzien van een welhaast Franse esprit. Maar neen, inderdaad met alle ge weld en hiermee bedoel ik mer steun van een onderdeel van die op iedere bladzyde van de ruim vyfhonderd ver foeide en bekladde maatschappy van heden en wel met steun van het fonds, dat de naam draagt van de man waarover Wiessing zich op blz. 435 als volgt uitlaat: van de Prins weet men dat deze met Gerbrandy en nog een paar scherp anti-democrati sche heertjes een geheime fractie ge vormd heeft binnen het kabinet!": het Prins Bernhardfonds. Doch met de pen in de hand komt de aap uit de mouw. Het biykt op wel haast iedere bladzyde, dat Wiessing zichzelf met het aanvaarden van die „scherp anti-democratische" duiten geen goed gedaan heeft. Weg valt de reputatie van zyn ..Fran se" geest. Hy blijkt niet anders te zijn dan een toonbeeld van Holland-op-zyn smalst: de altyd verongeiykte, altyd te kort gedane kankeraar, die alleen in zyn schik is als hy met een geniepige elleboogstoot kan wyzen op de al of niet vermeende zwakheden van an deren. Zelfs by die mensen waarvoor hy de beperkte bewondering van de ydele heeft of gehad heeft, Frans Coemen. Henriëtte Roland Holst, Ada- ma van Soheltema moet hy terloops of opzettelijk kleine kankergezwelletjes aanbrengen of aanwyzen. Hy is typisch die vervelende man die ieder een en alles „door" meent te hebben en en passant zichzelf op de borst klopt. Men lette maar eens op hoe hy het seksuele leven van een paar vrien. den zelf6 van een verloofde van hem uitvoerig uit de doeken doet en zyn eigen erotische bokkesprongen met een preutse knipoog afdoet. Bloemzoet begint het eerste hoofd stuk. „Die levenslustige Rosy (Wies- sings vrouw), die jarig is. ,Ze zit op de vloer zomaar aan haar been een kou6 te herstellen". Het is 1918 en het gezelschap zal vanwege die verjaardag gaan koffiedrinken by de schrijver Frans Coenien, toen conservator van het museum Wdllet-Holthuysen in Amsterdam. Zo knus en gezellig maar let op de vitriool in de koffie. Op de tweede bladzyde horen wy al dat Jan Toorop hem, Wiessing, tracht om te kopen, teneinde een goede kri tiek op de verzen van zyn vriendin te krijgen. Carry van Bruggen wordt ons aan de koffietafel aangewezen met de mededeling, dat zy haar filo sofische werk ..Prometheus", eigenlijk heeft „geassimileerd" van dr. F. H. Fischer en van dr. A. Pit. Haar broer, de dichter Jacon Israël de Haan, zit wel niet mee aan, maar er moet ons toch in de gauwigheid even verteld worden letwel, nu zyn we op de tiende pagina van het verhaal dat hy hete thee goot in de hals van zyn vrouw, dokter Johanna van Maarse- veeni, en dat hij zyn inzendingen voor De Groene altijd vergezeld liet gaan van zulke „zoete missives", dat Wies sing „er wel eens draaierig van werd". Als onthullend zy lichtje op de gast heer laat hij deze door een van de aanwezige vrouwen met „Ouwe boks poot' aanspreken en hij neemt de tele foon te baat om eens even te laten horen dat Frans Coenen, bekend als de patroon van de jonge schryvers, als redacteur-secretaris van het maand blad „Groot Nederland", een lade vol ongeopende brieven en pakketten be zat. Ik heb my bepaald tot de letterkun digen, die Wiessing op laat treden, maar zo gaat hy het hele boek door te werk. Met een gezicht alsof hy over vloeit van the milk of the human kindness, weet hij die „melk' op slink se wyze te vergiftigen met zijn wraak zucht. De Nederlandse taal heeft voor deze wyze van kwaadaardig vertellen, waarbij de waarheid van het vertelde eigenlyk niet in het geding komt, één woord: roddel. In de laatste hoofdstukken biedt de schryver alleen nog maar de alsem van zijn rancune. In Londen tydens de oorlog, in Indonesië daarna ach, ach, had men toch maar naar de po tentiële dictator Henri Wiessing ge- luistere1! Welk een paradys van rust, gerechtigheid en welvaart ware de wereld nu geweest. Nog een paar opmerkingen. Iemand die op blz 174 vertelt van Engelse meisjes „die Frans radbraakten", moet enige regels hoger niet spreken van ..oeuf dans le plat" en ook niet schry- ven „dat het grootkapitaal van Ameri ka over vast heel de aarde de koude oorlog aan de gang houdt", want vast in deze betekenis is zuiver Duits. Ten slotte zou ik er de schryver van dit met Franse uitdrukkingen doorspekte boek attent op willen maken, dat het woord „burger" door hem ten op zichte van vrywel iedereen als scheld woord gebruikt - niet alleen bourgeois maar ook cltoyen betekent. CLARA EGGINK Amerikaanse journaliste in de Sovjet-Unie (X, slot) Vóór ik Amerika verliet, zeiden alle „welinge lichte kringen" „Je zult nóóit een Russisch huis binnenkomen. De mensen hebben opdracht niet te intiem te worden met Amerikanen. Ze zijn vrien delijk en beleefd, maar ze zullen je nooit bij hen thuis uitnodigen". Vanavond werd ik letterlijk een Russisch huis binnengetrokken. En de mensen waren vreemden. Deze ervaring heeft diepe indruk op mij gemaakt. Het gebeurde als volgt. Dr. Thomas Nicholas uit Buffalo in de Ameri kaanse staat Wyoming, en ik aten samen en vergeleken onze notities over een recent bezoek aan een medische kliniek. Tegen negen uur beslo ten dr. Nicholas en ik in een opwelling om de theorie te toetsen, dat Russen vriendelijk mogen schijnen, maar op een afstand blijven. „Hoe doen we dat?" vroeg hy. „Door naar een of ander flatgebouw te gaan, aan een deur te kloppen en te zeggen: „Wy zyn Amerikanen, die niet al te goed Russisch spreken. En dan maar hun werk per auto. De parkeerplaats achter de fabriek staat vol." Ze vroegen wat de dokter voor be roep had. Toen hy vertelde, dat hy medicus was, wilden ze weten, of hy hartspecialist was, en ze schenen te leurgesteld toen hy „njet" zei. de reactie afwachten". We gaven er ons rekenschap van, dat we hierdoor moeilykheden met de politie riskeerden en dat er diverse deuren voor onze neus dichtgegooid zouden kunnen worden. Want wat zou u doen, als op zekere avond aan uw deur een paar Russen verschenen en zeiden: „Goedenavond, wy zyn Russen en we spreken niet zo goed Engels De dokter is een knappe man van ongeveer 38 jaar, die een bezoek in groepsverband brengt aan Rusland. Hy heeft een vrouw en vier kinderen in Buffalo, en twee collega's, die ty dens zyn afwezigheid samen de kliniek leiden. Dr. Nicholas kende my al lang voordat ik hem leerde kennen. Hy leest namelyk myn vaste rubriek in een blad, dat in Buffalo verschynt. Dr. Nicholas wist een flatgebouw in de buurt van het hotel. Dat was ons doel. Toen we naar het gebouw toelie pen zagen we veel licht branden op de tweede verdieping, dus besloten we, om daar ons geluk te beproeven. Myn hart bonsde toen we naar de tweede verdieping klommen van het gebouw, dat acht verdiepingen hoog was. We kozen flat nr. 39 uit. De dokter klopte op de deur. Een aantrekkelyke vrouw van onge veer 35 jaar verscheen. Ze had een kroezende permanent-wave en ont blootte twee glinsterende metalen tan den, toen ze ons glimlachend begroette. Het leek by na alsof ze ons verwachtte. Ik flapte er de afgesproken zin uit. Op dat moment verscheen een man, die blykbaar haar echtgenoot was. Hy had een vierkante kin, was stevig ge bouwd en had donker krullend haar. Hy deed de deur wyder open, glim lachte breed en riep: „Amerikanen zyn vrienden, komt U binnen, alstublieft!" De vrouw stak haar hand uit naar de dokter. Haar echtgenoot reikte my de hand. Wy stonden met zyn vieren handen te schudden in de deuropening. Het was alsof we als oude vrienden op bezoek kwamen. Welkom in ons huis hingen over het handdoekenrek. Er hingen tien handdoeken aan haakjes. Het was duidelijk dat tal van personen gebruik maakten van deze badkamer. Er was nog een andere vertrek: de keuken. Die was ruim, met een yskast (geen elektrische koelkast), een kachel, provisiekast, en een tafel met een keu- kenzeil er over, met acht stoelen er omheen. Grootkapitaal Toen ik in de eetkamer terugkeerde, vroegen ze of ik foto's had van mijn gezin (de dokter had zijn foto's laten zien). Ik toonde een foto van myn man en dochter. Ze vroegen of mijn dochter by de film was. Ik zei dat ze studeerde. Ze wilden weten wat mijn man voor de kost deed. Ik vertelde dat hy directeur was van een vulpen- fabriek. „Ohgrootkapitaal", zeiden ze. „Nee, alleen maar grote verantwoor- delykheid", zei ik. „Was zyn vader eigenaar van de fabriek?" „Nee, hy begon met de vloer te vegen van een winkel, toen hy zestien was". „Hoe slaagde hij er in om baas te worden?" „Onder het kapitalisme kan ieder een, die capabel is en hard wil werken, baas worden. Er bestaan geen beper kingen in Amerika". „Heeft hij personeel?" vroegen ze. - „Een paar honderd mensen". „Zyn ze gelukkig?" „Dat behoren ze te zyn. Ze hebben goede lonen, winstaandeel, verzekerin gen en betaalde vakantie". „Die mensen die voor uw echtgenoot werken, hebben die auto's?" „De meeste werknemers rijden naar Vrede en vriendschap Ons bezoek duurde ongeveer drie kwartier. Toen besloten we dat het tyd werd om welterusten te zeggen. Toen we opstonden om vaarwel te zeggen, vulden onze vrienden de glazen met de speciale wodka uit de fles, die ze voor ons hadden opengemaakt. Er viel een moment stilte in de ka mer, toen de heer des huizes, met tra nen in zijn ogen, de woorden uitsprak: „mir i droésjba", d.i. vrede en vriend schap, en in gebroken Engels zei: „Ik zou deze toost willen uitbrengen op uw groot land. Neem de boodschap mee naar huis, dat de Russen uw vrienden zyn." Iedereen hief zyn glas, ook ik, die myn gehele leven nee had gezegd te gen alcohol. Elk glas werd geledigd, ook het mjjne, wat geen gemakkelijke taak was voor een geheelonthoudster. Een dokter uit Wyoming en een vrouw uit Chicago waren bij een Rus sische familie komen binnenvallen en zij ontvingen ons met open armen! Wy verlieten het huis en gingen terug naar ons hotel. Ik ben er dankbaar voor, dat ik ruim 22.000 km. heb kunnen reizen om het Russische volk te ontmoeten. Velen van hen hebben inderdaad voor zich zelf gesproken. Ze spraken oprecht en met overtuiging. Niemand sprak de hoop uit, dat Amerika hen zou „be vrijden". Ze zyn zich er wel van be wust, dat onze levensstandaard hoger is dan de hunne, maar daar beklagen ze zich niet over. Ze werken hard en hopen, dat het morgen beter zal zijn dan vandaag, omdat het vandaag beter was dan gisteren. Sinds mijn bezoek aan de Sovjet- Unie ben ik niet bang meer voor oor log. Miljoenen Russen zyn gesneuveld op het slagveld of by bombardementen, of vroren dood in de laatste oorlog. De bevolking wenst geen herhaling. Het Russische volk wil dezelfde dingen als wy: liefde, begrip, vrede. Ze willen dat Ik voelde dat de handdruk van harte was, warm en stevig, en dat hy bete kende: „Wy mogen U graag, welkom in ons huis". Arm in arm liepen we naar de eet kamer om de anderen te begroeten. „Amerikanen", riepen ze, „haal de wodka, wees onze gasten!" We hadden hen gestoord onder het eten. Drie mannen, vier vrouwen en een jong meisje zaten om een vier kante tafel. De vrouw des huizes bracht nog twee borden, tafelzilver en linnen servetten (hoewel zy zelf pa pieren servetten gebruikten) en twee wynglazen. Haar man opende een fles wodka. De b&boesjka (grootmoeder) ging even van tafel en kwam terug met een zojuist geopend blik sardines. Een van de jongere vrouwen nam de bloemen van de vensterbank en zette ze op tafel. Zowel de dokter als ik hadden juist enorme kommen borsjtsj (Russische soep) op, maar ik besloot op te eten wat ze my aanboden, al moest ik de sardines in myn orgen stoppen. Toen ik de sardines op had, zag de vrouw mijn lege bord en drong er op aan, dat ik een stuk salami nam. Ik vroeg de dokter me te helpen. Hy kwam me te hulp. Toen de grootmoeder dat zag, zei ze bestraffend „njet, njet", en leg de nog twee grotere stukken salami op zijn en mUn bord! Allen in een beroep Ik vroeg de mannen wat voor werk ze deden. De echtgenoot was griffier. De jongste van de groep (zijn broer) was accountant. De derde man werkte by de telefoonmaatschappyEen van de vrouwen was typiste, een ander kleuteronderwyzeres en de vrouw des huizes was controleuze op een confec tiefabriek. Het dertienjarige meisje was haar dochter. Ze was vroegtydig uit het zomerkamp naar huis gekomen, omdat ze erg naar haar familie ver langde. Ik keek de woning rond. Hoewel het gebouw nieuw was, zaten er scheuren in de plafonds en muren. De aankle ding van de woning was netjes en be scheiden. Overal was lichtblauw be hang. Er lagen geen kleden op de grond. De vloeren van de eetkamer en huiskamer waren bedekt met rood ge bloemd linoleum. De meubelen waren van hetzelfde soort dat men in Rus sische hotels aantreft, geheel over trokken met fluweelbrokaat. Twee staande lampen, compleet met lange franje aan de kappen, verlicht ten de huiskamer. Er stond een tele visietoestel in de hoek. Ik vroeg, my even te willen excuseren. Ik wilde even het „damesvertrek" zien en dan meteen kyken hoeveel kamers er in totaal waren. Dit kleine vertrek had een badkuip, een w.c. en een vaste wastafel. Verscheidene paren sokken

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1960 | | pagina 11