„Majesteit, natuurwetten kan ik niet veranderen"
T orstelijke belangstelling voorde natuurwetenschap
James IV nam „medische proeven""
op mensen tegen betaling
WOORD VAN BEZINNING
Ouranovisie
mmmÊÊÊ
(Bijzondere medewerking)
Het einde der middeleeuwen bracht in Europa de geboorte der
moderne wetenschap. In sommige landen sloegen de vorsten de eerste
schreden van de jonggeborene met belangstelling gade. Ja, er waren
gekroonde hoofden, die zelf medewerkten om de kleine vooruit te
helpen. Een hunner was James IV, koning van Schotland. In de
geschiedenisboeken vindt men over hem vermeld, dat hij de vorst was,
die door zijn huwelijk met Mary Tudor de weg baande naar de
ongeveer een eeuw later verwezenlijkte personele unie tussen Enge
land en Schotland. Dit is natuurlijk van staatkundig standpunt bezien
zeer belangrijk. Maar James IV was tevens een der eerste vorsten,
die de wetenschap steunde en zelfs beoefende. Hij nam namelijk
scheikundige en geneeskundige „proeven"!
In vroeger tijd waren de mannen
der wetenschap veelal aangewe
zen op de steun en de gunst van
vorsten. Thans steunen de rege
ringen de wetenschap. In Enge
land is Lord Hailsham als
„minister voor Natuurweten
schappen" in het kabinet Mac-
millan op het ogenblik als het
ware de opvolger van Koning
Karei II. de stichter der „Royal
Society of London".
Het was natuurlijk alles nog een
beetje primitief, althans naar de
maatstaven van onze tijd. Uit
oude documenten blijkt namelijk, dat
die Schotse koning ..proefpatiënten"
voor zijn werk „gebruikte" en hen la
ter voor dat „gebruik" betaalde. In on
ze dagen is het ongebruikelijk, dat een
arts zijn patiënten betaalt. In de kas
boeken van James IV zijn echter ver
scheidene posten te vinden, die getui
gen van 's Konings „medische prak
tijk". Wat denkt u bijvoorbeeld van de
volgende posten? „Betaald aan een
man veertien shilling, omdat de Ko
ning zijn kies mocht trekken." Of:
„Betaald aan Dominico achttien shil
ling, omdat hij de Koning toestond,
hem te aderlaten." In onze tijd zou
een dergelijk Koninklijk optreden be
slist niet in de smaak vallen, maar op
de drempel van de ontwikkeling der
wetenschap aanvaardde men het.
Trouwens, erg vast stond James IV
(alweer: naar onze normen) niet in
zijn wetenschappelijke schoenen, want
hij was behalve amateur-geneesheer
de beschermheer van twee bekende
alchemisten, John Damian en Braun
von Sanctandrois. Samen met deze
„goudzoekers" nam hij ingewikkelde en
duistere proeven om de „Steen der
Wijzen" te vinden. Dat hij op dit punt
geen succes had, is bekend.
Bacon's invloed
Toen Koningin Elizabeth I in 1558
in Engeland de teugels van 't be
wind in handen nam, had het
wetenschappelijk onderzoek reeds enige
vorderingen gemaakt. Elizabeth had in
haar sombere jongemeisjestijd vlytig
gestudeerd en had stellig belangstel
ling voor de wetenschap. Mede hier
om benoemde zij William Gilbert
die als natuurkundige naam had ge
maakt tot haar lijfarts. Zij toonde
veel belangstelling voor zijn onderzoe
kingen. Gilbert deed baanbrekend
werk op het terrein van elektriciteit
en magnetisme. Herhaaldelijk nodig
de zijn vorstin hem uit om demonstra
ties te geven voor haar en een aan
tal leden der hofhouding. Gilberts
hoofdwerk („De Magnete") gold als
een werk van grote betekenis. De be
roemde geleerde en wijsgeer Francis
Bacon sprak er prijzend over. Het werk
was ook praktisch van belang, omdat
het Engelse volk in de tweede helft der
zestiende eeuw een zeevarende natie
begon te worden.
Een der belangrijkste weten-
schappeiyke genootschappen ter
wereld, „The Royal Society of
London", herdenkt in juli 1960
zijn driehonderdjarig bestaan.
Alom op aarde zal men in
wetenschappelijke kringen aan
dacht besteden aan die herden
king. Ook in Nederland.
Hierom en omdat het een
koning was, die geldt als dc
stichter der „Royal Society",
willen wü door het venster van
de tijd een blik werpen op de
relaties van de Britse vorsten
met de natuurwetenschappen.
De kenschetsing „geleerdste aller
Britse vorsten" komt toe aan Koning
James I, Elizabeths opvolger. Deze Ko
ning had een diepgaande belangstel
ling voor godgeleerde polemieken, maar
tevens oefende hij een stimuli-rende
invloed uit op de ontplooiing der na
tuurwetenschappen. Hij steunde Fran
cis Bacon, een der grootste Engelse
denkers en wetenschappelijke baan
brekers, bijzonder krachtig. Het is aan
Bacons publikaties en voordrachten te
danken, dat men zich in het Engeland
uit de eerste helft der zeventiende eeuw
meer en meer ging interesseren voor
het natuurwetenschappelijk onderzoek.
Zijn in 1620 verschenen hoofdwerk
„Novum organum" geldt nog heden
ten dage als een standaardwerk. Ba
con wees steeds weer op de noodzaak
om te oordelen op grond van de fei
ten. Hij wilde de experimentele me
thode van wetenschappelijk onderzoek
ingang doen vinden en hij slaagde er
in voor een groot deel. Voorts stond hij
op en verdedigde hij het standpunt,
dat het mogelijk en noodzakelijk was
om het lot der mensheid met behulp
van de uitkomsten van toegepast we
tenschappelijk onderzoek te verbete
ren. De beroemde natuurkundige Ro
bert Boyle (geboren in het jaar na dat
van Bacons overlijden) vertolkte, mis
schien ietwat plomp, een van Bacons
grondstellingen, toen hij schreef „Wie
iets gezien heeft, heeft meer reden om
het te geloven dan zij, die het niet
gezien hebben."
Bacon ried de mannen der welen-
schap, der natuurwetenschappen voor
al, aan om zich te organiseren en zo
een goede samenwerking en vruchtba
re uitwisseling van verkregen resulta
ten te bewerkstelligen. In een zijner
geschriften beschreef hjj zelfs, hoe
naar zijn oordeel zulk een „weten
schappelijke groep" of organisatie
moest worden opgezet.
Bacon, inmiddels in ongenade ge
vallen, stierf in 1626. Enige jaren na
zijn dood volgde een aantal mannen
der wetenschap zijn advies op en
vormden zij een „groep". Tot een open
lijke organisatie kwam het niet .want
de regering van Koning Karei I was
een onrustige tijd, waarin een burger
oorlog de Britse eilanden teisterde.
Nadat de Koning in 1649 op het scha
vot was gestorven, nam Cromwell de
finitief de macht in handen. Ook on
der zijn regering hielden de leden der
„groep" zich op de achtergrond. Men
sprak over hen als over het „Invisible
College", het „Onzichtbare Gezel
schap".
Twee Kareis
Karei I zoon van James I, besteeg
de troon in 1625. Hij was een
vorst met autoritaire neigingen,
maar tevens een man met levendige
belangstelling voor de wetenschap.
Zijn lijfarts was William Harvey, de
geleerde dus, die de bloedsomloop ont
dekte en hierdoor een onschatbare
dienst bewees aan de medische ken
nis. Karei I interesseerde zich zeer
voor Harvey's onderzoekingen. Her
haaldelijk nodigde hij zijn lijfarts uit
om „vertoningen" te geven voor een
kring van genodigden ten hove. Dik
wijls vergezelde Karei I Harvey, als
deze naar Windsor of Hampton Court
ging. In de hertenparken dier buiten
plaatsen bestudeerde Harvey namelijk
het leven en, vooral, de embriologie
der herten.
Toen Karei I op het schavot stierf,
was zijn zoon en troonopvolger Prins
Karei in Nederland. Pas in 1660 slaag
de hij na de dood van Cromwell
in zijn pogingen om de troon te bestij
gen. Een der eerste gevolgen van de
ze restauratie was .dat- het „Invisible
College" in het volle licht der open
baarheid trad en zich openlijk aan
kondigde als een „Geleerd Genoot
schap". Karei II een intellelctueel
begaafd man juichte dit toe en
moedigde het genootschap voortdu
rend aan. In 1662 verleende hij het
genootschap een „Royal Charter of
Incorporation" en verklaarde hij zich
zelf tot stichter en beschermheer van
,The Royal Society of London'. In onze
tijd is het (enige malen gewijzigde en
aangevulde) Charter van Karei II nog
steeds van kracht. Door zijn steun te
geven aan „The Royal Society" droeg
Karei II zeer veel misschien wel
meer dan welke andere Britse vorst
ook bij tot de ontplooiing der na
tuurwetenschappen in zijn vaderland.
Alle regerende Engelse vorsten zijn
beschermheer (of beschermvrouw) der
„Royal Society" geweest, Daar het „In
visible College" in 1660 „zichtbaar"
werd, heeft men dit jaar als het (of
ficieuze) stichtingsjaar aangehouden.
Daarom herdenkt men thans, in 1960,
het driehonderdjarig bestaan.
George III
Het zou te ver voeren, als wij van
iedere Britse vorst de weten
schappelijk belangrijke daden
wilden vermelden. Wel willen wij nog
enige bijzonderheden uit de jaren, na
dat Karei II de banden tussen ko
ningschap en natuurwetenschap hecht
had gesmeed, naar voren brengen.
Daar was bijvoorbeeld Koning Geor
ge III, die regeerde in de tweede helft
der achttiende eeuw. Hij was de vorst,
die de benodigde f. 50 000 verschafte
om de bekende ontdekkingsreiziger
James Cook in staat te stellen, een ex
peditie te ondernemen naar de wa
teren en eilanden in het zuidelijk deel
van de Stille Zuidzee. In 1768 vertrok
het gezelschap. Onbekende eilanden
werden ontdekt en onder gezag van
de Britse Kroon gebracht. Belangrijke
astronomische waarnemingen werden
gedaan. In het. gezelschap van Cook
bevond zich ook de botanicus Sir Jo
seph Banks, die zich, mede dank zij
de expeditie, kon ontwikkelen tot een
der grote geleerden van zijn tijd. Na
zijn terugkeer in Engeland verwierf
Sir Joseph zowel de persoonlijke
vriendschap als een benoeming tot we
tenschappelijk adviseur van George
III. Dank zij de steun van zijn Ko
ninklijke vriend werd hij later direc
teur van de wereldberoemde planten
tuin van Kew. Aan Sir Joseph's in-
Sir William Gilbert toont zijn
natuurkundige proeven aan Ko
ningin Elizabeth I en haar hof.
(Schilderij van J. Atkland Hunt).
George III (was het een vooi teken
van zijn latere geestelijke ge
stoordheid?) was in sommige
opzichten erg weinig kritisch. Zo liet
hij zich, bijvoorbeeld, aan het lijntje
houden door een der laatste alchemis
ten van de oude stempel, James Price
zo heette de man beweerde, dat
hij gewone metalen in goud kon ver-
anderen en George III droomde, als
vóór hem vele andere vorsten, die
gouddroom goedgelovig mee.
Min of meer dwaas gedroeg de Ko
ning zich ook, toen hij zich liet be
trekken in twistgesprekken over de
vraag, wat beter was: een bliksemaf
leider met een rond einde of met een
spits einde. De Koning koos partij voor
de ronde top. Benjamin Franklin hield
vol, dat de spitse vorm de voorkeur
verdiend. De „Royal Society" steunde
Franklin. Toen probeerde de Koning
om het genootschap van die „hulp aan
de puntige bliksemafleider" af te bren
gen. Zonder succes. De president, Sir
John Pringle, sprak toen de beroemde
woorden: „Sire, ik kan de natuurwet
ten niet veranderen!"
Dit „bliksem-incident" had later zelfs
politieke gevolgen. Sommige leidende
figuren ln Engeland vergaven Frank
lin zijn van die des Konings afwijken
de mening over de bliksemafleider
nooit. Toen Franklin later een man
van betekenis werd in de opstand der
Noordamerikaanse koloniën (de latere
Verenigde Staten), vonden zij in het
„bliksem-incident" een reden om zéér
scherp over hem te oordelen.
Victoria en Albert
Koningin Victoria toonde weinig
belangstelling voor de weten
schap. maar haar gemaal Prins
Albert destemeer. Hij steunde de we
tenschap als weinig vorstelijke figu
ren vóór hem. Zijn vroegtijdige dood
was derhalve een groot verlies voor de
wetenschap, want hij bewoog zich op
een breed terrein, hield contact met
tal van geleerden en greep gaarne in,
als dit de wetenschap ten goede
Lord Hailsham, de tegenwoordige minister voor Wetenschappen.
kwam. Zo aanvaardde hij in 1845 het
eerste voorzitterschap van het „Royal
College of Chemistry". Hij was een
aandachtig toehoorder van de beken
de geleerde Faraday. Hij was het ook,
die de (Duitse) scheikundige Hofman
bewoog om zich in Engeland te vesti
gen en daar als eerste een professo
raat in de scheikunde te aanvaarden.
Hofman had enige leerlingen, die later
grote naam verwierven, bijvoorbeeld
William Perkin, de uitvinder van de
eerste synthetische kleurstof in Enge
land en een der grondvesters van de
thans zo belangrijke organisch-cheml-
sche industrie.
Prins Albert toonde zijn belangstel
ling in de wetenschappelijk-techni-
sche vooruitgang ook, toen hij het
initiatief tot de grote tentoonstelling
van 1851 krachtig steunde. Hij zorgde,
dat het batig saldo van die expositie
voornamelijk werd gebruikt voor stu
diebeurzen. Rutherford, d» later be
roemd geworden atoomfysicus, was een
der geleerden, wiens studie dank zij
een van de beurzen mogelijk was ge
maakt.
Ook Victoria's opvolgers Eduard
VII, George V, Eduard VIII, George
VI en Elisabeth n stimuleerden de
ontplooiing der natuurwetenschappen,
als zulks nodig en mogelijk was. In
deze eeuw paarde zich aan die vorste
lijke belangstelling de zorg van de
staat. Op het ogenblik personifieert
Lord Hailsham als „Minister for
Science" die staatszorg en staatsbe
langstelling. Behoeft het betoog, dat
hij een (bijzonder) open oog heeft voor
de belangen en de oogmerken van de
in juli 1960 jubilerende driehonderd
jarige „Royal Society"?
(ICI - Leldsch Dagblad)
HET woord, dat U boven dit
woord van bezinning ziet
staan, zult U nog niet eerder
zijn tegengekomen. Het doet U
misschien wel ergens aan denken:
televisie, eurovisie. Dat zijn woor
den, die we gemakkelyk hanteren
en we begrijpen ook wel wat er
mee bedoeld zal zijn: het kijken-
op-een-afstand en het kijken-in -
Europees-verband. Het nieuwe
woord, dat boven dit stukje staat
is ook een dergelijk woord, precies
zo samengesteld als die andere
nieuw-gevormde woorden en bete
kent: kijken-naar-de-hemel. Ik zal
U vertellen hoe ik op dit woord
ben gekomen.
In ons museum „De Lakenhal''
wordt tot 27 juli een tentoonstel
ling gehouden van tekeningen en
schilderijen van Jan van Goyen.
De tentoonstelling geeft een prach
tig overzicht van het werk van deze
echt Hollandse schilder. Ons land
schap met zijn afwisselende aspec
ten is door deze schilder telkens
weer tot onderwerp van studie ge
kozen. Wie buitenlandse gasten op
bezoek krijgt en hun een goede in
druk wil geven van ons landschap
in het verleden, kan niet beter doen
dan met hen deze tentoonstelling
gaan bezoeken: zij zullen terecht
in bewondering komen voor deze
typisch Hollandse schilderkunst.
Wat opmerkelijk treft is dat bij
vele tekeningen en schilderijen zo'n
groot deel van het tafereel uitslui
tend uit afbeelding van de hemel
bestaat. Er zijn verschillende schil
derijen, waar de horizon ongeveer
één vierde van de hoogte van het
schilderij ligt. Het is juist dit ver
schijnsel, dat bij bezoek aan de
tentoonstelling de bezoeker een ge
voel geaffe van te koenen ln een
wereld van ruimte en wijdheid. Dit
verschijnsel zou in overeenstem
ming met de woordvorming van
onze tijd misschien het beste kun
nen worden aangegeven met „ou-
ranov:sie": een hemel-wijd-pano-
rama.
Men heeft de Hollandse land
schapskunst wel typisch burgerlijk
genoemd, in die zin, dat het vi
sionaire er dikwijls aan ontbreekt.
Dat geldt in zekere zin ook voor
de schilderijen op de tentoonstel
ling van Van Goyen. Het zijn ver
trouwde landschappen, de mens
ziet toch vooral de hem vertrouwde
en ten dele door hemzelf geculti
veerde omgeving. Toch zal nie
mand, die de tentoonstelling heeft
bezocht, ook maar een ogenblik
denken aan een „burgerlijke" kunst
in de deprecierende zin van het
woord. Het zijn typisch menselijke
landschappen, maar het worden
nooit „plaatjes", de afgebeelde
taferelen geven een kijk op het ty
pisch Hollandse burgerleven, maar
ze zijn nooit saai of vervelend.
Dat het burgerlijke niet klein
burgerlijk, dat het vertrouwde niet
saai wordt, hangt nu juist samen
met wat ik wilde aangeven met
het woord „Ouranovisie". De grote
aandacht voor de hemel geeft aan
alles een heel bepaalde kleur, en
een heel bepaald perspectief, waar
door er voor de bezoeker een ver
ruimende werking van uitgaat.
Wat voor onae schilderkunst geldt,
geldt wellicht ook goeddeels voor
ons Hollanders: onze beschaving,
onze levens hebben veelal een bur
gerlijk karakter, afgestemd op het
behoeden en bewaren van het ver
trouwde bekende Wil deze levens
houding niet ontaarden in klein
burgerlijke bekrompenheid, dan zul
len wij in onze levens iets moeten
kennen van ouranovisie. Wij moe
ten leren de dingen te bekijken
vanuit het perspectief dat ons van
Godswege gegeven is. We zouden
er goed aan doen eens na te gaan
waar bij het beeld dat wij ons van
het leven maken voor ons de streep
van onze eigen horizon ligt, en
waar „de hemel" begint. Laten we
daar eens ernstig en zakelijk over
nadenken. De televisie en de euro
visie winnen snel terrein ln ons
volksleven. Wij mogen hopen dat
wij samen, ook in de dagen, waar
in het ons nu goed gaat, de oura
novisie in cms leven zullen we te
te bewaren. Dan alleen immers
valt er werkelijk licht op al die
huiskamertjes, waarin wij zo knus
bijeen kunnen zitten, maar waarin
wij tenslotte als mensen zullen
moeten leven, strijden en sterven,
als mensen die tot hun Heer mo
gen zeggen: „Aanschouw ik Uw
hemel, het werk van Uw vingers,
de maan en de sterren, die Gij
bereid hebt: wat is de mens, dat
Gij zijner gedenkt, en het mensen
kind, dat Gij naar hem omziet?
(psalm 8).
Om dié visie vragen wij dan ook,
wanneer wij in verbondenheid met
miljoenen over de gehele wereld
nog kunnen bidden: „Uw koaink-
ijk koine!" (Mattheus 6 10).
Dr. S. L. Verheus,
doopsgezind predikant te
Leiden.
Zaterdag 2 juli 1960
Royal Society of Londonbestaat 300 jaar
vloed is het te danken geweest, dat de
Koning het (Spaanse) Merino-schaap
in Engeland invoerde.
Bij zijn dood liet de Koning als tast
baar bewijs van zijn belangstelling
voor de wetenschap een grote verza
meling wetenschappelijke instrumen
ten na, die zich deels nog bevindt in
het Science Museum in South Ken
sington. 's Konings opvolgers voegden
aan die collectie menig zeldzaam en
kostbaar stuk toe, want ook de Konin
gen George TV en Willem IV droegen
de natuurwetenschappen een warm
hart toe. In de verzameling zijn his
torisch zeer belangrijke voorwerpen en
ook tal van juweeltjes van vakman
schap Het is jammer, dat die ver
zameling als gevolg van enige verhui
zingen in de loop der jaren niet geheel
intact is gebleven.
Bliksem-incident