NEGEN MINISTERS MAKEN KENNIS MET LEIDSE UNIVERSITAIRE PROBLEMEN In tien jaar is 250 miljoen nodig voor uitbreiding en modernisering Grote laboratoriumcomplexen staan op stapel, Doelenterrein wellicht vrij voor Academie Opgericht 1 maart 1860 Maandag 25 april 1960 Tweede blad no. 30033 voorzien. Op uitnodiging van de Universiteit hebben van daag negen ministers een bezoek aan Leiden ge bracht om zich op de hoogte te stellen van de problemen, waar deze Universiteit zich gesteld ziet vooral ten aanzien van de ruimtelijke uitbreiding. Het zijn de minister-president prof. dr. J. E. de Quay, de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen mr. J. M. L. Th. Cals, de vice- minister-president en minister van Verkeer en Waterstaat de heer H. A. Korthals, de minister van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid mr. J. van Aartsen, de minister van Justitie mr. A. C. W. Beerman, de minister van Landbouw en Visserij, mr. V. G. M. Marijnen, de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid mr. dr. C. J. M. A. v. Rooy, en de ministers van de Nederlandse Antil len, mr. J. C. Debrot en de ,heer F. B. Tromp, terwijl ook dr. A. Piekaar, chef van de afdeling hoger onderwijs en wetenschappen van het De belangrijkste aspecten van de rede van dr. De Vos van Steenwijk waren deze financiële behoefte-raming, de aankondiging van de bouw van enkele om vangrijke laboratoriacomplexen (o.a. voor scheikunde, waarover wij elders in dit blad uitvoerig schrijven), een pleidooi voor snelle beslissingen ten aanzien van het beschikbaar komen van bouwgrond in het nieuwe uitbreidingsterrein tussen Academisch Ziekenhuis en Rijn, en de mededeling, dat de militaire instanties thans niet ongenegen zijn, onder bepaalde voorwaarden afstand te doen van het terrein van de Doelenkazerne, teneinde uitbouw van de Universiteit in de bin nenstad mogelijk te maken. Het streven bestaat thans, de B-faculteiten zoveel mogelijk of zelfs geheel naar „buiten" te dirigeren op het reeds genoemde uitbreidingsterrein, en de A-facuI- teiten in de binnenstad te handhaven en uit te breiden. Voorts bestaat goede hoop, dat de Universiteit kantoor- en instituutsruimte zal kunnen huren in een nieuw te bouwen groot complex aan het Stationsplein. ministerie van O. K. en W. tot de gasten behoorde. De minister van Defensie, ir. S. H. Visser, was op het laatste moment verhinderd aan deze uit nodiging gehoor te geven. Zij hebben in Leiden diverse Universitaire in stituten bezocht en uiteenzettingen aangehoord en zich daarbij kunnen overtuigen van de zeer be langrijke uitbreidingen, die de Leidse Universiteit op korte termijn zal moeten ondergaan ten dienste van wetenschap en hoger onderwijs. Het bezoek werd ingeleid met een uiteenzetting door de president-curator dr. J. E. baron de Vos van Steenwijk, die een samenvatting gaf waarin onder meer werd gezegd, dat in de komende tien jaar een bedrag van 250.000.000 gulden in de Universitaire uitbreiding en vernieuwing zal moe ten worden geïnvesteerd om aan de bestaande en in de nabije toekomst te verwachten behoeften te uitbreiding en modernisering van de medische faculteit en het Academisch Ziekenhuis zou dienen te geschieden op en in aansluiting op het huidige terrein, het Boerhaavekwartier. Een gelukkige omstandigheid noemde spreker het feit, dat de gemeente Leiden en ook Oegstgeest begrip hebben kunnen opbrengen voor de terreinbehoefte van de Universiteit. In 1957 werd een struc tuurplan opgesteld, waarin voor de Uni versiteit een uitbreidingsterrein van 140 ha. was gereserveerd, het terrein tussen Boerhaavekwartier en Rijn. Het nadien tussen vele instanties ge pleegde overleg over oplossing van de daarmee samenhangende problemen leidde onder meer tot een voor de Uni versiteit ongunstige beslissing van Rijks waterstaat. over het tracé van de nieuwe Rijksweg 4, namelijk dwars door het universitaire uitbreidingsterrein. Wel komen er onderdoorgangen, maar de mogelijkheden van het gereserveerde terrein worden door deze beslissing ver kleind, terwijl ook bouwgrond verloren ging. Gelukkig kon met Leiden en Oegst geest en Rijkswaterstaat een akkoord worden bereikt over een plan voor de lokale wegen, dat een voor de Universi teit een zo gering mogelijke storing zal brengen. Bezorgdheid over tempo Begin 1960 kon Oegstgeest zijn uitbrei dingsplan in hoofdzaak ter visie leggen en naai- verwachting zal de gemeente Leiden binnenkort volgen. Tegen het uitbreidingsplan van Oegstgeest zijn de nodige bezwaarschriften ingebracht, een kwestie die met de grootst mogelijke aan- dachct en een zekere bezorgdheid wordt gevolgd. Voor de Universiteit is het een levensbelang dat zo spoedig mogelijk met de bouw op de uitbreidingsterreinen kan worden begonnen en het zou wel een fa tale ontwikkelig zijn indien de plannen zouden moeten stagneren op grond van het feit, dat niet tijdig de nodige grond aan het Rijk beschikbaar kan worden gesteld. Een gedeelte van de grond op de bui tenterreinen is eigendom van de ge meente Leiden, die bereid is ze op korte termijn over te dragen. Andere zeer be langrijke gedeelten bevinden zich nog in particuliere handen. De hoop bestaat, dat deze gronden krachtens minnelijke schikkingen kunnen worden verkregen, want het zou te betreuren zijn indien nog tijdrovende onteigeningsprocedures moesten worden gevoerd. Uiteraard hangt een en ander ten nauwste samen met een spoedige goedkeuring van de gemeentelijke uitbreidingsplannen. De bouwcurator en zijn plaatsvervan ger hebben spreker uitdrukkelijk ver-1 zocht bij deze gelegenheid naar voren te brengen, dat zij met zorg de toekomst te gemoet zien. Wil de Universiteit paraat zijn om de grote aantallen studenten die straks voor de poorten staan op te van gen en die de Universiteit zelf aan spoort om zich aan te melden, omdat Nèderland deze academici eenvoudig niet missen kan dan zullen er binnenkort maatregelen genomen moeten worden die de traditionele grenzen van de Ne derlandse bedachtzame routine doorbre ken, hoezeer spreker bedachtzaamheid als een deugd beschouwt en routine als verduurzaamde ervaring. Chemie-complex Groei bleef achter De president-curator legde er in zijn rede in het nieuwe Biochemisch Labora torium aan de Wassenaarseweg de na druk op dat de prognoses omtrent de toe komstige Universitaire uitbreiding twee uiteenlopende facetten vertonen in hun grondslag; het aantal studenten kan niet worden geregeld zolang niet tot een nu merus clauses wordt overgegaan, maar wel „geboorteregelend" kan worden op getreden ten aanzien van de sterkte van het personeel. Men moet echter tevens rekening houden met de ontwikkeling van het wetenschappelijk onderzoek in de B-faculteiten en de tendens bij de A-faculteiten om voor kleinere groepen werkcolleges te geven. De groei van de beschikbare ruimte is ver achtergebleven bij de laatstgenoem de ontwikkelingen, hoewel sinds 1945 44 werken aan nieuwbouw, plaatselijke uit breidingen en herinrichtingen tot stand zijn gekom?n. Grote dank daarvoor is verschuldigd jegens de ministers van Onderwijs. Kunsten en Wetenschappen en de Rijksgebouwendienst. Maar er moet meer worden bereikt en een grote hinderpaal daarvoor is gebrek aan grond zowel in de binnenstad als aan de periferie. Dr. E. baron de Vos van Steen wijk, die een uitvoerig exposé gaf van de Universitaire noden van het moment en de naaste toekomst. In 1958 heeft Commissie Ruimtelijke Uitbreiding een rapport uitgebracht, waarin de ruimtebehoefte van de Uni versiteit werd geschat en bovendien ge pleit werd voor ruime reservering van terreinen. Voorts werd een ruwe schat ting van de benodigde investeringskos ten gemaakt. Deze beliep een bedrag van 250 miljoen gulden in de elf jaren van 1959 tot 1970. B buiten, A binnen Wat de ruimtelijke aspecten betreft kwam de commissie in beginsel tot de conclusie, dat geleidelijk de meeste in stellingen van de faculteit der wis- en natuurkunde thans nog alle in de binnenstad gevestigd naar huiten zouden moeien worden gebracht en op langere duur vrijwel de gehele faculteit. De uitbreiding van de A-faculteiten zou na zeer ingrijpende voorzieningen in de binnenstad moeten plaatsvinden. De De Universiteit is 'bijzonder verheugd over de goedkeuring eind vorig jaar van het programma van eisen voor de orga nische chemie en de zeer recente goed keuring van een programma van eisen vcor een aantal ruimten, welke gemeen schappelijk zullen worden benut door de organische chemie en door hei in een la ter stadium hier te stichten nieuwe la boratorium voor de anorganische en fy sische chemie. (Over deze plannen schrijven wij elders in dit blad zeer uitvoerig. Red. L.D.). Splitsing natuurkunde De gehele natuurkunde de voorkan- didaatsopleiding, de experimente na tuurkunde, de theoretische natuurkun de is thans nog ondergebracht in het oude Kamerlingh Onnescomplex in de binnenstad, waar tevens nog de biofysi ca is gehuisvest. Ook hier moet evenals ten aanzien van de chemie worden ge sproken van een nijpende ruimtenood. De beslissing inzake de wijze waarop de noodzakelijke uitbreidingsplannen moesten worden verwezenlijkt, was een buitengewoon moeilijke taak. In het Kamerlingh Onnescomplex zijn in de afgelopen jaren belangrijke investerin gen gedaan, o.a. met behulp van de schenkingen van de B.P.M. t.b.v. de zgn. kryogene installaties, benodigd voor het bereiken van de allerlaagste tempe raturen. Voorts was de staf ernstig be vreesd dat een verhuizing van de ge hele natuurkunde naar de buitenterrei nen een onoverkomelijke achterstand in het wetenschappelijk onderzoek tot ge volg zou hebben. Waren dit belangrijke argumenten om de uitbreiding zo enigszins mogelijk in aansluiting op het huidige complex tot stand te brengen, daar tegenover staat dat de ruimte om het Kamerlingh-On- nes complex zeer beperkt is. Een uit breiding, voldoende voor de eerste 10 a 20 jaar, zou daar nog wel tot stand kun nen zijn gebracht, maar er was alle ri sico dat verdere uitbreidingen bij de ontwikkeling van het natuurweten schappelijk onderzoek zeer waarschijn lijk daar niet meer gerealiseerd zou den kunnen worden. Na rijp beraad is de beslissing ge nomen in de binnenstad te handha ven dat gedeelte van de experimentele natuurkunde, dat is aangewezen op het werk bij de laatste temperaturen, benevens voorlopig de theoretische na tuurkunde. Voor de noodzakelijke uit breiding van deze onderdelen blijkt de aanbouw van een nieuwe vleugel van ca. 3000 m2 netto nodig. Het programma van eisen hiervoor is door de betrokken instanties in Den Haag in het begin van dit jaar goed gekeurd en thans is de architect bezig met de uitwerking van de plannen. Al les zal worden gedaan om dit werk zo spoedig mogelijk uitgevoerd te heb ben. Voorts werd besloten naar de buiten- terreinen over te brengen de voor- kandidaatsopleiding in de natuurkun de, dat gedeelte van de natuurkunde Het Kamerlingh Onnes Labora torium, dat op den duur hoofdzake lijk bestemd zal blijven voor de kryogene afdeling, terwijl de rest van de natuurkunde en de biofysica naar het uitbreidingsterrein buiten dc stad zullen verhuizen. dat niet is aangewezen op het werk bij de laagste temperaturen alsmede de biofysica. Verdere plannen Het programma van eisen voor de biofysica is ingediend en wordt momen teel door Rijksgebouwendienst en Fi nancien bestudeerd; dat voor de voor- kandidaatsopleiding natuurkunde waar voor het gebouw in 1961 voltooid moet zijn zal binnenkort worden ingediend. Tenslotte ligt het in de bedoeling om in aansluiting op de natuurkundige op leiding ook het Mathematisch Insti tuut, thans nog gevestigd in een te klein pand in de binnenstad, naar buiten te brengen. Het programma van eisen zal binnenkort worden ingediend. Ook voor de geologie is op het buiten terrein ruimte gereserveerd, al zal dit vak zich nog wel geruime tijd in de bin nenstad moeten en kunnen handhaven. In 1958 kon ten behoeve van het Rijksmuseum van Geologie en Mineralo gie het oude Weeshuis aan de Hoog landse Kerkgracht worden aangekocht. Het is de bedoeling dat over ca. twee jaar, wanneer de noodzakelijke restau ratie en herinrichting van het Wees huis voltooid zal zijn, het museum hier heen over te brengen. Hierdoor zal in het complex aan de Garenmarkt ruimte vrij komen voor het Geologisch Instituut. Ook de biologische vakken waren in totaal verouderde en te kleine gebou wen gehuisvest. Voor de zoölogie zal het leed echter binnen betrekkelijk korte tijd geleden zijn. De eerste fase van een totale vernieuwing van de huisvesting van dit vak kon worden voltooid in de vorm van het zgn. Torengebouw in de Kaiserstraat. dat in 1958 kon worden betrokken. De volgende fase, de bouw van een nieuw laboratorium op de plaats waar thans nog het oude gebouw van de zoölogie staat, zal in mei of juni wor den aanbesteed. Verder zyn er nog het botanisch la boratorium. het Rijksherbarium, de Hor tus Botanicus en het Genetisch Insti tuut. Al deze instellingen zijn op vol strekt onvoldoende wijze gehuisvest en op zo kort mogelijke termijn zullen er voorzieningen moeten worden getroffen. Heeft het aanvankelijk in de bedoeling gelegen van de Commissie Ruimtelijke Uitbreiding deze instellingen gedurende de eerste 10 a 20 jaar in de binnenstad te handhaven; bij nader onderzoek is echter gebleken dat zeer ingrijpende en kostbare voorzieningen zouden moeten worden getroffen, zonder dat hier tegen over de zekerheid zou bestaan dat hier mee voor lengte van dagen een afdoen de oplossing zou worden bereikt. Bestudeerd wordt thans dan ook de mogelijkheid deze instellingen, zo spoedig als het investeringsprogramma dit zal toelaten, naar de buitenterrei- nen over te brengen, waar grond hier toe gereserveerd is. De Hortus zou in deze gedachtengang niet meer worden gehandhaafd als wetenschappelijke instelling buiten zou een nieuwe Hortus met kassen, benevens kweektuinen moeten worden aangelegd doch gezien de grote his torische betekenis natuurlijk wel als monument en siertuin. Een belangrijk bijkomstig voordeel zou zijn dat hierdoor meer mogelijkheden geschapen worden voor de uitbreiding van de A-faculteiten en algemene diensten in de binnenstad. Voorts zou het onlangs door het Rijk aangekochte Diaconessenhuis, dat in 1963/64 zal worden ontruimd en dat aanvankelijk in Universitaire kring is gedacht als definitieve huisvesting van het Rijksherbarium, zeer goede dien sten kunnen bewijzen als transitorium voor bepaalde afdelingen. Op den duur is het gebouw, althans het ter rein waarop het zich bevindt, beno digd voor de uitbreiding van de A-fa culteiten. Academisch Ziekenhuis Het huidige gebouwencomplex van het Academisch Ziekenhuis stamt voor he' grootste gedeelte uit de twintiger jaren Het is gebouwd volgens de toen gel dende inzichten, met name volgens het paviljoenssysteem, terwijl thans alge meen een meer compacte bouw verko zen wordt. Al zyn vele gebouwen van dit ziekenhuis nog goed of althans redelijk Het Rijksherbarium, gezien van uit de Hortus. De Hortus zal als monument blijven bestaan, maar als wetenschappelijke instelling althans voor een deel moeten verhuizen, wanneer ook het Rijksherbarium el ders een zeer dringend nodige be huizing krijgt. bruikbaar, ingrijpende voorzieningen waren en zijn ook hier nodig. Als eerste grote voorziening noemde spreker de bouw van een grote centrale polikliniek voor de interne geneeskun de en daarmee verbonden superspecia lismen. Deze nieuwe polikliniek is be rekend op een capaciteit van ongeveer 150.000 behandelingen per jaar en is ge heel ingesteld op een vlugge en goede behandeling van de patiënten. Bij het opstellen van dit aantal is tekening ge houden met de bevolkingsgroei in het Leidse areaal, met de verwachting dat een nieuwe moderne polikliniek een verbetering zal brengen in de nu nog te geringe trek van patiënten naar het Academisch Ziekenhuis en voort met het feit dat er in de medische zorg een verschuiving plaats vindt van klinische naar poliklinische behandelingen. De af metingen van het gebouw zijn 85x55 m2 oppervlak, en een hoogte van 27 m. Rechtstreeks in verband hiermee staat een plan voor de bouw van een nieuwe vleugel, waarin de klinische afdelingen zullen worden gehuisvestigd van de spe cialismen, die voor hun poliklinisch on derzoek gebruik zullen maken van het zojuist genoemde nieuwe polikliniekge bouw. Een programma van eisen voor deze nieuwe kliniekenvleugel zal vermoede lijk binnenkort worden ingediend. Nieuw centrum voor kindergeneeskunde Een ander groot plan is dat voor de bouw van een nieuw centrum voor de kindergeneeskunde. In de huidige si tuatie is, o.a. door het inrichten van een semi- permanente polikliniek, eni ge verbetering gebracht, maar de kli nische ruimte is te klein en verouderd, terwijl hij ook geen gelegenheid biedt de nieuwste inzichten omtrent de sa menwerking van medicus, psycholoog, kinderpsychiater en socioloog ten be hoeve van het zieke kind in praktijk te brengen. Het plan voor het nieuwe centrum zal binnenkort bu het minis terie van O.K.W. worden ingediend. Voorts is er nog een zeer groot aantal werken herinrichting, modernisering eh uitbreiding in de laatste jaren uit gevoerd, terwijl een groot aantal plan nen in uitvoering of voorbereiding is. Deze waren noodzakelijk om de overi ge afdelingen van het Academisch Zie kenhuis voor de naaste toekomst op de hoogte van hun tijd te houden. Niet-klinische afdelingen Voorts eisen ook de niet-klinische af delingen van de medische faculteit be langrijke voorzieningen, door de groei van het studentenaantal en de ontwik keling van het medische onderzoekwerk. Een grote aanwinst was het nieuwe ge bouw van de fysiologie, een gebouw van ongeveer 5500 m2 netto vloeroppervlak, dat vorig jaar door Minister Cals kon worden geopend. Thans bevindt zich in een stadium van voorbereiding een plan voor de bouw van een gebouwencomplex in de nabijheid van het biochemisch la boratorium ten behoeve van een aantal medische onderzoekvakkea, die met de biochemie en ook onderling nauwe bin dingen onderhouden, t.w. de medische chemie, de farmacologie, stralengenetica. anthropogenetica, de toegepaste enzy mologie en radiobiologie, microbiologie, parasitologie, tropische hygiëne en d" sociale geneeskunde. Al wordt voor d< vakken een totaal plan ontworpen, het zal niet anders kunnen dan dat het in fasen gereed zal komen. (Voor vervolg zie ommezyde)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1960 | | pagina 3