DONDERDAG 24 DECEMBER
KERSTNUMMER
PAGINA 10
In het Noorden is kerstmis
feest vol warmte
Kerstverhaal door Henk Mochel
Even voordat de jongen de haveloze hut op de
berg had verlaten was zijn vader gestorven.
De man leefde al jaren in een bijna voortdurende
dronkenschap, die, de avonden dat hij beneden in
het dorp de herberg bezocht, vaak het punt be
reikte waarop het verstand terugwijkt voor onre
delijke driften. De stoutmoedigste kerel waagde
zich dan niet in zijn buurt. Trok hij zich 's avonds
laat in het duister met veel gevloek het steile pad
op dan sprongen de berggeiten verschrikt de
struiken in.
Wanneer de jongen zijn vader van verre reeds
hoorde naderen, kleedde hij zich snel en verliet de
hut met een gelatenheid die merkwaardig aan
deed voor zijn jonge jaren. Hij wist uit ervaring
dat, als hij zou blijven, de vader op hem zijn
agressiviteit zou uitvieren. Met een deken onder
de arm sloop de jongen dan zo snel mogelijk weg
en legde zich hogerop tegen de berg in een dicht
met dennen begroeide kuil te ruste. Dikwijls moest
hij zijn natuurlijke slaapstee weer prijs geven om
dat de tierende vader in een ogenblik van half
benul hem zocht. Was de dronken man echter
naar bed gegaan dan verlengde zijn slaap zich
spoedig in een diepe zwijm waaruit hij niet eerder
tot bewustzijn kwam voordat zijn tong opnieuw
de alcohol wilde proeven.
Die nacht het liep tegen het einde van het
jaar was de jongen zich er nauwelijks van be
wust dat zijn vader, wiens hart eerst de alcohol
en daarop de ijzige kou buiten, niet had verdra
gen, niet meer zou ontwaken. De man, meer be
schonken dan ooit, maar wel opvallend zwijgzaam,
had de deur van de hut opengestoten en was
achter de drempel neergevallen. Dit had de jon
gen, gewend als hij was aan het rumoer waarmee
nadering van en entree in de hut altijd gepaard
ging, weliswaar verbaasd. Maar zó groot was zijn
angst dat de man zich weer zou oprichten en zo
weinig trouwens zijn liefde voor hem dat hij zich
verder niet om de vader bekommerde.
jes van het dorp, die naar de kom
toe geleidelijk meer aanzien kregen.
De jongen zocht de uiterste kant
van de weg en ontweek de lichtkran
sen van de lantaarns. Niemand had
hem nog gezien. De luiken van de
woningen waren gesloten, beducht als
men in het dorp was voor indrin
gende blikken, die de intimiteit van
zoet-huiselijke sfeer zouden verstoren.
Slechts door de kieren viel hier en
daar een reep licht over de straat.
Verderop ,even voorbij het pleintje
moest ze wonen: weggedrukt in de
duistternis sloop hij voort. Toen hij
het plein voorzichtig was gepas
seerd. aardzelde hij even. Weinige
keren van zün leven was hü in het
dorp geweest en hü kon zich vooral
nu in het donker moeilük oriënteren.
Plotseling hoorde hü stemmen. Hü
dook ineen.
,,Ik zal de dokter als hü thuiskomt
vragen onmiddellük naar U toe te
gaan".
Dat was haar stem. En voordat
de deur werd gesloten voor een man,
die daarna het paadje kwam aflopen,
zag hü nog juist in de lichte cirkel
van een hal-lamp, een glimp van haar
gezicht. Toen sloot de duisternis zich
weer toe.
Achter een boom wachtte de jon
gen totdat de man was verdwenen.
De straat was nu leeg. Langs een
grote heg rende de jongen op zün
tenen naar het huis, vond het tuin
pad en drukte zich even later tegen
de bouwmuur van het huis onder het
raam. Zün teerbleek gezicht gloeide.
Met klamme handen omklemde hü
het stenen kozün waaronder hü ge
hurkt zat. Zün adem ging zo hügend
dat hü bang was dat men hem zou
horen. Schuw keek hü om zich heen.
Aan de overzüde van de straat klon
ken voetstappen, die plotseling in
hielden. Hü wachtte, maar toen alles
stil bleef richtte hü zich langzaam
op. Met zü'n handen trok hü zich
boven de stenen richel uit.
Met zijn handen trok hij zich op.
ENKELE ogenblikken later liep
de jongen hetzelfde pad af dat
de vader naar zün einde had
gebracht: hü stond aan het begin.
Zün vader zou hem vannacht niet
zoeken, nu kon de jongen dus het
plan uitvoeren, dat hij in gedachten
al geruime tijd geleden had ontwor
pen en voorbereid.
Een moeder had hü nooit gekend
en het wonder van de geboorte had
hü nog niet zo diep gepeild, dat hü
wist van een vrouw, die hem het
leven had gegeven. Zün eerste con
tact met een vrouw dateerde van
hetzelfde ogenblik dat de gedachte
bü hem was opgekomen de berg af
te dalen en niet meer terug te gaan.
Het was op een middag vele maan
den geleden, dat hü, terwül hü juist
terugkeerde van een van zün verre
zwerftochten, een vrouw ontmoette.
Zü reed op een paard. Het dier stond
noog op de benen en toen het op b«.
vel van zün berijdster inhield, zag
de jongen boven zich een vriendelük-
welwillend gezicht ,dat hem onder
zoekend opnam. Dat scheen te den
ken: ,,ben jü dus dat ventje waar
over zoveel kwaad wordt gesproken,
het bergjong van die „drank-fort",
zoals ze in het dorp je vader noe-
gekeken en was toen langzaam naar
de hut gedrenteld.
Op het gevoel vond de jongen de
weg naar beneden, zo goed zelfs
kende hü het pad, dat hü niet één
keer struikelde, hoewel onverwachte
laagten het gaan niet gemakkelük
maakten. Soms huiverde hü als de
snüdende kou door het grove weef
sel van zü'n kleding drong. In zün
hoofd voelde hü de nerveuze span
ning, veroorzaakt door de gebeurte
nissen van de laatste ogenblikken.
HET dorp lag donker gebed in
een diepe kom van het berg
landschap; de straatverlichting
bescheen schamel de paar kruispun
ten en een klein marktplein, waar
iedere zaterdagmiddag de kooplui uit
de omliggende gehuchten handbe-
werkte artikelen uit de streek aan
de man brachten. Het bergpad
eindigde beneden bü de eerste huis-
IN het midden van het luik voor
het raam vond hü een ronde ope
ning, een vensterke zo groot als
zün oog. Maar het gezichtsveld was
wel zo breed, dat het een groot ge
deelte van de kamer bestreek. Links,
bü een ouderwetse schouw, stonden
twee gemakkelüke stoelen geschikt,
daarachter zag hü een lage rustbank
en terzüde, dicht bü het open vuur
was een laag taboeretje geschoven.
Nauwelüks had de jongen het
tafereeltje in zich opgenomen of ach
teruit de kamer, uit het schaduw-
donker, stapte een vrouw naar voren.
Zü liep langzaam, haast moeizaam
door de kamer, het hoofd gebogen,
de handen voor de buik, die ver op
bolde boven de schoot. Bü het taboe
retje gekomen ging zü zitten, recht
tegenover de jongen achter het raam.
Hü keek haar nu pal in het gezicht:
zonder hem te zien waren haar ogen
op het raam gericht. De trekken om
haar mond. die hü zich van die eer
ste keer herinnerde, leken haar nu
scherper te tekenen. In de ogen zag
hü een glans, die inniger en dieper
leek dan toen. Zonder zich er geheel
van bewust te zün stelde de jongen
deze geringe veranderingen vast.
Het paard sloeg het hoofd omhoog
en blies wild uit de neusgaten. De
vrouw legde kalmerend haar hand
op de hals en sprak tot de jongen,
die daar stond, afwachtend en be
schroomd, hoewel zijn donkere ogen
voortdurend en in volle aandacht op
haar bleven gericht: „Ik ben hier
vreemd, 'k woon pas in het dorp.
Kan jij mij vertéllen welke weg ik
moet gaan om weer beneden te
komen?" Haar klankrijke stem, de
vlugge plooi die om haar mond viel
toen zij de eerste woorden sprak,
welke haast een verontschuldiging
leken voor haar aanvankelijke
nieuwsgierigheid, verraste hem, meer
nog dan haar verschijnen in deze
ruwe en wildbeboste omgeving. Zo
had nooit iemand tot hem gesproken.
Hij zweeg en net toen zij hem uit
zijn duidelijke verlegenheid wilde
helpen, hem aanmoedigend op gang
zou brengen, kwamen bijna fluiste
rend de woorden uit zijn mond. Die
en die weg moest ze volgen, dan
kwam ze het snélste en veiligste be
neden. Met een vriendelijk knikje
had ze hem bedankt en haar paard
in de door hem aangegeven richting
gestuurd.
De jongen had haar met een
vreemdrpeinzende blik in de ogen nar
Achter hem sprongen zijn achtervolgers*
Wel voelde hü, zag hü in het verre
staren haar liefde, die bescherming
wilde geven. En hü hunkerde om
dichter bü haar te zün, haar handen
te voelen, die stil in haar schoot
lagen.
WAT er buiten de kamer om
hem heen gebeurde was de
jongen ontgaan. De voetstap
pen van daar straks waren verder
gegaan, zachter en vlugger. Ook
daarna het gefluister van de straat
kant had hü niet gehoord. Pas toen
het zand op het tuinpad licht knerpte
draaide de jongen zich met een ruk
om en kromp tegelük ineen. De
straat was ineens vol gerucht van
stemmen. Voor de tuin zag hü de
lichtstraal van een zaklantaarn en
duistere figuren doemden op. Grom
mend als hongerige dieren vielen de
dorpsbewoners op hem aan. De han
den gereed om hem te grijpen. Maar
vlugger dan hun grote, logge licha
men zich konden keren, was hü tus
sen hen doorgedoken en het tuinpad
afgerend, de weg op. In de bergen
had hü geleerd zich soepel en snel
te bewegen. Door de kreten van zün
belagers, die, woedend omdat hü hun
was ontglipt, een wilde achtervolging
inzetten, schoten de dorpsbewoners
als ratten uit hun holen, tuk op deze
prooi, het bergjong van de gevreesde
dronkaard.
„Houdt hem, hij viel de dokters-
wouw aan".
Niemand zag het angstig-ver-
schrikte gezicht van de jongen, nie
mand kende het mateloze verlangen
in hem, nu naar de doktersvrouw te
vluchten, zich in haar schoot te ver
bergen, haar ongeboren zoon te zijn.
Hij liep, hij vloog om de tere herin
nering aan haar voor de razende dor
pelingen te bewaren.
Ze zaten hem dicht op de hielen.
Sommigen droegen toortsen, wier
wapperende vlammen zijn snélle scha
duw op de huizen tekenden. Hij sloeg
een hoek om, schoot een gang in tus
sen twee huizen, waarachter de steilte
van de berg begon. Behendig sprong
hij tegen de rotswand op en trok
zich omhoog. Bijna hadden de voor
ste mannen een been te pakken.
Maar voor de tweede keer was hij
hun te vlug af.
BOVEN zich hoorde de jongen ge
beier van klokken. De kerk, die
tegen de berg was gebouwd, riep
de bewoners voor de nachtmis, 't Was
kerstnacht. Maar tevergeefs trok een
Üverige koster aan het klokketouw.
De dorpsbewoners, anders trouw in
het nakomen van hun kerkelüke
plichten, bekommerden zich thans
om God noch diens nedergedaalde
Zoon. Het diepgalmend gelui van de
kerkklokken verstierf trouwens in het
tumultueuze lawaai van de achter
volging.
Die niet zo vlug meer konden, wa
ren beneden gebleven en, met ver
hitte koppen, schreeuwden zü beur
telings bedreigingen naar de jongen
en aanmoedigingen naar de met stok
ken zwaaiende menigte achter hem.
De vertrokken gezchten van de ach
tervolgers waren onheilspellend in
het vlammende lucht van de fakkels,
die als wapens in de vooruit gesto
ken vuist werden gedragen. De jon
gen was hen nog voor, maar de af
stand verkleinde voortdurend.
Toen struikelde hü en viel van een
scherpkantig rotsblok op een tegel
pad, dat recht naar de ker kleidde. De
jongen was gewond, het bloed liep
langs zün gezicht. Maar hü voelde
het niet. Snel sprong hü op en holde
het pad af. Een uitweg was er niet
meer. Aan beide züden van het pad
verhief zich een gladde bergwand,
die nergens steunpunten voor beklim
ming bood. Achter hem sprongen nu
ook zün achtervolgers op het pad:
zü juichten, hü kon hun niet meer
ontkomen. Het Godshuis was zijn val.
Voor de kerk aarzelde de jongen
nog even, maar geen andere weg
vindend, rende hü naar binnen. In
het voorportaal stond een deur open,
daarachter begon een nauwe, stenen
wenteltrap. Toen hü de eerste treden
was opgesneld, besefte de jongen
waar hü zich bevond: deze trap zou
hem voeren naar het open torenkoe
peltje, veertig meter boven de grond.
Vertwüfeld keek hü om, maar reeds
hoorde hü opgewonden geschreeuw
achter de deur; terug kon hü niet
meer. Plotseling gleed een stille glim
lach over zün gezicht: nooit zouden
ze zün geheim kennen, niemand zou
van zün liefde weten, die hem het
schone van dit leven deed ontdekken
in slechts enkele ogenblikken. En
met een vreemd blü gevoel beklom
hü verder de trop.
E dorpsbewoners hebben de jon-
Dgen niet in handen gekregen.
Niemand heeft hem ooit meer
teruggezien. Niet levend, maar ook
niet dood. De sprong van de toren
had de enige en laatste ontsnapping
kunnen zijn. Zo dachten ook de ach
tervolgers toen zij in de koepel ge
komen, zich toch wel verontrust over
de borstwering bogen. Maar zij zagen
de jongen niet.
Het dorp beleefde dat jaar een
vreemde Kerst. Het voelde zich
schuldig aan en tegelijk beangst om
de vreemde verdwijning van een
kind. De warmgelopen hoofden van
de dorpsbewoners zaten die kerst
nacht bij de mis vol onrustige ge
dachten.
Pas later raakte men aan het fan
taseren. Er zou een wonder zijn ge
beurd in die kerstnacht. Engelen
hadden de jongen, toen hij uit het
koepeltje sprong, op hun handen
naar de hemel gedragen. God had
zich ontfermd over een kleine zon
daar. Zo had het toch immers ook
kunnen gaan met Christus als hij de
uitdaging van de duivel, Hem, vol
gens het Bijbelse Verhaal ,in de woes
tijn gedaan, had aanvaard om van
de tinnen van de tempel te springen.
De dorpsbewoners voelden zich met
deze oplossing van alle schuld ver
lost en beroemden zich er zelfs op,
dat God voor hun ogen een wonder
had doen geschieden. En zij bouwden
naast de kerk een kapelletje, waar
veel en druk werd gebeden.
De kerk was tegen de berg gebouwd.
De Canadese luchtmacht heeft er een gewoonte van ge
maakt om met kerstmis voor Santa Claus te spelen.
Hele vliegtuigladingen levensmiddelen, geschenken en
post gaan naar de mensen die in deze tijd in volstrekte
afzondering leven van de wereld.
(Van onze correspondent in Canada)
Er zün maar weinig ge- derzettingen van de blan- macht voor Santa Claus
bieden waar de mens er ken, naar de weerstations speelt,
zoveel voor over heeft om en de militaire posten, om
Kerstmis te vieren als het er het kerstfeest mee te
noorden van Canada. kunnen vieren. Opge- v hinnpn de noolcir-
Honderden kilometers wonden helpt de jeugd brommen de vliegtui-
lange tochten leggen de mee om de igloo's op te M trommenp^lrSom
pelsjagers en vallenzet- zetten van sneeuwblok- kostae en kos-
te af om de kerst- ken die de ouderen met So^e jadi^ met behmD
dagen met elkaar te kun- vaardige hand hebben J narachutes af te wer-
nen doorbrengen. Bittere uitgesneden. Er wordt ge- Het is seen gemak
kou en snijdende wind danst op de maat van de Kmk L™fi Bii het
trotseren ze om met hun primitieve trommels en ,1, n s maan is
sleden door dikke sneeuw het gekras van een viool eln mterst
heen te jagen naar kleine kan de stemming tot on- JgST ,ee° da
posten waar ze een paar gekende hoogte doen stu- bemanningen WOrdt alle
uur lang de stille een- gen. Hier in het Noorden
zaamheid kunnen ver- is Kerstmis nog steeds het V1.acht precies neer te
geten. feest van de eenvoud het doen komen tuSsen dl
Het geblaf van de is de blijheid van het hart k™"ientiletus^n g
„huskies", de sterke sle- dat er kleur en warmte uitgezet De
dehonden verbreekt de aan geeft in een land ShmdzUn mtgezet. ue
stilte van de winternacht waar de broederschap een '™e1^nb^^
op ingesneeuwde neder- noodzaak is om in leven tot J-ÖO metra datón^Doven
zettingen als Fonddu- te kunnenbhjven.Maar de pattetten zijn'zaklan-
Lac, Providence en Fort dat wil met zeggen dat t bevestied waardoor
Ray en de reizigers wor- er door de jaren heen Jll goed te v^-
de er binnen verwelkomd niets veranderd is in het E is r.aar wej_
met warme mokken thee Noorden. Het vliegtuig E
en het vlees van de cari- heeft het mogelijk ge- ™°rd n°pl|
bou. Op kerstdag zijn de maakt om een paar we- ff hlt pikkeSër
kerken er te klein 'en er ken of een paar dagen tonlaÏT
heerst een gezeligheid die voor Kerstmis allerlei
onwezenlyk aandoet bü dingen naar de afgelegen In het Noorden is mo
de verlatenheid buiten. posten te brengen die het torgeronk altijd een ge
feest kunnen opvrolyken. luid dat de aandacht
0 Hele voorraden kalkoenen trekt, het is de stem van
vers voedsel, gebak, post de bewoonde wereld. Maar
„Het licht dat schünt en kerstbomen kunnen in deze dagen in het by-
in de duisternis" heeft door de lucht naar het zonder houdt 't de bood-
büzondere betekenis inde Noorden worden gebracht schap in dat de bewoners
lange poolnacht van het en op plaatsen waar het van het „bevroren Noor-
Canadese Noorden. De onmogelyk is om telan- den" niet vergeten wor-
kleine Eskimo-gemeen- den worden de gaven af- den: datz^ deel uitmaken
schappen liggen verlaten, geworpen voor de wach- van de menselijke ge
want als het maar enigs- tenden op de grond. Het meenschap die zich ver-
zins mogelijk is trekken is een traditie geworden heugt in het feest van
de Eskimo's naar de ne- dat de Canadese lucht- Kerstmis.