M1 VINCENT STARRETT DONDERDAG 24 DECEMBER KERSTNUMMER PAGINA 1 Kerstavond bracht doortastende verslaggever de hans van zijn journalistieke carriere TERWIJL hij met grote stappen de lange oprijlaan afliep naar Harold Avery's imposante herenhuis, gebouwd in een stijl zoals men die veel in voorsteden ziet, en thans als een monster opdoemend tussen de winterse bomen, verwenste de jonge Dunroy zijn redactie-chef hartgrondig. Het feit dat hij nu uitgere kend zijn kerstavond en het etentje met Isabel moest opgeven voor een welgestelde, ouwe heer, kwelde hem buitengewoon. Dunroy had het tijdstip voor een interview vrij behoorlijk gekozen, zo vond hij. De familie zou waar schijnlijk de maaltijd beëindigd hebben en de oude Avery kon wel eens in de juiste stemming zijn om hem te ontvangen. Waarom ook niet? De kerel had genoeg geld om blijmoedig te zijn. Hoe dan ook, met een beetje geluk kon Dunroy voor tienen terug zijn op de redactie. Hij besteeg de besneeuwde treden strijdlustig en verwonderde er zich tegelijkertijd over, dat er maar dan ook niet het geringste streepje kaarslicht te ont dekken viel. Het was vreemd stil; er was zelfs geen kersttak bij de deur aangebracht. Maar het was te koud op de traptreden om zijn gedachten te concentreren op een aannemelijke reden voor dit alles. Hij vond de bijna onzichtbare bel, trok eraan en veroorzaakte dat ritmische gerinkel, waarvan de ervaring hem had geleerd dat het butlers en huishoudsters woedend maakte. Na wat hem een lange tijd toescheen, werd de deur geopend. Dunroy"zei hij geheimzinnig tegen het gezicht, dat naar buiten keek. ,,Bill Dunroy van de Gazette. Ik zou graag een paar woorden mei Mr. Avery willen wisse len; als het gelegen komt". DE man in de sombere uniform,die alle butlers schijnen te dragen, keek hem met een terughoudende blik aan. „Hebt u een afspraak?" vroeg hij. „Mr. Avery ontvangt nooit verslag gevers zonder„Een afspraak?" vulde Dunroy aan. „Ik weet het, en het spijt mij, en ik ben me er van be wust dat het kerstavond is; maar ik ben lang onderweg geweest om hem te ontmoeten en het zal hoogstens een minuut in beslag nemen. Ik heb gepro beerd te telefoneren maar uw toestel was steeds in gesprek," loog hij vlot. „Het gaat natuurlijk om zijn benoe ming als minister te Dublin". „Kom dan maar binnen," zei de but ler met een ijskoude glimlach. „Hij is nu aan tafel, u kunt hier wachten terwijl ik met hem spreek. „Ik hoopte dat hij met zijn maaltijd klaar zou zijn", zei Dunroy, niet op een bijzondere verontschuldigende toon. Nadat hij zijn begeleider door de brede hal was gevolgd, vond Dunroy zichzelf terug in een kolossale woon kamer, bijna een museum, van welks verstverwijderde, achter zware gordij nen schuilgaande zijde een geroezemoes van stemmen en een luidruchtig gerin kel van glazen weerklonk. Grote hemel! Daar was een feestje aan de gang; het scheen dat de oude zijn overwinning aan het vieren was. Tussen de knipsels in het krantenarchief had Dunroy ar tikelen gevonden, die er op wezen dat Avery al jarenlang voor deze baan en iedere baan die hem onderschei ding beloofde zijn best had gedaan. De kamer waarin hij wachtte was schaars verlicht en Dunroy bemerkte dat de blinden neergelaten waren. Er waren geen vrolijke versieringen. Een vreemde kerstsfeer inderdaad! Na een paar minuten van besluiteloosheid ging hij behoedzaam zitten op het uiterste puntje van een spichtige stoel, die on middellijk onder hem weggleed. Hij greep hem behendig, redde zich daar mee van een nare val en besloot dat het veiliger zou zijn de kamer rustig eens wat te bekijken, totdat zijn ver zoek was overgebracht. Het was wel een fascinerend vertrek. Boven de open haard leeg, helaas, hing een omvangrijk olieverfschilderij van drie levensgrote heren, gekleed in fluweel en oude kant, de gezichten omlijst door strenge baarden, en wier ogen hem onbewogen volgden terwijl hij door het vertrek liep. Een naam plaatje identificeerde hen als „Procu reurs van St.-Mark (Tintoretto)". OP een zwart voetstuk in een hoek stond een marmeren buste van een vrouw haar opvallende ge laatstrekken op verwarrende wijze in verguldsel aangebracht. Om duistere redenen verontrustte hem dit en hij hervatte zijn schreden. Gedeelten van de conversatie achter de gordijnen ving hij op. „Houd je gedachten bij de zaken, Marty, en niet bij mooie vrouwen", zei een vrouw op grappig-terechtwijzende toon. „Oh, zaken kunnen wel even wach ten", riep de eerste spreker. „De wa gen zal hier het eerste uur nog niet zijn. Maak het je gemakkelijk, Iris. Dit is een feest en niet alleen omdat het Kerstmis is. Wat is er met Harris ge beurd?" „Verdwaald in de kelder", antwoord de een mannenstem met een lach. On voorzichtig geworden, begaf Dunroy zich in de richting van de stemmen, die nu in lachen uitbarstten, en stapte op een van de kleine verspreid liggende haardkleedjes. Het ding be woog onder zijn voeten en er was niets meer dat zijn plotselinge vaart kon tegenhouden. Wild om zich heengrij- pend gleed hij met de snelheid van een exprestrein -over de geboenwaste vloer door de gordynen. Drie mannen en een vrouw spron gen verrast tp. „Neemt eh u mij niet kwa lijk!" bracht Dunroy er met moeite uit. „Vergeeft u mij alstublief!" Hij vermande zichzelf en glimlachte ont wapenend. „Gewoonlijk kom ik een eet kamer niet op deze wijze binnen, Mr. Avery". Hij keek naar de knappe man van middelbare leeftijd aan het hoofd van de tafel die, naar hij veronder stelde, Avery moest zijn. „Ik ben geen inbreker. Het was dat vliegende tapijt van u dat mij beet nam Op het moment van zijn plotselinge entree was de butler juist uit de keu ken binnengekomen met een blad met flessen in de hand. Hij keek ontsteld naar Dunroy. ter te Dublin, merkte hij op, scheen de situatie amusant te vinden. Wat denk jy ervan, Marty", vroeg hij. „Krijgt hij zijn interview?" De man, die als Mar ty was aangesproken, knipoogde. „Waarom niet!" zei hij. Geholpen door Harold Avery's uitste kende wijn, werd het interview een vro lijk succes. „Dat is wel wat je wenst, veronderstel ik", klonk de pathetische stem na een paar radde zinnen. „Het was een grote verrassing voor mij en ik ben de President dankbaar dat hij mij voor deze taak geschikt acht. Dat is wat ik verondersteld wordt te zeg gen, is het niet?" Dunroy was niet gewond; zijn overvallers hadden hem eenvoudig overmeesterd. „Wie ben jij?" riep de man, die hij had aangesproken; en daarop, toen de butler zijn arm aanraakte. „Wie is die man, Harris" Heb jij hem binnenge laten?" De verslaggever en de butler legden de situatie uit. „Ik weet dat u nooit verslaggevers ontvangt, meneer, verontschuldigde de butler zich; „maar ik wilde deze jonge man niet wegzenden op kerstavond", Zijn woorden waren zwaar van bete kenis. Zijn chef keek hem een moment aan en knikte dan bruusk. „Een journalist, eh", merkte hij op. „Wat wilt u precies?" Dunroy legde het vlug uit. De an deren hadden hun plaatsen weer inge nomen; alleen hij en Harris bleven staan. „Tenslotte, Daddy", zei de aantrek kelijke jongevrouw aan de linkerzijde van zijn gastheer. „Het is kerstavond; en die haardkleedjes zijn verraderlijk vandaag of morgen breek ik nog eens mijn nek erover!" Zij glimlachte naar de indringer. „Of meneer Dunroy al dan niet zijn inter view krijgt, ik vind dat we hem in ieder geval wel een glas wijn mogen aanbieden. Dunroy keek haar dankbaar aan en merkte op dat zij zeer aantrekkelijk was. Naar uit de conversatie bleek, heette zij Iris, Iris Avery, zonder twij fel. Een bijzonder aardige naam voor een bijzonder aardig meisje. Hij herin nerde zich niet ooit een foto van haar in de kranten te hebben gezien. Maar toen betrapte hij zich erop ook geen goede afbeelding van Avery in zijn herinnering te kunnen brengen. „Dank u, miss Avery, zei hy, „maar ik heb al genoeg last veroorzaakt". Hij glimlachte met een vertrokken gezicht. Iedereen mompelde een paar be leefde woorden. Zelfs de nieuwe minis- „Het zou aardig zijn als ik er een paar regels over uw carrière aan zou kunnen toevoegen, mr. Avery", ant woordde Dunroy, een teug nemend. De man, die Marty werd genoemd, knip oogde opnieuw. „Oh, beslist! U móet mr. Dunroy het verhaal van uw car rière vertellen,Mr. Avery", „Ja, inder daad, pappie", echode de verrukkelijke Iris met een kreetje van plezier. „U moet eenvoudig mr. Dunroy uw le vensverhaal vertellen. Het is zo inte ressant!" De derde man, wiens naam George en nog iets luidde, leegde zijn glas met één slok. „Gezwam!" brieste hij. „We hebben genoeg met deze ver slaggever gepraat, als je het mij vraagt". Hij was een zwaarlijvig heer schap, merkte Dunroy op, die er uitzag alsof hij bokser of worstelaar was ge weest. „Kom, kom", zei hun gastheer sus send. „Mr. Dunroy is hoffelijk geweest en hij is nu onze gast". Hij glimlachte naar Dunroy. „Gelooft u in een ge lukkig toeval?" „Wel, ja en neen", antwoordde Dun roy, terwijl hij diepzinnig in zijn glas staarde. „We maken ons eigen toeval", zei Marty, met een taxerende blik op zijn gastheer, zoals mr. Dunroy van avond deed. Waar denkt u aan, chef" „Het gelukkig toeval dat mij op de been hielp. Dat is het toch wat u wilt, is het niet, Mr. Dunroy?" „Eens, dat moet ik zeggen, was mijn familie gefortuneerd; maar zij verlo ren hun geld, het doet er niet toe hoe, en toen ik werd geboren moesten mijn ouders vechten om in leven te blijven. Op de een of andere manier doorliep ik de middelbare school, maar verdere studie was absoluut uitgesloten voor mij. Even kwam het ter sprake om mij naar een handelsschool te sturen; maar het kostte teveel. Tenslotte moest ik gaan werken in een fabriek. Geluk kig", zo vervolgde de spreker, „duurde dat leven slechts twee jaar. Toen ge beurde er iets. Het gelukkige toeval? Dat laat ik aan u over. Mijn vader ontving een brief, die u kunt het ge loven of niet honderd aandelen van een honderd jaar oude mijn, bevatte. De waarde bedroeg misschien duizend dollar, juist het bedrag dat nodig was om mij de handelsavondschool te kun nen laten volgen." ,Dus het gebeurde op die manier", zei Dunroy. ,Dat was een gelukkig toeval". „Wel, ja en neen", ging Avery verder. „Er kwam een begeleidend schrijven van een postdirecteur in Nevada, waar in deze uitlegde wat er was gebeurd. Het bleek dat een brief met de aan delen lang geleden was verstuurd, ge adresseerd aan mijn vader's vader, die, vanzelfsprekend, deze nooit had ont vangen. De brief was gevonden in de voering van een oude postzak. „Wij ontdekten dat de aandelen waardeloos waren. De betrokken maat schappij was een halve eeuw tevoren failliet gegaan". „Maar," vervolgde de zware stem, „het bleek dat de postzegel op de schijnbaar waardeloze envelop, die de aandelen bevatte, bijzonder zeldzaam was. Die postzegel, mijn jongen, werd tenslotte aan een enthousiaste verza melaar van dergelijke dingen verkocht voor een som groter dan de waarde van de aandelen. Zo ging ik naar de han delsschool, kreeg een baan bij een ma kelaarsfirma, en trouwde tenslotte met de dochter van de baas. Dat is de hele geschiedenis. „Papa!" riep Iris verrukt. „Wat een prachtig verhaal, en wat hebt u het goed verteld!" ,Dank je, lieveling!" „Horatio Alger stof", stemde Dunroy grinnekend toe. „Bedankt, Mr. Avery; bedankt voor alles, meneer. En nu mijn haardkleedje toch bij de hand is, zal ik Hij stond op zonder zijn zin af te maken en op hetzelfde moment rin kelde de telefoon. Hij had het apparaat opgemerkt in de hal, toen hij binnen kwam. Het duurde even voordat iemand de haak opnam. Iedereen zette zijn glas neer om te luisteren, en George kwam half overeind van zijn stoel. Een vreemde stilte was over allen gekomen. Toen kwam Harris haastig binnen. Hij keek zijn chef vragend aan. „Het is goed", zei deze. „Je kunt be ter antwoorden, Harris; maar ik ben vanavond voor niemand anders thuis". Hij keek Dunroy aan, die zich gereed maakte om te vertrekken. „Een ogen blik Mr. Dunroy. als u geen bezwaar hebt". Zijn stem klonk bijna dreigend. „Een telefoon is zo'n lastig ding", zei Iris. Het volgende moment was Harris te rug. „Het is de Gazette", rapporteerde hij en keek naar het hoofd van de ta fel voor verdere bevelen. „Als Mr. Dun roy nog hier is, zou zijn chef hem graag willen spreken". „De telefoon is een lastig ding", gaf Dunroy toe, en Harold Avery's imposante landhuis stond daar stil voor hem. Toen Dunroy het besneeuwde bordes strijdlustig besteeg, verwonderde hij zich er over dat er geen streepje kaarslicht te ontdekken viel. verwonderde zich er over waarom iedereen hem zo strak aankeek. Hij schoof de gordijnen voorzichtig opzij, vermeed een gevaarlijk uitziend kleedje en begaf zich naar de hal. EeD ogenblik later hoorde hij een bekende stem Edwardson, de nachtredacteur. „Wat is er aan de hand, Dunroy? Waarom hebben we niets van je ge hoord? Zit je achter Avery's dienstbode aan? Wij weten dat hij daar niet is omdat we juist een telegram uit Wash ington hebben ontvangen. Hij ontving zijn instructies vandaag op het State Department. Morgen ontbijt hij met de president". Dunroy's bloed stolde in zijn ade ren. Gedurende een paar seconden duizelde zijn hoofd; toen werd het hem duidelijk. Zijn hersens begonnen te werken. Als de man, die Avery werd genoemd, Avery niet was: en Iris was zijn dochter niet, wie waren zij dan wel? HET antwoord op die vraag lag voor de hand. Zij waren allen op lichters. Hij wierp een bük achter zich en zag dat hij niet alleen was. Iemand bewoog zich geluidloos in de zitkamer. Edwardson sprak nog door. „Je bent klaar voor vandaag. Gelukkig kerstfeest jij schooier!" „Gelukkig nieuwjaar", mompelde Dunroy vaag; maar Edwardson had de hoorn al opgehangen. Zij stonden nu allemaal bij elkaar in de deuropening en keken hem op een vreemde manier aan. Het was de pseudo-Avery die sprak. „Niets onprettigs, Mr. Dunroy, hoop ik?" „Integendeel" Dunroy forceer de een glimlach „onze nachtredac teur wilde er zeker van zijn dat ik zou vragen of juffrouw Avery bij u is. Hij zegt dat wij de aankondiging van haar verloving publiceren". „Maar natuurlijk", riep Iris, „ik trouw hier eerst en maak mijn huwe lijksreis naar Dublin". ,Dat is dan dat", zei Dunroy. „Ik feliciteer de gelukkige man". Hij was op weg naar de deur toen Harris ver scheen, een ijzige glimlach op zijn ge zicht. Dunroy's hart zonk in zijn schoenen. „Wat zij Mr. Dunroy's chef werkelijk tegen hem, Harris?" vroeg de pseudo-Avery grinnikend. De butler bracht Edwardson's woor den precies over. Zijn opdrachtgever knikte. „Je deed het erg goed, Dunroy", zei hij zonder wrok. „Hoe zou je ook heb ben kunnen weten dat Harris mee luisterde? Het telefoontje van je chef was pech. Je begrijpt de toestand. Eerst was je een amusant obstakel. Maar nu ben je een probleem een bedreiging voor onze veiligheid. Wat is je voorstel?" Dunroy haalde zijn schouders op zo als hij het op de film had zien doen. „Zullen we zeggen dat we kiet zijn?" „We kunnen u moeilijk laten gaan, Mr. Dunroy", vervolgde de theatrale stem van de bendeleider. „Onder deze omstandigheden hebben we geen an dere keus dan u mee te nemen". „Voor een uitje?" vroeg Dunroy. De vraag kwam automatisch over zijn lip pen. De voordeur was slechts een paar stappen verwijderd. Met een snelle sprong zou hij er bij verrassing uit kunnen komen. Hij vloog er naar toe; maar George was er eerder ONGEMAKKELIJK zat hü recht overeind op een eetkamerstoel, zijn armen en benen aan de leu ning en de poten geboden. Dunroy luis terde naar de geluiden, die het vertrek van de bendeleden in de naastgelegen kamer begeleidden. Hü was niet gewond; hij was een voudigweg overmeesterd. KlaarbUjke- lijk haalden zün overvallers het huis leeg. Na een poosje hoorde hü een auto stoppen, en dan Marty's stem: „De wagen is hier, Simon". Tintoretto, Raphael, Michelangelo, Titiaan, Rembrandtlui als deze brengen goede prijzen op. En plotse ling wist Dunrop wie Simon was. Si mon Morelle, Natuurlijk! De interna tionale oplichter. Even later werd de voordeur met een flinke klap gesloten. Hy was alleen in het geplunderde landhuis. Was het mo gelijk dat zij hun plan om hem mee te nemen hadden gewijzigd? Hij spitste zijn oren om de geluiden van een auto op te vangen. Een lange tyd scheen verstreken voordat de deur werd geopend. Voet stappen klonken in de hal. je hoopte zeker dat we je hadden vergeten, hè?" zei George, handig de knevels verwijderend. „Hoeveel is een Tintoretto waard?" vroeg Dunroy, schaamteloos grinni kend. .Aardige Jongen ben je, hè?" zei George. „Vooruit nou en denk eraan dat ik hiermee vlak achter je ben". Het was een automatisch pistool. „Dat was een mooi verhaal van Si mon over die zeldzame postzegel", ging Dunroy gemoedelijk voort. „Is het waar?" „Ik zou er niet op rekenen. Verbeel dingskracht is Simon's specialiteit". „Hij moest schrijver zijn", vervolgde Dunroy. „Schiet op", zei George. HUN weg ging door de huiskamer, die nu verlicht was. Enkele van de kleine haardkleedjes waren opzü geschoven, maar anderen waren nog gevaarlük. Hij liep voorzichtig om een van de tapijten heenZijn hoed lag op de tafel in de hal. De telefoon stond daar ook. Als hü alleen maar de hoorn van de haak kon slaan In een impuls nam Dunroy drie snel le passen. Op hetzelfde ogenblik schop te hü een van de kleedjes in George's richting en George, het handig «ït- wükend, stapte op een ander, schoof door de kamer en tuimelde met een klap tegen de grond. Het pistool vloog uit zün hand maar ging niet af. Hü trachtte op te staan maar viel weer. „Ellendeling", zei hü- .Jk geloof dat je mijn been gebroken hebt". „Niet waar", mompelde Dunroy on gelovig. „Het gelukkig toeval". Hü pak te het gevallen wapen op en rende naar de telefoon. Met zün vinger op de schijf draaide hü zich om en zei, büna berouwvol: .Maak je niet bezorgd over dat been, George. Er zal hier spoedig een politiedokter zijn". Zo kwam het dat Dunroy het ver haal van de schilderijendiefstal bü Avery en de arrestatie van de Morelle- bende had een toeval dat hem een kerstgratificatie bezorgde en hem in staat stelde met de dochter van de baas te trouwen. George trachtte op te staan maar viel opnieuw terug. .,Ik geloof dat je mijn been gebroken hebt", zei hij. Maar Dunroy was al naar de telefoon gerend. •IJN toehoorders leunden naar voren. Belangstelling, nieuws gierigheid en begrip stonden op hun gezichten te lezen. Het was een grappige bedoening, dacht Dunroy: Geen kerstversiering by het diner; slechts restanten van een koud maal met warme koffie. Ook genoeg wijn. 'T'lustraties door A S ParV<»r)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1959 | | pagina 15