STRUIKBEGONIA'S BARBARA BEL GEDDES Oom Vic vertelt van een snoekdag ZATERDAG 12 DECEMBER WEKELIJKS BIJVOEGSEL PAGINA 2 EEN HEEL GEWONE VROUW EN MOEDER Het raadsel van de snoek die een duif at Wie van bloemen en planten houdt, zal men altijd een genoegen doen met een mooie en blijvende kamerplant. Struikbegonia's komen voor dit doel stellig in aanmerking, doch men moet er wel een beetje ruimte voor hebben, want ze kunnen op den duur een flinke omvang bereiken. Ze houden van een normaal verwarmde kamer en kunnen nu wel de vol le zon hebben, 's Zomers vinden ze die niet zo prettig en men zal ze dus dan voldoende moeten beschermen. Mochten 's-winters wat bladeren verloren gaan, dan is dat niet zo erg. Vroeg in het voorjaar kan men kale sten gels eventueel wel iets terug snoeien. De planten kunnen dan ook verpot worden en spoedig zullen zich vele nieuwe scheu ten ontwikkelen. Binnen zes we ken kan men weer een mooie, gevulde plant hebben. Deze be gonia kan men ook heel goed voortkweken door middel van stekken. Dat kan men het best in het vroege voorjaar doen. Behalve bloemen en planten, zijn er voor de amateur-tuinier voldoende andere nuttige ge schenken. Ik denk hier aan de mooie en goede tuinboeken, wel ke in elke boekhandel te be stellen zijn; zorg dat U de goe de neemt. Er zijn vele vakboeken bij; die zijn voor de beroeps tuinbouwer geschreven en gaan zo diep op de onderwerpen in, dat U er niets aan heeft. Het moet een boek zijn voor de ama teur-tuinier. Er zijn boeken, welke de werkzaamheden week voor week behandelen. Met zo'n leiddraad in de hand zal de amateurtuinier het een heel eind brengen. Er zijn ook goede boekjes spe ciaal voor de huisvrouw geschre ven. De amateurtuinier heeft even eens gereedschap nodig. Geef een hark of een schoffel; tegen woordig zijn er ook van die han dige gieters van plastic in de handel. Ze zijn licht, er kan veel in, ze roesten niet en het is ook niet erg, indien er mee gestoten wordt. Voor de huisvrouw zijn er handige „vernevelaars" in de handel. De atmosfeer wordt er vochtig door gehouden en dat kan Uw planten niet anders dan ten goede komen. G. KROMDIJK Uit de wereld van het witte doek Polshorloge kan lastig zijn Ze is een witte raaf in Holly wood. Een doodgewone vrouw. Natuurlijk lopen er in de stad zelf meer gewone vrouwen rond, maar binnen de filmkringen zijn zij bepaald dun gezaaid. Barbara Bel Geddes behoort tot de uitzonderingen. Ze heeft blond haar. Levendige blauwe ogen. En een lief ge zichtje. Een geregelde verschij ning voor film- en televisie camera's, maar ook op het to neel. Een veelzijdige, beminne lijke actrice. Dat weet iedereen in Hollywood en zij, die daarbuiten wonen, kunnen het gemakkelijk te weten komen. Maar verder Javerder weet men eigenlijk niet veel over haar te vertellen. Haar par ticuliere leven is zelden of nooit in de publiciteit getrokken. De sensatie jagers hebben haar altijd ongemoeid gelaten. Waarom? Barbara zegt zelf: „Ik ben te ge woon om interessant te zijn". „Ik heb geen excentrieke gewoon ten, geen exorbitante hobbies. Ik gok niet en ik drink niet teveel. Ik sta niet aan het hoofd van een of andere spectaculaire onderneming. En het kan mij echt niet schelen of de dames met diep uitgesneden japonnen willen rond lopen of niet. Men kan van my daar over geen schokkende uitspraken ver wachten". „Ik ben in het dagelijkse leven helemaal niet opwindender dan de ge middelde vrouw en moeder. Dat bete kent gelukkig dat de publicisten aan my geen eer kunnen behalen". TUSSEN COULISSEN Misschien heeft haar vader, Norman Geddes, die als ontwerper en regis seur alles van het theaterleven afwist en de bittere zijden van het gevaar- ïyke vak maar al te goed kende, haar vele wyze lessen meegegeven. Barbara groeide als het ware op tus sen de coulissen. Een carrière in die richting was onvermydeiyk. Reeds heel vroeg stond ze op de planken en op achttienjarige leeftyd vertolkte zy reeds een hoofdrol. Sinds 1942 verdeelt de lieftallige actrice haar beroepsacti viteiten tussen toneel, televisie en film. Maar haar grootste belangstelling gaat uit naar haar gezin. Barbara is gehuwd met de regisseur en toneel- schryver Windsor Lewis. Ze heeft twee kinderen. Ze woont in New York of anders in de boerderüen ergens op het platteland, waar ze graag verblyft. Om volledig te zyn: Barbara zwemt en skiet graag en goed, ze heeft een le vendig gevoel voor humor en waar schuwt iedereen, dat ze ook verschrik- keiyk kan zyn, als ze maar boos ge noeg is. Wat iedereen totnutoe op haar gezag moet aannemen. Kortgeleden was ze in Leiden nog te zien in „Cat on a hot tin roof" en binnen afzienbare tyd „The five pen nies" met o.a. Danny Kaye. S1LVANO en SOPHIA A Is men „Bittere ryst" zegt moet men aan Silvano Mangano denken. Die ryst was voor haar anders bepaald niet bitter. Met deze produktie ves tigde zy haar faam als ster. Met alle gevolgen van dien. Overal in het mid delpunt van de belangstelling. Je moet er van houden, al tyd zo'n druk dringende mensen massa om je heen te zien, die er officieel op uit is je te begroeten, maar in feite niets anders doet dan eigen nieuwsgierig heid bevredigen. We kunnen het begre pen, dat Silvano het niet leuk vindt. Ze vindt deze tol, die ze voor haar be roemdheid moet betalen erg hoog en een menigte opdringende bewonderaars erg hinderlijk. „Ik heb toch ook het recht in het openbaar te verschenen zonder dat ei- incidenten voorvallen", merkte ze onlangs op. Het recht ongetwyfeld, maai de kans waarschynlyk niet. Trouwens niet al haiw zusters in de kunst den ken er zo over. Haar landgenote Sophia Loren vindt het wel plezierig als er voor haar een massa mensen in het geweer komt. Ze koestert zich gaarne in de warmte der belangstelling. Overigens, het is niet altyd verstandig de na men van deze twee Ita liaanse dames in één adem te noemen. Maria Callas en Renata Tebaldi hebben waarlyk geen mo nopolie op verbeten riva liteit. Ook in de Italiaanse filmwereld botert het niet altyd tussen de warm bloedige sterren en ster retjes. Toch hebben Sophia en Silvano wel iets gemeen. Niet alleen begonnen zy beiden als onbetekenende figurantjes, maar ze zyn ook beiden getrouwd met de mannen, die haar ontdekt hebben; Silvano met Dino Delaurentiis, Sophia met Carlo Ponti. Delaurentiis en Ponti waren in die tyd partners en het verhaal gaat, dat Ponti zich hardgrondig ergerde, dat Dino een nieuwe ster had ontdekt en met haar was getrouwd. „Ik maak een ster van het eerste het beste meisje, dat komt binnen wandelen", pochte hy. En laat dat nu Sophia zyn. Om geheel in de styl van Delaurentiis te biyven, hy trouwde later ook met haar. POLSHORLOGE Silvano Mangano kan men thans in ons land zien in een produktie van haar man „Tempest". Een verhaal uit het Rusland van omstreeks 1770 tydens het bewind van Catharina de Grote. Er komen nogal wat spectaculaire ge vechtsscènes in voor. Daarvoor had Delaurentiis zich verzekerd van de medewerking van het Joegoslavische leger. Een indrukwekkende aanval van cavaleristen werd gefilmd. Het leek allemaal prachtig gegaan. De soldaten stapten vermoeid van de paarden en stonden te wachten tot zy sein zou den krygen om zich terug te trekken. Iedereen liep met een gelukzalige glim lach rond. Het karwei leek goed gelukt. Snel liet de regisseur dit deel van de film ontwikkelen. Toen hy het echter bekeek ontdekte hy tot zyn grote schrik, dat een cavalerist, die het dichtst langs de camera was gestormd, zeer duidelyk een polshorloge droeg. Knippen was onmogeiyk. En zo laten kon ook niet. Men zou zich vry willig overleveren aan kritiek en bespotting. De herinnering aan de film „Scipione l'Africano" was nog te levendig. Een van Messalina's paardenmenners, die met een polshorloge had rondgelopen, had nogal wat hilariteit verwekt. Dus heeft men het over moeten doen. Maar tevoren werd een grondige inspectie gehouden.... BARBARA BEL GEDDES gewoon een gewone vrouw. Silvano Mangano heeft voor de titelrol in „Jovanka en de anderen" haar haardos moeten opofferen. Jagers en vissers zyn prettige vertellers. Vooral na afloop van een jacht- of visdag, napratende in een van die, meestal primitieve lokaliteiten, waar een vage geur van bitterballen en toebehoren hangt. Maar de gezelligste verteller, die ik ken in m(jn toch uitgebreide kring van vissende vrienden en bekenden, is mijn eigen oom Vic. Zijn gezicht leent er zich zo goed voor. Hij heeft een vry groot hoofd, dat uit elastiek schynt te bestaan; als hy lacht, beweegt alles. Zijn haar wipt, zUn oren trekken duidelyk zichtbaar naar boven en zyn enorme wangen rimpelen zich als de balg van een harmonika. Als hH lacht denkt men willekeurig aan iets kolossaals; aan een enorme sporthal by voorbeeld; m ieder geval aan iets dat groots is. En altyd aan iets plezierigs. Als ik by hem langs kom dat ge beurt vry vaak vraag ik hem altyd naar de resultaten van zyn laatste visdag. In deze tyd van het jaar altyd een snoekdag en altyd een snoekdag In gezelschap van neef Simon, die zyn vaste vismaat is en die, volgens oom Vic, nog alles van vissen moet leren. Oom vangt, inderdaad, byna altyd meer en dat is dan een genoeglijke reden cm zyn superioriteit te bewijzen. Mocht Simon hem eens een enkele maal overtreffen, dan heeft hy (Simon) buitensporig geluk gehad en hem (oom Vilc) zat alles tegen. Hy kon geen goed doen. „Was het nog wat oom?', vroeg ik by myn laatste bezoek. Oom begon te lachen. „Ik had er negen", zei hy en hy wachtte, om my de vraag te horen stellen, die hy voor geen geld missen wilde. ,En neef Simon?" vroeg ik. „Drie", zei oom. ,.Drie en er was niet één flinke by. Allemaal klein-goed. Ha, ha „Zo is het gewooniyk", merkte ik op. „Ja", zei oom Vic met een gelaten zuchtje, alsof hem dat werkeiyk speet. „Zo is het gewooniyk. Simon moet nog een hele boel leren". We zwegen en keken elkaar aan. Oom kweekte, met een welwillende uitdruk king op zyn gelaat een soort kerst- mannetjesgryns. „Wil je iet® drinken?", vroeg hy toen. Ik knikte. „Simon is reusachtig eigenwys. Hy is stapel op grote voorn, want, zegt hy, hoe groter het aas is, hoe groter de kans dat je een knappe snoek vangt. Hy vergeet alleen die omstandigheden. Voor my is het zoals je op groot water zit, waar je snoeken komt verwachten van tien of twintig pond, dan is het helemaal niet raar om een aasvis van een ons of vier aan de haak te hangen. En dat heb ik hem gezegd. Maar de fout, die hy maakt is deze: ook in de polder van K., waarvan iedereen nu wel zo zoetjes aan weet, dat de zwaar ste snoek die je er kunt vangen hoog uit zes pond is; ook daar gebruikt hy enorme aasvissen. En wat is het gevolg er van? van de zeven keer dat hy beet krijgt, laat de snoek vyf maal los'. „Logisch", zei ik. SIMON WEET HET BETER „Ja, jy zegt logisch, maar neef Simon weet het beter. Je kunt immers nooit weten", zegt hy. En hy maakte nog veel fouten volgens my. Hy zweert by een werphengel en ik heb hem al hon derd keer gezegd, dat voor het vissen met levend aas een lange hengel veel beter is. Dat ben je toch ook wel met my eens, heIk zweer by een lange hengel, een gevlochten lyn, die drijvend gemaakt is en een doodgewone reel. Ik heb hem dat niet alleen verteld, ik heb het hem ook laten zien. Langzaam slepen langs de kanten, is volgens my de beste manier om het meeste resul taat te krygen. Ik kan slepen omdat ik een lange hengel heb, maar hy. Enfin je kent die stok van my/ De laatste keer, vlak by de boerderij, heb ik hem notabene het bewys onder zyn neus gedrukt. Je weet dat de wetering daar een beetje breder uit loopt. Nu goed, ik tuig op, ik sla een visje aan en ik zet dat visje vlak aoh- ter een kroosdam in het water. Het zwemt daar en ik begin langzaam te slepen in de richting van Tamson. Neef was nog niet eens klaar met op tuigen en ik had misschien zes meter gesleept of daar gingen de spullen. Hy zat er goed op. loopt even naar het midden en gaat daar staan. „Ik ben weg, roep ik, Simon komt kijken en ik zeg: „Kijk, daar staan myn kurken". Ik sla even later vast en het is raak. Goed 'het was een snoekje van even vyf tig centimeter, daar gaat het niet om; maar ik kreeg hem toch slepend. Van Simon krtfg ik gelyk, maar ge loof nu maar niet, dat hy van die werphengel afstapt. Het is modern vindt hy, maar hy begrypt niet, dat hy hem voor een visserij gebruikt, waar dat soort hengel niet voer geschikt is. Juist de mooie kantjes, vlak voor je voeten soms, kan hy er niet mee af- vissen". Oom Vic presenteerde my een sigaar; ik geef vuur. MET KUNSTAAS „Je weeit", ging hy door. „dat ik ver bazend graag met kunstaas vis. En dan is de werphengel natuurlyk onmisbaar. Je zou het eens zonder moeten probe ren. Maar met levens aas werpen en dan gaan staan te wachten tot er mis schien eens een snoekje naar je aasvis toe komt zwemmen; en dan allemaal omdat een werphengel modern is, nee, dat is het niet kerel. Gut, gut, wat zyn we modern. Zo modern, dat we veel minder efficient vissen dan met de klassieke mate rialen". Ooms wangen zyn in volle actie; rit misch pioo.end op de cadans van het stokpaardje, dat hij aan het beryden is. „Had U er nog mooie by?", vroeg ik. „In de polder niet, maar tegen de middag zyn we nog even naar de plas van H. gegaan, daar vlak achter, je weet wel. En daar had ik er nog een van negen pond. Simon wilde hem meenemen, maar ik heb hem er vanaf gebracht. Een levende snoek van dat gewacht is meer waard1 dan een dooie. Sdmon beweerde by hoog en laag, dat zo'n snoek het water uitmoest. Die doet teveel kwaad, zei hy en hy is waarachtig niet de enige dae dit denkt. En dan te weten, dat zo'n snoek min der kwaad dioet, veel minder vis eet, dan een snoek van drie of vier pond. En dan komt er nog iets bij. De groot ste aantrekkelijkheid van een snoek- waiter is de wetenschap, dat er zware snoek liigt. Of is het niet zo? Neem die polder van Tamson; aar dig vissen, heel aardig vissen, maar toch zit er weinig spanning in, omdat je noedt een grote vangt. Zestien jaar geleden hebben ze er een van tien pond gevangen, maar daarna nooit meer. Als je nu sportwater hebt waar grote snoeken zitten, dan is het toch doodzonde om die snoek weg te van gen. Dan heb je weer niks". .,Ja oom", zei ik, „maar wat U wilt is een utopie. Als alle sportvissers dat zouden doen. op Vinkeveen en de Westeinder en op al die andere grote plassen en polders, doe ons land bezit, dan hadden we hier het beste water van Europa. Maar dat doet men nu eenmaal niet, omdat men niet door drongen is van het feit, dat de sport- visserij moet samengaan met een in- tensieve zorg voor de visstand. De vis stand is nog steeds vogelvry in ons land. Dat; denkt men tenminste. Som mige zyn beslist van mening, dat hier en daar in Nederland snoekfabrieken staan met een produktie van honderd tienponders per etmaal. Als dat zo was dan konden wy ons de weelde veroor loven alles mee naar huis te nemen. Een zeer twyfelachtige weelde, want wat moet men met de vis doen? wy zyn geen volk van zoetwatervis-ebers. Dat getuigen de tientallen ponden vis, die men 's zomers langs de kanten vindt; vis, gevangen door hengelaars, die er geen raad mee wisten". SNOEK EET DUIF „Heb ik je dat verhaal verteld van de voorzitter", viel oom Vie my in de reden. „Van die snoek met een duif in zyn maag? Van Breukelen je kent hem geloof ik wel, is verleden week naar D. ge weest en hy heeft daar onder andere een snoek van elf pond gevangen. Het beest zat diep gehaakt en daarom werd hy meegenomen. Dat is er ook een, die ze anders altyd terugzet. Hy maakt de vis thuis schoon en hij kon zijn ogen niet geloven. In de maag zat een complete duif, kop naar voren zoals het hoort, en byna volkomen gaaf. De kop en de nek waren gedeel telik verteerd. Hy belde my er over op en we hebben natuurlyk naar een verklaring gezocht. Hoe komt dat beest op zo'n vreemde plaats terecht. Wy vermoeden, dat de duif zich in ondiepwater heeft zitten baden; langs de kant van een sloot of zo iets en dat de snoek is toegeschoten op de trillin gen, die de badende duif verwekte. Het verhaal lykt een beetje op de koe, die een haas vangt. Van Breukelen liegt er niet om hoor, hy wilde mij trouwens de duif laten zien, maar daar heb ik voor bedankt". „Over snoekvissen oom", zei ik. „raak je nooit uitgesproken". „Nee", zei oom, „en je zult nooit volleerd worden in de kunst ze te van gen. Al wordt je tweehonderd jaar. Als je naar de polder van K. gaat", gaf oom my nog de raad. „probeer dan cp de tweede kop. daar ligt een goeie. En even verder ook. op de kruising van de boezem. Maar doe wat ik je zeg, vis slepend". J AN RCri'R.Ki n:w.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1959 | | pagina 14