Kathedralen
EENS STOND „VAAS VAN VIX"
NAAST KELTISCHE PRINSES
Een Zoeklicht
WOORD
YAN
BEZINNING
EEN GLAS WIJN ONDERWEG (XII en slot)
v OP DE BOEKENMARKT
De ongewapenden
VARIA
Het Wonder van Chatillon
In deze laatste van een reeks
Franse lente-impressies ver
neemt u over de mysterieuze
„vaas van Vix", een van de won-
derlykste voorwerpen ooit in
Europese bodem gevonden. En
het zal u niet verbazen, dat
onze medewerker, die besloot
zijn verhalen met wat wijn te
besprenkelen, voor dit journa
listieke afscheid de feestelijkste
der Franse dranken koos: de
ware, verrukkelijke champagne
uit het land rond Reims en
Epernay.
Tot de bekendste schetsen van
Aart van der Leeuw behoort
zijn opstel over „De Kathe
draal". Hij laat ons daarin zien
welke mensen er allemaal wel by
de bouw van zo'n kathedraal be
trokken waren: Hieronimus, een
wat gierige timmerman, Abraham,
een vrekkige beeldensnjjder, de
metselaar Hans Beiling, die een
bruut was en de bouwheer Meester
Philippus, die nu ook niet bepaald
een onbesproken reputatie had.
Maar het wonder van de kathe
draal is dit: wanneer zij op de
plaats, waar de kathedraal ver
rijst, gekomen zijn, dat dan al hun
typische hebbelijkheden als het
ware schijnen weg te vallen, en zij
allen één zijn in hun verlangen
om dit ten hemelstijgende bouw
werk onder hun handen te laten
groeien. ,.Dag aan dag" zo le
zen wij „wint de domkerk aan
schoonheid en gratie. En déarom
groeien de klokketorens als een
tros bloemen in de wolken op, en
maken de spitsbogen him gebaar
van verrukking en stralen de
vensters als het oog van God,
omdat het gezamenlijk werken
aan dit ten hemel stijgende
wonder bij allen een vonk uit de
ziel heeft geslagen, en zo de ka
thedraal wordt opgetrokken door
een broederschap van heiligen".
Op reis in vakantiettfd zullen
velen weer kathedralen bezoeken.
Misschien omdat ze met drie kruis
jes in de Baedeker als zéér be
zienswaardig staan aangegeven,
misschien omdat er uit kunsthis
torisch oogpunt veel belangrijks
daarbinnen of ook daarbuiten te
zien zal zijn. Misschien ook alleen
maar, omdat we op onze rondwan
deling door een vreemde stad een
mooie kathedraal op onze weg
ontmoeten en na vele uren wande
len in de brandende warmte van
deze uitzonderlijke zomer de se
rene koelte van het hoge bouw
werk tot binnengaan noodt. Dan
gaan we binnen en ervaren, met
welke bedoeling we ook gekomen
zijn, altjjd iets van datzelfde, waar
van ook de schets van Aart van
der Leeuw spreekt. Zodra we bin
nenkomen, zijn we niet langer de
wat nerveus voortjagende vakan
tiegangers van een tijdperk, dat
nauwelijks rust of duur kent: als
we werkelijk binnengaan en de om
geving van de kathedraal of het
nu een katholieke of een protes
tantse is op ons laten inwerken,
valt er iets van ons af en komt er
een rust over ons, die nog van een
andere orde is dan alleen maar de
rust van het even niet in het ver
keer opgenomen zijn.
Zeker, daar is altijd de stilte
hopelijk zullen we die tenminste
ook als toeristen steeds eerbiedi
gen maar er is iets meer dan
dat, iets wat ons vervult met een
wonderlijke blijdschap en een ge
voel van gemis, van heimwee te
vens. Zo zitten we dan of staan
langs de kant en we voelen ons
haast als indringers in een wereld,
die we nauwelijks de onze mogen
noemen.
Het is te hopen, dat we de pre
diking ook zonder woorden, ook
Eens bouwden zij u kathedralen
en vloeiden hunne krachten saam:
daar kan men zachter ademhalen
en stiller peinzen op Uw Naam.
Daar hangt een ongenaakbaar
zwijgen
waarin uw wezen is gehuld,
als wilde gij u overneigen
tot wie u wacht in groot geduld.
Thans zal er geen uw naam meer
loven,
maar ieder zocht zijn eigen heil
geen komt zijn onrust meer te
boven
geen heeft voor u zijn leven veil..
Maar boven 't woelen hunner
benden
rijst hoog en stil de kathedraal,
ontvouwt aan wie zich tot u
wenden
uw eeuwig stil en schoon verhaal,
(gedicht van D. A. Vorster).
DR. S. L. VERHEUS
Doopsgezind Predikant, Leiden
zonder muziek die in zo'n stil
ogenblik tot ons komt, tot ons wil
len laten doordringen om er onze
vakantie wezenlijk mee te verrij
ken. De kathedralen herinneren
ons aan het geheimenis, dat boven
alle mensenleven uitgaat, maar
dat met dat mensenleven zeer ver
bonden is. De kathedralen herin
neren ons aan de Naam, die boven
alle namen uitgaat, aan die Naam,
waarin eenmaal onze zeer persoon
lijke namen geborgen zullen zijn
tot in de eeuwigheid. De kathedra
len herinneren ons aan een stilte,
die verder reikt dan al ons spre
ken en handelen, aan een rust,
waarbij onze onrust eenvoudig niet
meer zijn zal.
Dat is het eeuwig stil en schoon
verhaal, dat onder de mensen be
kend is geworden, opgetekend,
doorgegeven, beschreven en gepre
dikt. Wij noemen het Evangelie,
dat wil zeggen blijde boodschap
voor allen, die van goeden wille
zijn, voor allen in wie God een
welbehagen heeft. Wanneer we op
vakantiereis kathedralen zullen
binnengaan, komen we wellicht
niet met het vooropgezette doel
het Evangelie te horen. Maar het
geheimenis van het Evangelie is
juist, dat het niet wacht of wij
willen komen: het komt en tot hun
zegen en verwondering mogen
mensen het verstaan en ontvan
gen als blij geschenk, waarom zij
niet gevraagd, maar dat zIJ noch
tans gekregen hadden.
Zaterdag 1 augustus 1959
Fragment van de bovenrand van de „vaas van Vix". Deze fries heeft een hoogte van rond 30 cm. - de
hete vaas is 1.64 m. hoog.
H. L. Leffelaar. „Leven op Rant
soen". N.V. De Arbeiderspers. Am
sterdam 1959.
Dezelfde auteur van wie ik in deze
kolommetjes „Het Kaartenhuis in
Dixie" (Scheltema en Holkema, Am
sterdam) besproken heb op 18 juli van
dit jaar, bewijst met „Leven op Rant
soen" meer te kunnen dan goed jour-
nalistenwerk verrichten. Dit boek
heeft literaire kwaliteiten, die men in
het eerste niet aantreft. Het is goed
geschreven en frappant vooral van
bouw en vorm. Een roman in de
strikte zin van het woord is het niet;
evenwel ook geen kroniek, daar de au
teur veel en goed gebruik heeft ge
maakt van de techniek, die des ro
mans is. Een verhaal is het zeker, on
danks de lengte en de vele authen
tieke gegevens. Het beste lijkt mij dit
boek dat van de genoemde genres iets
heeft, ook wat de vorm betreft te be
schouwen als een persoonlijke vin
ding van de schrijver.
Afgezien van de literaire kwaliteit,
is dit boek in hoge mate belangwek
kend door het standpunt dat Leffe
laar, als zijn eigen en dat van zijn
leeftijdgenoten, tot het centrale punt
van zijn verhaal heeft gemaakt. Hoe
wel, de zeer bewogen, maar zeer in
gehouden taf reelbeschrij vingen van
een Japans interneringskamp zijn
zeer zeker ook van het allerbeste ge
halte. Leffelaar moet ongeveer tien
jaar gewacht hebben alvorens zijn
jeugdreacties op de jaren '40-'45 te
boek te stellen. Hij heeft „op de rand
van zijn geheugen omgekeken" zoals
hij het met volmaakte trefzekerheid
uitdrukt in zijn inleiding.
Een jongen van twaalf jaar wordt
met zijn moeder en broer naar een
kamp voor vrouwen en kinderen ver
voerd en een jaar later alleen ge
plaatst in een mannenkamp. Een kort
overzicht van een Indonesische sa
menleving op Sumatra iets te veel
gelijkend op het befaamde „Rubber"
van M. Szekely-Lulofs gaat vooraf;
daarna treden dezelfde of soortge
lijke lieden op. geplaatst in de ont
wrichting van het Jappenkamp. Ik
zei reeds dat de schrijver bij zyn be
wogenheid de rem van het overleg
heeft aangezet; iets wat zyn verhaal
met de beschrijving van de bevrijding,
nog beklemmender maakt dan het al
leen al door de feltenvermelding zijn
zou.
Ik zei óók al, dat het standpunt
van de auteur belangwekkend is. Dat
is het in dien zin, dat Leffelaar, thans
ouder zijnde en een en ander ver
werkt hebbende, zijn indrukken voor
al belicht, dóór waar zy verschillen
van die van ouderen, die dezelfde er
varingen moeten hebben gehad. Af
gezien van de vraag of dat verschil
inderdaad bestaat en niet iets is dat
jonge mensen en niet alleen Leffe
laar als een soort hallucinatie ver
volgt, is dit van groot belang, juist
omdat die opvatting door zijn leeftijd
genoten gedeeld wordt. Persoonlijk
heb ik wel de indruk, dat een jonge
schrijver zoals deze, wel zeer geneigd
is de gevoelens van ouderen te be
oordelen naar wat zij dagelijks te
vertellen hebben. Zij vinden die oude
ren met hun ..weemoedige en lach
wekkende voorvallen" een stel zeur
potten en wellicht niet ten onrechte.
Evenwel vergeet Leffelaar dan .dat
deze ouderen net zo min instaat zijn
om hun ware innerlijke ervaringen in
woorden om te zetten als het over
grote merendeel van zijn eigen tijdge
noten. Om dat te kunnen moet men
een schrijver zijn. Dat hy de schrijver
Charles afwijst, verwondert mij niet
van iemand, die zijn boek een motto
van W. F. Hermans meegeeft. Tot
myn genoegen overigens, dus dat
heeft met leeftijd weer niet te maken.
Vervolgens bepaalt hij zijn stand
punt ten opzichte van de „naoorlogse
gevoelsmaatstaven". Hij meent, dat er
een verkeerd soort schaamte is opge
treden, die de mens ervan weerhoudt
voor zijn gevoelens uit te komen voor
zover die van de algemeen gangbare
afwijken. Dat is volkomen juist, al
leen dat is altijd zo geweest en de
eeuwenoude grief van jong tegen oud.
Hy haalt zijn juiste theorie dan ook
naar beneden als hij met bewijzen uit
de praktijk aankomt, die m.i. alleen
wijzen op de gewone menselijke zwak
heden.
Ook is juist hetgeen Leffelaar zegt
over het „gigantische vervalsingspro
ces" dat optreedt, wanneer de mens
meent dat lijden loutert. Inderdaad
ka* er aan de hand van dit principe
een afschuwelijke vervalsing optreden,
doch alweer: dit is niet iets van deze
tijd en het aan den dag treden daar
van hier en nu is nog geen reden om
het kind met het badwater weg te
gooien. Wanneer Leffelaar dan ook
zegt, dat hy er door die kampjaren
niet beter op geworden is, dan zou ik
hem willen antwoorden: „Dat is wel
mogelijk, maar een mens is hij er wel
door geworden". Dat bewyst hij met
zijn boek. En ik waag het in theorie
te veronderstellen, dat de mogelijk
heid bestaan zou hebben, dat die kans
hem voorbijgegaan zou zijn, wanneer
hy in rust en welvaart was gaan be
horen tot de door hem zomin als door
mij beminde soort .plezierige mensen'.
Zeer scherp en verstandig is zijn.
als het ware terloops neergeschreven
definitie en conclusie op de laatste
pagina's. Inderdaad, daar zit hem de
kneep. Het moet een hemelsbreed ver
schil zijn, als men zyn puberteitsja
ren heeft doorgebracht in een onmo
gelijk harde realiteit, gepaard aan
vrijheidsdromen, inplaats van in die
jaren langzaam, maar onherroepelijk
gewapend te worden en te kunnen
wennen aan het feit, dat het leven
van de mens vele „compromissen
vraagt" en bepaald ook niet te van
gen is in zwart-wit. Voor hen, die
omstreeks dertig geboren zyn is
„leven in een vrij land" een soort ge
vaarlijke illusie geworden en zy krij
gen in de dagelijksheid de kous op de
kop. Maar heeft het zin dit de oude
ren voortdurend voor de voeten te
gooien? Zij zelf hebben nu al een jaar
of zo de tijd om er wat beters van te
maken. Laten zij opletten, dat zij die
tijd niet verdoen met rancune en
dwarsheid.
Leffelaar maakt zich hier stellig
niet aan schuldig: hij heeft een goed
en bijzonder interessant boek ge-'
schreven.
CLARA EGG INK
Soms is de mens dronken, heteij van
blijdschap, wat minder erg is, het
zij uit pure balorigheid, wat minder
gewenst is. Soms is hij zelfs van
nature dronken, zoals een arbeider
in Japan, die voortdurend in hogere
sferen op zyn werk stond te wag
gelen. De man kon er trouwens niets
aan doen, want het bleek dat hij
een gistzwam in zijn maag had zit
ten. die hem onophoudelijk zonder
drinken in kennelijke staat deed
verkeren.
e gigantische vaas, het gouden
D diadeem, de sierspelden, de bron
zen ringen, de wagenwielen
men vindt ze terug in dat fascine
rende, aan de „prinses van Vix" ge
wijde museumzaaltje van Chatillon.
Nimmer tevoren heeft een pre-his-
torische vondst me zo geïmponeerd als
deze vaas van Vix. Alleen reeds zijn
schoonheid maakte me stil. Het prach
tige mossige groen van het machtige
vaaslichaam, dat een wonder van am
bachtskunst is geweest in een tijd, dat
de pietcilinder er nog niet was. En
dan de decoratie: de immense hand
vaten met de satanisch droeve, door
slangen omwikkelde manfiguren en
vooral ook de sierrand met zijn acht,
telkens door vier paarden getrokken
strijdwagens. Steeds hetzelfde motief
en toch telkens even anders van hou
ding, deze in was gegoten bronzen
krijgers en paarden.
Dit pronkstuk werd zeker niet ver
vaardigd door ambachtslieden in het
nog maar heel matig beschaafde
West-Europa van die dagen. Het kwam
als geschenk of als handelsobject uit
Griekenland of uit de Groot-Griekse
staatjes in Zuid-Italië en de weg die
de kooplieden kozen leidde niet, zoals
voor de hand ligt, langs de Middel
landse Zeekust en daarna noordwaarts
door het Rhóne-dal, doch over de Ju-
lische Alpen en via Zwitserland
gelijk de gevonden scherven vertellen.
Het transport van de zware bronzen
vaas over de gevaarlijke bergpaden
moet een belangrijk doel gehad heb
ben. Was het een huwelijksgeschenk
voor de Keltische prinses wier vader
heerste in het gebied waar eens Cha
tillon gebouwd zou worden? Was het
de spectaculaire bezegeling van een
handelsverdrag, volgens hetwelk de
kooplieden uit het zuiden sieraden en
andere schoonheid in het leven der
Kelten brachten in ruil voor hun hui
den? Laat mij als leek niet roman
tisch gissen, terwijl de geleerden hun
schouders in onwetendheid ophalen
al beken ik dat de vaas (en 's avonds
in mijn Chatillonse hotelletje ook de
mousserende verrukking der cham
pagne) me brachten tot gedachten rijk
aan fantasie.
HANS ALMA.
Het kwam hierop neer: ongeveer
drie meter onder het aard
oppervlak hadden de Kelten
een dertigjarige prinses begraven.
In een met houten wanden beklede
grafkamer werd het lichaam recht
op op de bak van een kar geplaatst:
een puur gouden, bijna een pond
wegend diadeem om het hoofd,
prachtige bronzen ringen om enkels
en polsen en enige barnstenen col-
Een kijkje in het oude, bewaard gebleven Chatillon.
(Van onze medewerker Hans Alma)
Het was mijn stellige voornemen in mijn laatste journalistieke
pleisterplaats van deze lentereis door Frankrijk een half flesje res
pectabele champagne duizend franken) te savoureren, maar ik had
er geen idee van, dat dat in Chatillon zou gebeuren. Een stadje van
een paar duizend inwoners in het Bourgondische land ten noord
westen van Dijon, dat de nog zeer jeugdige en bijgevolg lieflijk-
smalle Seine als permanente compagnon heeft. Tijdens de opmars
van de Duitsers in 1940 werd de helft van Chatillon volkomen
weggevaagd en daar is thans een alleszins bewonderenswaardige
nieuwe wijk voor in de plaats gekomen, die heel best harmonieert
met wat er van het stadje overbleef. Deze wederopbouw zou zeker
een architectonisch filosofietje waard zijn, maar ik zal u dit ont
houden, omdat iets anders in Chatillon me nog heel wat sterker heeft
geraakt: de vaas van Vix!
Zonder veel aspiraties betrad ik op
een rustig ochtenduur het ge
meentelijke museumpje, daar dit
nu eenmaal op mijn reisroute lag. Al
dadelijk verraste het me door zijn
ordelijkheid, zijn boeiende presentatie
wat bij de kleinere Franse musea
wel eens anders wil zijn. De vitrines
met in de omgeving van Chatillon op
gegraven schalen, sieraden en wapens
stemden me reeds vriendelijk, doch
wat ik daarna op de eerste etage zag
deed me ronduit perplex staan. Ach
teraf vernam ik dan ook, dat het hier
de grootste bronzen siervaas betrof
waar ook ter wereld uit de bodem ge
haald: ruim één meter zestig hoog,
210 kg. wegend en plaats biedend aan
1100 liter wijn, water of ander vocht.
In januari 1953 werd deze vaas enige
kilometers noordwestelijk van Chatil
lon ontdekt. Ik kan volledig begrijpen,
dat de gravers de adem in de keel
stokte, hoewel hien als wist, dat aan
de voet van de vrijstaande heuvel
Saint Marcel, vlak bij het gehuchtje
Vix, in de grijze oudheid een neder
zetting was geweest.
In de jaren dertig vond men er im
mers meer dan een miljoen scherven
en sieraden. Griekse ceramiek, barn
steen uit de Baltische landen en ko
raal uit de Middellandse Zee bewezen,
dat er in deze streek zo ongeveer 600
v. Chr. een druk handelsverkeer moest
zyn geweest. De grote opzienbarende
vondst, waar men steeds op hoopte en
die een duidelijker kyk zou geven op
het leven van de hier gevestigde Kel
ten, bleef echter voorlopig uit. In 1953
bij nieuwe naspeuringen, werd de aan
dacht van de insiders getrokken door
een lichte verhoging in het terrein in
combinatie met brokken steen, die
daar eigenlijk niet thuishoorden. Men
ging, door deze vage aanwijzingen ge
stimuleerd, aan het gravenen deed
de ene adembenemende ontdekking na
de andere!
liers rond de hals. Haar kleding
werd met sierspelden bijeengehou
den. De wielen van de wagen wer
den naast elkaar tegen een der
wanden geplaatst en in een hoek
van de grafkelder (ongeveer drie bij
drie) kwam de wonderbaarlijke vaas
te staan, naar alle waarschijnlijk
heid het schoonste voorwerp, dat de
stam bezat. Het graf werd afgedekt
met een houten zoldering en daarop
kwam een flauw gebogen stenen
afdekking. In de Romeinse tijd en
misschien later ook nog wel werden
de stenen voor huizenbouw gebruikt
het hout rotte weg en de schatkamer
stortte vol zand, maar rond 2500
jaar na de dood van deze geliefde
Keltische prinses zou het toch mo
gelijk blyken de geheimen van haar
laatste rustplaats tot in details te
doorgronden.