DROESEM
D
BIJ ALBI LIGT FAMILIESLOT
VAN DE TOULOUSE LAUTREC
Een Zoeklicht
Een glas wijn onderiveg (X)
Lieflijk kasteeltje Du Bosc vol
persoon lijke herinneringen
Ver van traditionele
toeristische route
WOORD
VAN
BEZINNING
OP DE BOEKENMARKT
Rassenprobleem in drie aspecten
Zaterdag 18 juH 1959
iMmk
Het kasteeltje Du Bosc, waar Henri de
Toulouse-Lautrec zijn jeugd doorbracht
(Van onze medewerker Hans Alma)
Op de voorzijde van de VVV-folder van de Zuidfranse stad Albi
staat een kleurenfoto van de grandioze bakstenen kathedraal, robuust
en kolossaal als een fort. Op de achterkant van de folder vindt ge
een plaatje van Henri de Toulouse-Lautrec, een tragisch mannetje
met een volgroeid bovenlijf en de benen van een dwerg. Het is heel
begrijpelijk, dat de toeristenlokkers van Albi naast hun fameuze
kathedraal ook de mismaakte schilder als attractie beschouwen.
Immers, sinds enige jaren geleden de bestseller „Moulin Rouge" op
de markt kwam, gevolgd door de gelijknamige kleurenfilm, kent de
wereld de tragedie van deze fysieke dégénéré uit een van Frankrijks
roemrijkste geslachten. U weet het dus ook: op 14-jarige leeftijd beide
benen gebroken, geremd herstel, geen groei meer van het onder
lichaam, het inzicht een bespotte dwerg te zullen blijven en dan de
vlucht naar het roezemoezige Montmartre van achter uit de vorige
eeuw. In deze van leven bruisende Parijse artiestenwijk was het, dat
hij zich handhaafde achter een masker van cynisme en spot, hier was
het dat hij de objecten vond om zijn grote tekentalent want dat
bezat hij vooral bot te vieren.
In deze tiende, gedurende een
Franse lentereis opgedane im
pressie is de ongelukkige schil
der Henri Toulouse-Lautrec de
hoofdfiguur. Voor degenen, die
al spoedig de vraag stellen:
waar ligt dat nu eigenlijk? zy
vermeld, dat zijn geboortestad
Albi gezocht dient te worden in
Zuid-Frankrijk, ongeveer 70 km.
ten noordoosten van Toulouse.
De wijn waarvan tenslotte ook
nog sprake is, komt uit de streek
rond Cahors, zeker een honderd
km. ten noorden van Toulouse.
Een uitloper van het roemruchte
wijngebied van Bordeaux.
Hij tekende circusartiesten, danseu
ses, rijke pretmaikers, prosöitués, hij
vereeuwigde raaik en pakkend, noch
medelijdend, noch veroordelend, maar
aristocratisch-objectief een tijdperk.
Althans een bepaald facet ervan. Na
zijn vroege dood in 1901, hij was pas
36, bleek de kritiek wegens zijn ont
aarde levenstrant zo scherp, dat het
Louvre om die reden de werken van
deze vereerder van Bacchus en Ve
nus weigerde. Kunstcritici schreven:
„Een pervers talent is van ons heen
gegaan" en zijn oom Charles beklaag
de zich er openlijk over, dat zijn van
de kruisvaarders stammende geslacht
zulk een afschuwelijke nazaat had
voortgebracht. Henri's moeder
eigenlijk zijn grote liefde wist wat
ze wilde. Met de hulp van vrienden
verzamelde zij honderden schilderijen
en tekeningen en zij slaagde erin de
collectie een permanent onderdak te
bezorgen in het prachtige bisschoppe
lijke paleis naast de kathedraal van
Albi. dat voortaan bekend zou staan
als „Musée Toulouse-Lautrec".
Albi was de geboorteplaats van de
schilder, maar het grootste deel van
zijn jeugd en later menige vakantie
bracht hij door in het familieslot Du
Bosc, een dertig kilometer ten noor
den van Albi. Het was al achter in de
middag dat ik hierheen reed. In Albi
had ik affiches gezien, waarop ver
meld stond dat familieleden van de
kunstenaar het huis dusdanig hadden
ingericht, dat men er de sfeer van
zijn jeugd terug kon vinden. Ik stond
wat sarcastisch tegenover dit in het
persoonlijke vlak getrokken eerbetoon
aan iemand, die briljante kwaliteiten
als tekenaar had, maar die toch niet
tot de allergrootste kunstenaars uit
de 19-de eeuw behoorde evenals in
het geval Van Gogh wordt het grote
publiek niet door het werk, maar door
de levenstragedie van deze man ge
boeid. Ik verwachtte in elk geval wei
nig en daardoor werd Du Bosc een
uitermate sympathieke verrassing.
Dit familieslot van de Toulouses ligt
in een buitengewoon bekoorlijk land
schap van harmonisch golvende wei
den. bejaarde boerderijen, oud ge
boomte en bloeiende vruohtbomen,
mijlen ver van de verkeersweg en in
een streek die heel weinig door
vreemdelingen wordt bezocht. Een
verrukkelijk kasteeltje van oude grijze
steen met donkerrode luiken, dat
daar tussen de heuvels gebed lag in
de vrede van de reeds vallende avond.
Weinig bezoekers
Vijf nakomelingen uit het roem
rijke geslacht wonen hier. Een echt
paar, dan twee ongetrouwde dames
die me op zeer aristocratische manier
welkom heetten en tenslotte een lief
nichtje, dat me anderhalf uur lang,
al wandelend door de zalen en ka
mers, over de jeugd van „oom Henri"
verhaalde.
Eerst plichtmatig en kil-stupide als
een beroepsgids, later toch met iets
van persoonlijk medeleven. De entree
bedroeg f 1.60. wat billijk was gezien
de lange duur van de rondleiding en
de verblijdend goed staat, waarin het
interieur verkeerde.
Vier jaar geleden, na het verschij
nen van de film „Moulin rouge", werd
het kasteeltje opengesteld voor bezoe
kers, maar ondanks de zeer persoon
lijke sfeer van Du Bosc trok het tot
dusver nog niet meer dan een paar
duizend gasten per jaar, daar het nu
eenmaal te ver buiten de traditionele
toeristische -routes ligt.
Wat de familie in dit stamslot bij
eenbracht is waardevol en lieflijk,
maar 't meest wordt de bezoeker na
tuurlijk geraakt door de directe her
inneringen aan de ongelukkige Henri.
Zo is er zijn kinderkamer met druk
bloemenbehang, met wieg, doopjurk,
een Guignolpoppekast en met op de
vloer een reeks schijnbaar slordig
neergesmeten, heerlijk ouderwetse
kinderboeken en bladen uit zijn eer
ste schetsboeken. Paarden, steeds
weer paarden, een enkele maal afge
wisseld met karikaturen van op visite
zijnde familieleden. Een neef is daar
bij geweest, die de jonge artiest fasci
neerde: een man met een neus als De
Gaulle, die ik zelfs terug zag op de
witte tegels in de tuinkamer.
Lustoord voor lekkerbekken
Wat ik nog meer onthouden heb
van Du Bosc? De huiskapel met op
het altaarkleed de oude wapenspreuk
van de Toulouses: Diex lo volt
God wil het ;het kabinetje waar twee
door Henri getekende portretten han
gen van zijn grootmoeders, die helaas
zusters waren, en vlak daarnaast een
gangetje met maatstreepjes en jaar
tallen op de kalkmuur. Verscheidene
namen, maar steeds ook Henri.
Voortdurend wat hoger, naarmate
de jaren verstreken, maar dan in '82
de laatste kras in de kalk. Daar bleef
het bij, ongeveer éénvijftig boven de
grond.
Het nichtje bleek op het afgelegen
Du Bosc nog niet van de wereld ver
vreemd. Toen haar commentaar ten
einde was, gaf ze me bij de poort de
concrete raad naar het het nabije
dorpje Naucelles te gaan, waar ik een
1 logement met de nuchtere naam „Ho
tel des Voyageurs" zou vinden. Het
advies getuigde van levenswijsheid,
want dit dorpshotelletje bleek een
lustoord voor lekkerbekken wat
ook ik op mijn tijd kan zijn. Het
diner in dit zo onbekende dorpje
Naucelles omvatte nuchter omschre
ven: soep. wildpastei, gebakken lof
met kaasragout, kalfvlees met cham
pignons .prille asperges, zes kaassoor-
DLOTSELING verschijnt het
woord „droesem" met vette
-1- letters in enige in het Neder
lands verschijnende publikaties
hier in Australië.
Het woord klinkt me niet plezie
rig in de oren Ik heb er mijn oude
Koenen eens op nagekeken en die
zegt, dat droesem „grondsop" is,
of „bezinksel", in het bijzonder van
wyn! Ik verbind in gedachten on
willekeurig „grondsop" met .,god-
delozen"
Wat. is er aan de hand? Waarom
luchten een aantal schrijvende
Nederlanders hun verontwaardi
ging in een krantje?
Het is allemaal begonnen met
een rapport van de Christelijke
Emigratie Centrale, waarin ver
meld stond, dat de geestelijke kwa
liteit van de meeste naar Australië
emigrerende Nederlanders van een
niet best gehalte was. De en nu
komt het woord „droesem" der
Nederlandse kerken scheen in
Australië terecht te komen. Die
opmerking is overgenomen door
enige Nederlandse publikaties en
hier en daar hebt U het lieve leven
aan de gang.
Als ik nu eens geen kerkelijk
meelevend man was wel, dan
zou ik het bepaald niet prettig
vinden om met „droesem", „grond
sop" vergeleken te worden. Dat zou
me bepaald zwaar op de maag lig
gen. Zouden kerkelijk meelevenden
de .goede wijn" zijn, en zouden
degenen, die de kerk de rug heb
ben toegekeerd tot het „grondsop",
hetwelk te maken heeft met de
„goddelozen", behoren?
Als ik een onkerkelijk man was
zou zo'n kreet, zo'n classificatie my
niet lekker zitten. De afstand tus
sen de kerk en mij zou er zeker
door vergroot worden.
De mensen, die dit woord „droe
sem" gebruikt hebben in verband
met de kerkelijke belangstelling
van Jan Emigrant maken een stuk
of wat kwalijke denkfouten. Zij
zijn sinds jaar en dag gewend ons
goede oude vaderland te verdelen
in groepen van verschillend gehalte
en kwaliteit. Er zijn naar hun
gedachten „paganisten" (dat
zijn heidenen) en ..christelijke
mensen" en deze laatste zijn weer
onder te verdelen in „positieve"
oftewel „beginselvaste" christenen
en anderen, die „alles op losse
schroeven zetten". Ons hele Neder
landse volk is verdeeld in groepen
een ieder wordt in een loket in
gepast.
en en ijs, altegader een culinair
'eestgedicht voor 600 franken, wat bij
ons vier en een halve gulden heet!
In het waardig-oude eetzaaltje zat
ik onder een kleurenreproduktie van
Jean Avril, de artieste, die zo vaak
door Toulouse Lautrec werd gete
kend. En toen ik na de kreeftsoep
vragend naar die frivool dansende
zangeres van Montanartre opkeek was
het alsof een grijze Nauceller in over
all mijn gedachten raadde. Hij zat
aan een neventafeltje en hij zei als
een vaderlijke vriend: „Drink Vieux
Cahors. monsieur, en de maaltijd zal
u dubbel smaken". Ook deze raad
volgde ik op en weer was ik tevreden,
want de Vieux Cahors bleek een ede
le robijnrode wijn, een ware vriend
aan tafel, die het leven schoner
maakte. Later, het was al een heel
eind later, kwam de man uit Nau-
celle bij me zitten. Hij bracht een
nieuwe fles Cahors mee en door zijn
in de wijn gedoopte snor heen brom
de hij me veel melancholieks over
Toulouse-Lautrec, Jeanne Avril en
het Parijs anno 1900 toe. Ik onthield
er alleen van, dat de kleine schilder,
wanneer hij de zomer doorbracht in
Du Bosc. menigmaal een mandje met
„Vieux Cahors" naar het kasteel liet
brengen.
Ik moet daar vaak aan terug
denken, als ik hier in Australië
naar on2e verrukkelijke Nationale
radio-programma luister. Die jon
gens bieden een programma van
muziek, toneel, literatuur, commen
taar op het nieuws-van-de-dag, en
(last not least) de boodschap van
de christelijke kerken, dat ontzag
wekkend is.
Het wordt me hoe langer hoe
duidelijker, dat die verdelingen,
die wederzijdse isoleringen in groe
pen, verlammend werken op de
geestkracht van ons Nederlandse
volk.. Men kent elkaar onvoldoen
de. men waardeert elkaar half of
helemaal niet men kan het élan
niet vinden, waaruit werkelijk
grootse gedachten en daden voort-
komen. Men weet niets meer van
het geheimenis van het menszijn,
het mede-mens zijn van het
wonder van het samenzijn met
elkaar en bovenal met God.
In deze geestesgesteldheid is het
woord „droesem" gehanteerd in
verband met de graad van kerke
lijkheid van Nederlandse emigran
ten. Men wil een bepaalde geeste
lijke en morele kwaliteit aandui
den. Men zou zo graag mensen
uitbrengen van hetzelfde beginsel
vaste karakter en krachtig bou
wend aan de tekenen van dezelfde
christelijke groep, zoals men dit in
Nederland kende.. En men is er dol
op foto's in de krant te zien van
een kerk of school in Brazilië of
ergens in Canada of Australië, ge
bouwd door lieden van die eike
houten beginselvastheid mensen,
die op him stuk staan en zich offers
weten te getroosten voor „de uit
breiding van Gods koninkrijk"
(hoe bestaat het hoe bestaat
het!).
In de consistoriekamer van mijn
kerk hangt een oude prent:
Christus, de Heer met een lamp in
zijn hand, ergens aan een deur
kloppend. Er is iets in zijn gestalte
van de Heer en iets van de Dienst
knecht iets van de Gebieder en
iets van Een. die weet te wachten.
Want diegenen daarbinnen achter
de deur mogen en moeten zelf uit
maken of zij al of niet willen
open doen. Zo koninklijk dienend
gaat deze Heer met zijn mensen
om.
Onze kwaliteitsoordelen, onze
pogingen onze medemensen in
loketten in te passen, hebben niet
veel te maken met deze Heer. die
Dienstknecht was. Hy staat klaar
om te dienen en in zijn dienst aan
de mens, zijn koninklijke heer
schappij te oefenen.
Het isolement, de menselijke
scheidslijnen, het groepSbesef, laten
de ander, die verschilt van het
eigen geestelijke merk aan zijn lot
over. Het vindt hovaardige woor
den als „droesem" voor de mede
mens. Het weet niets van de tra
giek van onze moderne tijd, waarin
geen ruimte meer schijnt gelaten
te worden aan God en Zijn woord
het weet niets van de schuld
van ge-isoleerde (en zelfs van el
kaar vervreemde) kerken. Het is
niet bewogen, niet tot dienen be
reid. Het vraagt altijd die ander
toch haastig te willen opklimmen
tot het eigen niveau. En dat doet
die ander nooit, evenmin als water
ooit omhoogvloeit.
Het hanteert de bijbel als een
liniaal: „Neen U bent te kort
en UU bent een tikkeltje te
lang".
De medemens is een geheimenis.
Zyn geestelijke en morele kwaliteit
is in laatste instantie alleen maar
aan God bekend.
Ik kan de medemens alleen maar
dienen vanuit en met Zijn «Chris
tus) evangelie. Ik kan alleen maar
solidair met hem zyn. Vaak zal
zijn houding, zijn beslissing mij
beschaamd maken. Ik zal vaak het
een en ander van hem kunnen
ontvangen.
Soms zal ik mijns ondanks en
vaak onbewust wat aan hem
kunnen geven. Het lijkt me toe,
dat dit de enige verantwoorde
houding is. Alleen zo zullen we in
het Australische kerkelijke en
nationale leven kunnen werkzaam
zijn. Dit is de enige wijze, waarop
we ons verbonden mogen weten
met de medemens. En wat voor
ons hier in Australië geldt, geldt
mutatis mutandis ook voor men
sen in Nederland.
M. W. J. GEURSEN.
Rev. Presbyterian Church
11 Speightstreet Thornbury
N 17. Australia.
V.
De tegels in tuinkamer met krabbels van de jonge Toulouse-Lautrec
Mr. H. L. Leffelaar, Hot Kaar-
tenhuis in Dixie; Scheltema en
Holkema N.V. Amsterdam 1958.
De schrijver van dit boek is behalve
meester in de reohten ook journalist.
Hij heeft als zodanig drie jaar door
gebracht in de Noordame rikaanse
staat Georgia, niet zover verwijderd
van de staat Arkansas met zijn be
ruchte Little Rock-drama. Beide be
horen tot dat deel van de V.S., dat
men „the Deep South" pleegt te
noemen. In dit zuiden is het rassen
vraagstuk met alle ellende die daar
uit voortvloeit, acuter dan in de
noordelijke staten.
De verklaring hiervan vindt Leffe
laar ten eerste in het feit, dat deze
de oude plantagelanden zijn waar de
slavernij lang een noodzakelijkheid
is geweest volgens de opvatting van
de blanke bewoners. Een noodzake
lijk kwaad volgens de goedwillenden.
Ten tweede ziet hij de oorzaak van
de welhaast onhoudbare toestand zo
als hij nog steeds is, in de mentali
teit van de zuiderling. Deze toch kan.
en in vele gevallen, wenst zich niet
los te maken van de oude tradities.
Rij hangt met zijn hele hart aan
de glorie van vroeger, hij is over
tuigd van de superioriteit van de
blanke huid, het is hem onmogelijk
een neger te beschouwen als een
mens zoals hij zelf. En ten slotte zit
de grief tegen de yankee, de noorde
lijke, hem als een doorn in het vlees
sedert het jaar 1866, toen de noorde
lijke staten de overwinning behaald
hebben in de burgeroorlog.
De stalen van onrecht en misda
digheid die Leffelaar de lezer biedt
zijn hemeltergend terwijl hij voor de
authenticiteit instaat en die met cij
fers en namen boekstaaft. Als zoda
nig verdient dit boek de aandacht van
een ieder, want het probleem van de
emancipatie der donkere rassen is een
wereldprobleem. Wij beleven op dit
terrein een sociale kentering van
zeer groot belang.
Wat mij echter naast mijn bewon
dering enigermate verwondert is een
zekere vergoelijkende toon ten op
zichte van de bedrijvers van het
kwaad. Deze is afkomstig nog niet
zozeer van de auteur zelf die getracht
heeft een loffelijke onpartijdigheid te
bewaren, als wel van de schrijver van
de inleiding dir. J .W. Sohulte Nord-
holt. Zijn argument ten gunste van
Noord-Amerika tegenover de dicta-
tuurlanden van Europa, is dat in de
V.S., „de wantoestanden open en
bloot liggen voor de toeschouwer".
Inderdaad, wij mogen niet onder
ijzeren gordijnen doorgluren en wij
mogen wel in de V.S. komen kyken.
Edoch, men zou van die open-en-
blootliggerij ook kunnen zeggen dat
het met een z.g. vrij volk dat zich
totaal niet schaamt voor zijn barbarij
niet zo best gesteld moet zijn. Want,
afgezien van alle rassenkwesties, een
land waarin de ene bevolkingsgroep
een andere en ik doel nu op de
broederschap Koinonia waarvan het
lot in dit boek uitvoerig beschreven
is met dreigementen, boycot en ver
volgens met kogels en dynamiet het
leven onmogelijk maakt terwijl bo
vendien nog geen enkele autoriteit
wil of durft ingrijpen, noem ik een
land van barbaren. Het is m.i. nog
erger wanneer de ene helft van een
volk de andere helft naar het leven
staat dan wanneer een ten slotte toch
door het volk zelf gekozen regering
dat doet. En dat de hypocrisie in de
V.S. niet allerwegen hoogtij zou vie
ren men leze er de oude Sinclair
Lewis (Arrowsmith, Aimer Gantry)
maar eens op na.
Persoonlijk heb ik langzamerhand
de Indruk dat de enige vrijheid een
mens in dit „free country" nog gela
ten, is dat je met je schoenen op ta
fel mag zitten. Als ik naar een dic-
tatuurland zou gaan (de hemel spa-
re mijdan zou ik tenminste weten
wat mij te waohten stond als men
mij binnenliet. Maar als ik naar de
V.S. zou gaan dan zou ik zonder eni
ge twijfel tot de ontdekking moeten
komen dat het vrijheidsbeeld aan de
ingang van de Hudson niet veel an
ders is dan de vlag op de modder
schuit van de corruptie.
(Deze opmerking-van-algemene-
aard over de Verenigde Staten is
uiteraard geheel voor rekening van de
schrijfster. Amerika heeft, naar wij
persoonlijk aan de overkant van de
Atlantische Oceaan hebben kunnen
vaststellen, nog heel andere kanten
dan alleen het negervraagstuk. kanten
die aanleiding geven tot diepe be
wondering voor deze grote democra
tie. Dr. Sohulte Nordholt, hierboven
genoemd heeft lange tijd in de V.S.
vertoefd en in het bijzonder van het
negervraagstuk een zeer grondige stu
die gemaakt, waarvan hij de resulta
ten in een omvangrijk boek heeft
neergelegd. Red. L.D.)
De hoofden op de boekomslag spre
ken er overigens nog enige boekdelen
bij.
Josef Reding. Noem mij geen
Nikker. W. Gaade, Den Haag
1959.
Op volkomen andere wijze, n.l. op
de creatieve, wordt het zelfde thema
aangevat in de korte schetsen van de
jonge Duitse (Westfaalse) auteur Jo
sef Reding. Met een studiebeurs is hij
in de V.S. tereohtgekomen. die hij
met een oude auto doorkruist heeft.
Zijn belangstelling, men kan zonder
overdrijving zeggen zijn hart. is uit
gegaan naar de machtloze mens, de
zwerver, de neger, de kinderen.
In deze verzameling zijn alleen
verhalen van het leven van de neger
opgenomen, 27 in getale en uitste
kend vertaald door Hans Edinga. Het
medium van deze schrijver is iets dat
ik het nuchtere registrerende gevoel
zou willen noemen, zonder enige sen
timentaliteit. De kracht die uitgaat
van deze ranke schetsen is zeer groot.
In dit boek wandelen de mensen als
het ware in levende lijve rond. wier
levens door Leffelaar in zijn Kaar
tenhuis in Dixie geregistreerd zijn.
Richard Mason. De Wereld van
Suzie Wong. Zuid-Hollandsche
Ui tg. Mij. Den Haag z.j.
Geheel andere koek is Suzie Wong,
want hier vinden wij een rassepro-
bleempje op het terrein van de lec
tuur. Als zodanig is Richard Mason,
die ons ook al verteld heeft van De
Wind kan niet lezen, in deze roman
niet onaardig op dreef. Het leven van
de Engelse schilder in Hongkong al
waar hij zijn intrek heeft genomen in
hotelletjes van het soort dat niet na
der omschreven behoeft te worden,
kan iemand, die niet al te snel tot
blozen geneigd is. heel wel bezig hou
den. Zijn Chinese vriendin Wong
Mee-Ling ofwel Suzie is een lieverdje
en je bent maar blij als het paar na
allerlei ongelijksoortige tegenwerkin
gen de banden des huwelijks strikt en
daarmee het East is East and West
is West de das omdoet
CLARA EGGINK