DE PASSIEBLOEM DE 100.000 PAARDEN VAN DE ROTS VAN SOLUTRÉ Frans de Kubber, ZE EP1EREW ZATERDAG 6 JUNI WEKELIJKS BIJVOEGSEL PAGINA 2 Een glas wijn onderweg (IV) IN KAMER EN TUIN Uniek, maar glibberig bedrijf leverancier ran zagers en zeepieren ZAGERS Het kruideniersvrouwtje en de ijstijd Verrassing in Bourgondië Het vierde glas (journalis tieke) wijn dronk onze mede werker Hans Alma in het ge huchtje Solutré in Bourgondië: een naam die enkele insiders in de sector van de prehistorie zeker wat zegt, maar die onbe kend is bij de gemiddelde toe rist. En toch werden aan de voet van de rots van Solutré de botten gevonden van niet min der dan honderdduizend paar deneen feit, dat onherroe- EeUjk een sterke nieuwsgierig- eid oproept naar de herkomst. dat de Aurignaciens de kunst ver stonden de kudden uit het dal van de nabije Saóne in de richting van hun rots te drijven, de dieren dan via de geleidelijk oplopende kant naar de afgrond te jagen, waar ze door een panische val aan hun einde kwamen. De geleerden wijzen dit ro mantische verhaal van de hand. Hun uitleg is: jacht op paarden in het dal, transport naar de tentenkampen bij de rots, vuren, maaltijden, afge kloven botjes en dat enige tiendui zenden jaren lang! Ruim 15.000 jaar geleden kwam er een einde aan het verblijf van de Aurignaciens in dit gebied. De koude werd weer intensiever, de boom er oei hield op. het werd een soort Lapland met rendieren en weer andere mensen, die ware virtuozen bleken bjj het be werken van vuursteen. Magnifieke lanspunten, krabbers, lemmetten zelfs van 30 cm. lang en 2 cm. dik werden er bij Solutré gevonden en de weten schappelijke wereld was zo in geest drift over deze vondsten, dat de be wuste ijstijdperiode, die 3000 Jaar duurde, de titel Solutrien kreeg. Ik vond het zo wel genoeg, nu het paardenmysterie voor mij ont sluierd was. maar de directrice nam geen genoegen met deze onvolledig heid. Ze sloot in dit toch stille mid daguur haar winkeltje af en bracht me naar het aan de andere zijde van de museumkamer gelegen café van Pierre Ducóte, die in dit vrij zuidelijke deel van de 50.000 ha. grote Bourgon dische wijngaard de zo geprezen Pouilly-Fuissé verbouwt en bottelt, een waardige, een tikkeltje nootachtige witte wijn, die droog naproeft. De directrice en ik dronken er waarde rend van in de gelagkamer van Du cóte en voordat de fles leeg was, had het vrouwtje ook nog het einde van de ijstijd, zo om en bij 10.000 jaar ge leden en de daarop volgende bewoners van Solutré voor mijn geestesoog op geroepen. Ze kreeg weliswaar enige duizenden bezoekers per jaar in haar schatkamer, maar slechts weinigen toonden zo veel interesse als ik, ver trouwde ze me toe. En het was trou wens toch ook een zeer wonderlijke zaak, dat al meer dan 50.000 jaar lang menselijke wezen deze rots van So lutré als rugdekking hadden gebruikt. Het slot van deze prehistorische middag was dat we achter het ge hucht een weggetje tussen de wijn gaarden door kozen, dat naar het gemakkelijkste pad van de rots leid de, deze lichtvoetig beklommen om daarna peinzend naar het vergezicht te turen. Wat in het ernstige kruide niersvrouwtje om ging weet ik niet, maar ik. met de ijstydverhalen nog fris in mijn hoofd, werd het sterkst gepakt door de wolkenkrabbers van Macon, beneden in het dal van de Saóne, door de namiddagzon in een stralend geelwit licht gezet. Paesiflora caerulea meer be kend als passiebloem of Lij dens blo em wordt tegenwoordig steeds meer gekweekt en wel als kamerplant. De bloemist kweekt de plant voort doormiddel van stekken en levert jonge planten met bloemknoppen, die dus deze zomer nog kunnen bloeien. Er komen echter veel klachten binnen over de plant: de bloem knoppen worden geel en vallen af. Laat ik U maar direct vertel, len, dat het voor de passiebloem een moeilijke tocht is van de vochtige kas van de bloemist naar de droge huiskamer. Geen wonder, dat ze haar misnoegen ite kennen geeft door enkele bloemknoppen te laten vallen. Het is bovendien een plant, die van de volle zon houdt. Binnens huis 'Slaagt U heus wel, doch dan moet ze wel een zonnig plekje hebben. Eigenlijk is het veel beter, diat zo'n plant met pot en al in de tuin wordt in ge graven, doch dan moet U er wel een zonnig en beschut plekje voor reserveren. Als het gieten dan niet vergeten wordt, zullen ook wel eens enkele bloemknop pen verloren gaan. doch lang niet zo veel als binnenshuis. Bo. vendien verlangt de plant ook eens wat extra voedsel; dat kan men haar wel geven in de vorm van opgeloste kamerplanten- kunstmeat. De passiebloem kan 's winters binnenshuis heel goed overge houden worden: dat is trouwens cok noodzakelijk. In het zuiden van ons land zou de plant in zachte winters, op een beschutte plek in de volle grond wel bui ten kunnen blijven staan, doch in het noorden behoeft men dat beslist niet te proberen. Tegen half oktober gaat de plant dus naar binnen en dan zet men haar In een onverwarmde kamer Daar blijft ae staan, totdat het werkelijk hard vriest; dat er be slist gevaar ontstaat voor be vriezen, want vorst kan ze niet hebben Zodra ze binnengebracht is, behoeft men niet meer te bemesten en dient men ook het gieten tot het strikt noodzake lijke te beperken. Er behoedt slechts zoveel water gegeven te worden, dat de ranken niet in drogen. Het blad zal allemaal geel worden en afvallen, doch diat is niet erg. Vroeg iei het voorjaar kermt dat weer terecht; dan dient men te verpotten en moeten de lange en kale ranken een flink eind teruggesnoeid worden. Spoedig komen dan de jonge scheuten weer tot ont wikkeling. Hiervan kan men ook wel enkele als stekmateriaal ge bruiken. G. Kromdijk. Haagse boekhouder spit goede boterham uit Zeeuwse grond 1 EN Volgens de populaire legende werden de paarden naar de rand van de rots van Solutré gedreven, waarna ze in de afgrond te pletter vielen. TT et zou een onwaarheid zijn wanneer ik beweerde, dat de stro- mingen van het toeval me naar de rots van Solutré dreven. Bij het opmaken van mijn reisplan had ik deze fascinerende en zeker in ons land heel onbekende berg in mijn schema opgenomen, omdat mijn jagersinstinct regelrecht getroffen werd door het nuchter en kortaf in een Bourgondische folder vermelde feit, dat bij Solutré op een beperkt terrein de beenderen van meer dan honderdduizend paarden gevon den zijn. Het waarom hiervan bleef onvermeld en zo besloot ik de wonderlijke rots als halteplaats te kiezen temeer daar een vinico- logisch oftewel wijnkundig onderzoek me leerde, dat rond Solutré een witte wijn van grote reputatie wordt verbouwd. Is uw interesse door die paarden- beenderen gewekt, volgt u mij dan naar een van de beste streken van Bourgogne, een verrukkelijk uitgeba lanceerd bergland met dorpen op heuveltoppen, met talloze grijze kas teeltjes en Romaanse kerken, met wit achtige, eigenlijk wat naakte koeien, een gebied dat nu eens aan het heer lijke Toskane en even later weer aan de beste delen van ons eigen Zuid- Limburg herinnert. U vindt het wanneer u halfwegr de grote route DUon-Lyon bij de plaats Tournus zuidwestwaarts naar de eens zo roemruchte abdijstad Cluny rijdt om dan een halve boog te voltooien en terug te keren naar de hoofdweg bij Macon. Welnu, tien kilometer ten wes ten van dit Macon ligt de mysterieuze rots. In de Dolomieten zou geen mens ernaar omzien, maar hier 'valt ze op omdat deze steile granieten wand een ruig, krachtig accent is in het overi gens rustig glooiende middengebergte. Aan de zuidvoet van dit alleenstaande, ruim 400 meter hoge gevaarte ligt het vriendelijke plaatsje Solutré, niet meer dan een gehucht, dat niettemin een trots VVV-stempel heeft met als na dere kwalificatie: Station préhisto- rique en met als attracties: „Son roc! Son panorama! Son Musée! Ses vins blancs!" Al deze zaken zijn inderdaad compleet aanwezig: rots, vergezicht, museum en witte wijnen en daaren boven zijn de mensen er allerharte lijkst. Zo kwam de eigenaresse van het enige kruidenierswinkeltje reeds de straat op toen ze het brommen van mijn voertuig hoorde. Ze veronderstel de terecht, dat ik het museum zou willen bezichtigen, waarvan zij de buurvrouw en de directice is. Het bleek op het eerste gezicht een rom melig kamertje te zijn in het midden waarvan twee glazen doodskisten met geraamten, die volgens de verfrom melde papiertjes respectievelijk 20.000 en 10.000 jaar oud waren. Verder ont dekte ik enige kasten met vuursteen- mesjes, krabbertjes, lanspunten, en wat dies meer zij en voor het overige vergeelde krantestukjes en vage plaatjes van bebaarde heren met stro hoeden in archeologische loopgraven. En toch kreeg in dat kamertje, dank zij het verstandig pratende kruide niersvrouwtje en enkele opgeplakte stukjes tekst een brokstuk menselijke geschiedenis vorm voor mij. toe. Dit lokte mensen. Misschien al 100.000 jaar geleden, toen in deze stre ken weelderige wouden waren met leeuwen, nijlpaarden en olifanten en het klimaat haast tropisch was maar duidelijke bewijzen van neder zettingen by de rots van Solutré zijn er uit deze tijd toch niet. Wél is dat het geval wat betreft het begin van de ijstijd, globaal genomen een 50.000 jaar terug. De ijsmassa uit de poolstreken schoof steeds verder naar het zuiden, zelfs tot het huidige Lyon. De in het nauw gebrachte stammen zochten schuilplaatsen en zo kwamen zij ook in Solutré, waar hun primitieve vuur stenen lanspunten teruggevonden zijn. Tien-, twintigduizend jaar gingen voorbij, het klimaat bleef koud, maar het werd minder vochtig, het leven in de open lucht was beter te harden. Nieuwe volken bereikten deze streken en met hen ook enorme kudden paar den, runderen en mammoets. De men senslag, aangeduid met de naam Aurig- nacien (bij het stadje Aurignac in zuidwest Frankrijk werden zeventien geraamten gevonden) heeft heel lang waarschijnlijk met onderbrekingen, maar de paarden getuigen ervan, dat hun oponthoud van langdurige aard is geweest. In het museumpje hangt een mooi prentje (dat u hierby ziet afge beeld) Van de legende inzake het paardenkerkhof. Bij de opgravingen, die in 1866 begonnen en die rond 1925 hun hoogtepunt hadden, trof men op een oppervlakte van ruim een hectare een soms anderhalve meter dikke „koek" aan van aarde en beenderen. Zo is 100.000 gedode paarden nog maar een heel beschei den schatting. De legende vertelt, e rots vlak achter het dorp had nu en ook in heel lang vervlogen tijden twee grote kwaliteiten: ze bood beschutting tegen koude winden en tevens een uniek uitzicht naar het zuiden en westen, zelfs tot de Alpen gewoond aan de voet van de rots. Of misschien beter: gekampeerd in ten ten van dieren vellen. Ze bleven er twintig-, wellicht dertigduizend jaar, een kleintje maar". Levendig Frans de Rubber was boekhouder in Den Haag. Maar de cijfertjes verveel den hem te dood. Hij hiedd van iets levendigers. En dat vond hij, toen hij 35 jaar oud was. Want wie durft be weren, dat er in wonnen geen leven zit? De rasechte zeehengelaars wisten het wel: zagers lange, rode duizend poten, die wel een vinger dik en een halve meter lang kunnen worden was het beste visaas wat je voor zee visserij kon hebben. Zagers, die alleen gevonden worden in de Deense Sont, aan de oever van de Theems, in de buurt van Calais enin de Ooster- sehelde, zoals zeehengelaars op zekere dag ontdekten. Frans de Rubber zag er iets in. Hij begon te spitten en au, vijf jaar later, spit hij nog. Tot grote tevredenheid van hemzelf en van de duizenden zeehengelaars. Zeker400.000 zagers per jaar kronkelen er door zijn vingers naar Rotterdam, Schevenin- gen. Utrecht, Brussel, Arnhem, ja waarheen eigenlijk niet. Als het een druk seizoen is, heeft De Rubber een man of tien voor zijn bedrijf aan het spitten, terwijl hij dan de hengel sportzaken en vissersrelaties in bin nen- en buitenland afreist. „Proberen" Met de leverantie aan een Rotter damse hengelsportzaak is het begon nen. „Maar 's proberen", had de eige naar vijl jaar geleden gezegd, toen Frans de Rubber een monstertje af leverde. Nu staan de zagers bekend als het beste aas voor de zeehengelarij, die na de oorlog een enorme vlucht heeft genomen en het neusje van oe zalm betekent voor de ware sport visser. Van Goes uit worden er vooral in het zomerseizoen dagelijks vele partijen zagers als ijl goed verzanden. Afzender: „Frans de Kulbber ln wormen". Een dubbeltje per stuk vraagt hij ervoor, maar in België wor den ze weer grif voor vijf frankskes (veertig cent) van de hand gedaan. Specialist De Goessenaar is door de opgedane ervaring met de zagers een waar spe cialist geworden. Hij ls de enige, die ze langer dan een week levend in huis kan houden en dat is een prestatie, want eenmaal gevangen is het leven van een zager bijzonder broos gewor den. De heer De Rubber experimen teert nu met deze wormen, om ze te kunnen conserveren gedurende de wintermaanden. In Reulse potten, maar hoe en wat precies houdt hij angstvallig geheim. Hij organiseert ook vistochten dezer dagen was er weer een internationale zeehengel- wedstrijd per boot op de Oosterschei de en in Belgische hengelaarskringen is hij een alom bekende figuur. Mevrouw De Rubber heeft zich ge specialiseerd op het vangen. Haar man spit en als ze een zager ziet weg schieten, grijpt ze hem vlak achter de kop beet. „Dan krijgt-ie het benauwd en strekt-ie z'n lange lijf**, vertelt me vrouw De Rubber, „dan kan ik hem er zo uittrekken". Niet vies Of ze er niet vies van is?" Nou, in het begin wel, want als Haags stads meisje ben je niet veel gewend". Maar daar in ze nu overheen en zonder blikken of blozen grijpt ze nu in een bak met levende, glibberige zagers. 't Is een glibberig bestaan. Ook in de niet strikt letterlijke betekenis van het woord. Want de wormenspecialist komt nogal eens in aanraking met po litie en Justitie. Hij mag dan een sp:t- vergunning van Rijkswaterstaat heh- ben, dat geldt alleen voor dc vrije gronden. En daar zitten natuurlijk re zagers nu juist maar zo sporadiren. De oesterboeren laten hem echter oogluikend toe. Maar van tijd tot tijd wordt Frans de Rubber gesnord en dan betaalt hij de maximum-boete. Honderd gulden staat daarvoor, vol gens artikel 17 van het baggerregie- ment. Wat den Over een jaar of wat, als de Oos- terschelde is afgedamd, zal er geen sprake meer zijn van getijdenwisse ling op deze zeearm. Dat betekent dan tevens het einde van de zagervangst. „Misschien dat we dan naar Frankrijk gaan om het bedrijf voort te zetten", aldus de heer De Rubber. „Want merkwaardig genoeg zien ze er daar nog »een boterham ln. Maar ik zie best xans daar net zo'n zaak op te bouwen als hier. Er zit leven genoeg in de zagers". Voorlopig is er echter nog voldoende werk aan de wormenwinkel voor de De Rubbers en zal de enige Neder landse groot- en exporthandel in ma gers en zeepieren nog een levendige handel beschoren zijn. De rots van Solutré ligt als een woeste granietklomp in het overigens zo lieflijke en harmonische Bourgondische land. „Dit is nu zo'n zager (Van onze Zeeuwse correspondent) Vierhonderdduizend wormen kronkelen er jaarlijks door de handen van Frans de Kubber te Goes. Vierhonderdduizend „za gers", die hij en zijn vrouw samen in de Zeeuwse schorren bij nacht en ontij gaan vangen. En via zijn handen glibberen al die duizen den lange, roodachtige, duizend- potige wormen naar alle kanten van Nederland en daarbuiten. Want dat is het beroep van Frans de Kubber: wormensteker, maar tevens grossier en expor teur van de beroemde zagers. De enige in ons land. In een grote, witte koelkast zit zijn bedrijfskapitaal. Een frigidaire met laden, die tot de rand gevuld zijn met de lange zeewormen. „Zagers en Zee pieren" meldt het bordje op zijn deur in een smalle Goese straat. Een paar maal per dag trekt Frans de Rubber er met zijn vrouiw per auto op uit om gewapend met riek en emmer, en ge kleed in de meest haveloze plunje, op jacht naar de zagers te gaan. In het slik van de Oosterschelde, in de buur ten van Ierseke en Wemeldinge, vindt hij zijn boterham. Daar slaat hij dan tweemaal daags bij laag water zijn slag. Nu eens 's nachts om halftwee, dan weer 's morgens vroeg om kwart over vier. 's Winters en 's zomers, in regen, kou en hitte. „Een keihard be roep", zeggen de De Rubbers, „je moet er dag en nacht voor ploeteren, maar we hebben er een dikke boterham in".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1959 | | pagina 14