DIJ PASEN DE MARSKRAMER VAN TSAAR PETER A M' D De lege huifkar keerde terug op Goede Vrijdag WOORD VAN BEZINNING Zaterdag 28 maart 1959 v j srv i door Gerard Lutke Meijer £VEN voorbij Almelo, waar de weg in hei veen duikt, bleef hei paard met een ruk staan. Het wou niet meer. De mist kwam zwijgend aan over het vlakke land en stond als een witte bank over de weg, daar waar deze gekruist wordt door de oude vaart, die de eerste kolonisten in dit veengebied moeten hebben gegraven. Het hielp niet of Gartjan Roelofsz klakte met de tong of „Vort Bles!" schreeuwde, het weigerde een stap te doen in deze dreigende onzekerheid. Dat was Gartjans eer te na: dertig dagen was hij onderweg geweest, een half dozijn landen en landsttgken was hij doorgetrokken, tientallen beken en riviertjes ook zonder bruggen was hij overgetrokken, en in minstens veertig pleisterplaatsen had hij toegekeken als de postkoets van paarden wisselde; dan had hij zijn paard goedmoedig op de ruige nek geklopt: ,,Kom maar, ouwe jongen, wij blijven bij elkaar!" En nu in het zicht van de haven wou dat stomme dier niet meer. Driftig sprong hij van zijn gammele wagen en hij vatte het dier bij het bit: ,,Allé dan! Je kunt hier niet blijven staan. Ik wil op Goede Vrijdag naar het wicht. Op Paasdag vlöggelen en eier-eten bij 't oude volk in Ootmarsum Hij trok zo het snelkalmerend paard de klamme natte nevels in, een klein onooglijk manneke maar, met een zwarte ringbaard om een vaal gezicht, een groene Duitse kepie op zijn kop, met zijkleppen tegen de koude oren, met een lange gescheurde flodderjas aan en twee bemodderde laarzen daar onder uit. Als je hem daar zag stappen naast die wrakke kar, dan zou je zeg gen: een landlopereen van die koop lui in wortelenzaad, die door de ene boer gul worden ontvangen en door de andere met een loeder van een hond van 't erf worden gejaagd. Maar wie dat dacht, zat er lelijk naast. Gartjan was een kerel met 'n ontembare geest kracht: Gartjan had vrienden in de hoogste kringen. Samen met Albert Berkhof had Gartjan zijn huifkar met linnen voortgedreven tot in het grote werkkamp van Tsaar Peter de Grote, die aan de Finse Golf een nieuwe hoofdstad bouwde, een venster naar het westen voor het grote Russische Rijk. In die krioelende bijenkorf van zwoegende slaven was er een onlesbare dorst naar het linnen, dat de Twentse boeren op hun weefgetouwen maakten. Men betaalde er graag twee weken loon voor een zelfgebreide wollen trui. Wat zou het, dat je huifkar na zulk een ex peditie goed was voor brandhout? Tus sen Koningsbergen en Riga zakte de wagen weg in een modderkuil. Sedert dien had hij het spandoek van de kap als dekzeil gebruikt en de afgeknapte zijkant van de wagen had hij vervan gen door een ruwe ongeschaafde plank. Als je de modder wegveegde, kon je het ingebrande opschrift nog lezen: ,,Wa' zeukste in de veerte 't Geluk lig dich bie hoes". Met een spijker had hij de ontbrekende woorden op de plank gekrast DICHT bij huls dat was Vrie- zenveen, en het geluk, waarna hij zo vastberaden voortreed, dwars door half Europa, heette Rika Berkhof en was de zuster van zijn vriend. Op het moment, dat Gartjan het paard het veen in leidde, was Rika achterom bezig geweest de kippen te voeren, die verkleumd bij elkaar waren gekropen in het hok. Ze kwam huive rend terug in de woonkamer: „Wat is de wereld klein vandaag ze gaat maar tot de appelboom!" Ja, op mooie zonnige dagen is de wereld van de Vriezenveners gelijk aan de oneindig heid. Hun land liep in het jaar 1701 als een smalle strook van 25 passen breed en wel 10 kilometer lang achter elk erf. Het liep tot het nog niet afge graven veen en je kon er het einde niet van zien. Maar op deze Goede Vrijdag moesten de boeren tevreden zijn met een akkertje van hier tot aan het kippenhok. Moeder Berkhof was er tevreden mee: „Misschien maar goed ook", zei ze, „misschien laat Boksen- hans ons nu met rust tot na de paas dagen. God geve, dat het morgen ook zo mist!" ..Verbeeld je maar niks, moeder!" zei Rika, „hij komt in ieder geval." „Maar hij weet toch, dat we geen cent hebben om hem te betalen?" ..Hij komt ook niet om het geld., hij komt om mij!" „Zo'n ouwe rekel! Zo'n lelijke kerel" Een ogenblik snorde in het schemer donker van de boerenwoning het spin newiel, zonder dat een van beiden wat zei. Toen mompelde moeder Dina, zo'n beetje voor zich heen: „En 't zou niet eens zo'n gekke oplossing zijn. Dan konden we tenminste blijven wonen!" „Maar moeder toch!" „Ja, ja stil maar ik weet het wel wees maar niet boos!" Even hield Rika op met het schuren van het ijzeren eetgerei. Glimlachend keek ze naar de brede dorpsstraat. Ze kon zelfs de puthaak van boer Alber- tink niet onderscheiden. Zo dik was de dichte nevel. Het idee: Boksenhans was minstens tien jaar ouder dan zij. Hn mocht dan rijk zijn, maar 't was geen figuur. Hij droeg zijn bijnaam niet voor niks. Hij had kromme benen: ze zeiden van het paardrijden. En zijn zitvlak was veel te breed. Maar de Vriezenveense meisjes loerden op hem. De meisjes hadden omstreeks het jaar 1700 in het veen ook niet veel keuze. Hoeveel man padvolk in haar leeftijd liep er rond? Misschien een man of twintig en toch ook echt niet alles was geschikt wat een broek aan had. Rika zuchtte. Ze was 25 en de leeftijd dus te boven, dat ze op marktdag de Dorps straat. op en neer kon lopen met de rest. Bovendien had ze. al was het dan maar vluchtig, bij het vertrek van Al- bert. de jonge Gartjan Roelofsz uit Ootmarsum gezien slank, zwart haar beweeglijk en muzikaal als geen twee de. Dat was nog eens de moeie waard! OP de verharde dorpstraat klonk hoefgetrappel en uit de mist do;'< de verm van -rn wagentje met een paard, het sjees;,e van boer Boksenhans. 7io je wel. meder', gie chelde ze. „a inr Komt-ie! Zie maar hoe jc het klaa v" en haastig vluchtte ze de kamer uit. „Goejemitdag' zei een zware stem en „Goejemiddag" zei Dina Berkhof zonder al te veel enthousiasme. Na een paar seconden stilte noodde ze: „Zou je niet gaan zitten?" De rieten stoel kraakte onder het ge wicht van de brede mannenfiguur. „Je weet waarom ik kom", zei Bok senhans, „je hebt de cijns aan het kas teel nog niet betaald. Bovendien ligt er boter op je land en de rentmeester heeft me opgedragen cijns en boter- recht van de boeren hier te innen. Ik moet trouwens het domineeskoorn ook nog van je hebben". haar schuld te betalen, maar Dina was niet zakelijk genoeg om er de waarde van te zien. Ze was tenslotte boerin en geen koopmansvrouw. Nu zat ze te luisteren naar wat er in het opkamer tje gebeurde. „Hij is slecht", prevelde ze. „Heregod. maak recht wat ik ver keerd doe Ze hoorde de stem van Hans en een vrouwenstem, plotseling heftig, en toen hem er weer bovenuit: „Dat zal ik je betaald zetten!" Een deur sloeg dicht en Rika trad de kamer in, haar gezicht een vuurrode kleur. „Hoe kon je hem binnenlaten", zei ze. „hij vroeg me zijn vrouw te worden en toen ik nee zei werd hij lastig en..." „Nou, en toen?" „Toen heb ik hem een klap gegeven een klap in zijn gezicht!" „Een klap!" zei Dina verschrikt, „hoe kon je dat doen? Hij kan ons maken en breken. Als hij klaagt bij de rent meester, moeten we eruit." „Dan ga ik werk zoeken", zei haar dochter. „Zeker een dienstje in Almelo en ik als wasvrouw in een steegje achteraf. Had hem aan het lijntje gehouden..." „Ik moet hem niet". „Zo gaan we naar de „baajs", die geen kousen en schoenen hebben en geen geld om klompen te kopen. Als je daar eenmaal zit, komt Boksenhans niet meer vragen of je asjeblieft boer in wil worden van de Bokshof „Ik heb geen Boksenhans nodig". „Nee, hè? je droomt van een mars kramer, een sjacheraar, die te lui is om een schop in het veen te zetten. Omdat hij een liedje heeft gezongen en mooi met zijn benen kan trekken.' „Hij zei: wacht tot ik terugkom." „En hoe lang wacht je al? In de voorzomer zijn ze weggegaan, hij en Albert en met haast al het graslin nen uit de kast." „Dat was voor hij Gartjan ontmoet te: hij ging ermee naar Amsterdam om het daar te verkopen!" „Het mooiste graslinnen, dat je maar denken kunt. Heb jij er iets van teruggezien? Ze hebben er in dat vreemde land goede sier van gemaakt. Ik krijg een steek in het hart als ik aan Albert denk: één slechte vriend en voor altijd bedorven „Voor altijd bedorven Hij haalde een fraaie zijden doek te voorschijn „Ik wil niet zeggen, dat ik het best kan missen," zei de boerin, „sedert Be rend Berkhof dood is. brengt de boer derij niet veel meer op." „Je had je zoon Albert niet weg moe. ten laten gaan", zei Boksenhans, „d'r is hier een man nodig om het werk te doen." „Hou ze maar eens tegen", zei Dina, „overigens is onze Hendrika mans ge noeg. Maar alles loopt ons tegen sinds Albert er niet meer is. En dat mens uit het Hekser.veen zegt, dat hij dood is gestorven in dat gekke land „Dus jij brengt je geld naar een waarzegster inplaats van naar de rent meester". constateerde Boksenhans. „een beetje spaarzaamheid, en je hebt dat geld zo bij elkaar. Zo veel is het niet". „Dat zeg jij, die geld kunt potten 't is slecht verdeeld!" „Och" zei de ander, „jij hebt weer een mooie dochter en sinds mijn vrouw gestorven is, heeft mijn plaats geen goede boerin meer." „Je hebt geen goeie naam. Hans. Ik heb Jannechien van de zadelmakei laatst geholpen. Ze moest een kind krijgen „Je krijgt toch geld voor dat werk?' „De moeders betalen in linnen, dat ze zelf weven. Maar Jannechien zei dat het kind van jou was. Is ze voor jou niet goed genoeg als boerin?" „Kletspraat en de zadelmaker heeft geen land. Ik wil je dochter: ik trouw d'r in de kerk. Jij kunt blijven zitten en als je wilt bouw ik ook je land nog Moeder Dina wist hierop geen ant woord. Ze veegde het voornoofd af met haar schorteldoek en zweeg. En omdat er toch iemand wat zeggen moest zei ze op het laatst: „Ik weet niet wat ik zeggen moet. Als je niet bang bent voor een zere scheen, vraag het haar dan zelf!" „Waar is ze?" „Daar, in het opkamertje!" Rika wierp een paar turven in de vuurpot, zodat de vonken omhoog sto ven langs de ijzeren ruggen van „Adam en Eva", die zwart en gebla kerd uit de haardplaat naar voren sprongen onder de boom van goed en kwaad. „Dromen van een jonge blaag", zei de moeder nog. Haar voet bracht driftig de treeplank van het EN aantal jaren geleden vroeg f- een onderwijzeres op een zon dagsschool aan de kinderen in haar klas eens te zeggen waar toch wel op het paasfeest aan gedacht wordt. Op deze vraag werd door een van de leerlingen heel spontaan geantwoord: „Op Pasen wordt aan paaseieren gedacht, rode en witte". Deze leerling herinnerde zich mis schien hoe die een vorig jaar een zakje met paaseitjes van suiker ge kregen had. Het is ook mogelijk dat ze voor het komende paasfeest wa_ ren beloofd, dat ze al gezien waren in de winkel. Maar hoe het zijVoor dit kind was het een met het ander verbonden: „Op het paasfeest gaat het over paaseitjes, rode en witte". Om dit antwoord heeft die juffrouw van de Zondagsschool stellig een beetje gelachten, al zal ze het zo gedaan hebben, dat dit kind er zich niet door gegriefd heeft gevoeld. Zoals U, die dit leest er waarschijn, lijk ook een beetje om glimlacht. Toch meen ik, dat wij ons met een glimlach van dit kinderwoord niet zo maar kunnen afmaken. Haast ben ik er zeker van, dat zeer veel grote" mensen wezenlijk eenzelfde antwoord geven op de vraag waar het op het paasfeest om gaat, als dit zondagsschoolkind het jaren geleden deed. Zeker, de grote men sen spreken dan waarschijnlijk niet over paaseitjes in een netje, rode en witte, maar ze noemen toch iets, of ze denken aan iets, dat werkelijk op hetzelfde vlak ligt. Hun gedachten gaan uit naar iets, dat onder ons te vinden is. Heel simpele geesten zul len menen, dat het met Pasen gaat om nieuwe kleren. De paaspronk moet gedragen, getoond worden. Jammer, wanneer het dan slecht weer is. Dat is trouwens nogal eens het geval op Pasen. Maar talloos veel anderen spreken graag over de wintertijd, die voorbij heet te zijn, over het nieuwe leven, dat open baar wordt in de natuur. De blade ren komen aan de bomen, de voor. jaarsbloemen kunnen weer worden bewonderd, alles groeit weer, alles bloeit weer. Pasen is voor hen de herinnering hieraan. Ook zij en, die zichzelf door het paasfeest, dat feest van het nieuwe leven dat ont waakt in de natuur, laten stimu leren om beter mens te zijn. Men wil op allerlei terrein opnieuw be ginnen. Pasen prikkelt ons toe. om een nieuw leven te gaan leiden. Het moge vreemd lijken, maar in wezen zijn deze omschrijvingen en gedach ten over het paasfeest gelijk aan datgene wat die zondagsschool, leerling ervan zei. Toch is Pasen iets anders. Het gaat op het paasfeest om meer. Gelukkig, dat dit het geval is. Was dat niet zo, dan zou er vanwege het paasfeest nooit gesproken kunnen worden van leven uit de dood. De natuur ontwaakt tot leven. Maar dat is geen leven uit de dood. Aan een boomtak, die werkelijk dood is komen nooit meer bladeren. Een plant, die werkelijk gestorven is brengt geen bloem meer te voor schijn. Wat dan dood is blijft dood. Maar het paasfeest verkondigt het leven uit de dood. Daaraan moet, mag worden gedacht. Dit wordt verkondigd, niet als een gebeuren, dat zo maar eens plaats vond en steeds weer zich herhaalt. Maar het wordt verkondigd in de nauwste relatie met hetgeen de bijbel ons mededeelt, in wat plaats vond in de hof van Jozef van Arimathea. Jezus, gestorven op Goede Vrijdag is uit de dood verrezen. De steen werd van het graf afgewenteld. Die dood was leeft. Dit gebeuren maakt de paasdag tot een feestdag. Want, wie de Paasvorst in geloof ontmoet mag er zeker van zijn dat heel zijn bestaan veranderd, vernieuwd is. Er vond een overgang plaats van dood naar leven. De zonden zyn vergeven. De schuld is weg. Kortom Het oude, de oude mens, behoort tot het verleden. Het nieuwe is geko men. Daarom gaat het, voor groot en klein, voor jong en oud op Pasen. Ik wens U goede, blijde paasdagen toe. Jezus leeft. Christus is opgestanden uit de dooden banden! Daarom willen wij vrolijk zijn: Christus zal onze Trooster zijn. J. N. de Ruiter, Ned. herv. predikant ite Leiden. spinnewiel in beweging en het wollen pluis vormde zich tussen haar vingers tot een ruige in elkaar getwiste draad. In de kamer zonk een grote peinzende stilte. De dikke mist buiten liet zo wei nig licht naar binnen vallen, dat het donker werd in de kamer. De vlammen van de vuurpot wierpen een dansende schaduw op de balken van de zolde ring, die vol zat van een geheimzinnig leven. LS om te bewijzen, dat Rika's hart het niet bij het verkeerde eind had. draaide kort daarna krakend en slingerend de zo deerlijk gehavende huifkar van Gartjan Roe lofsz het erf van de Berkhofs op. „Hu hu op!" zei Gartjan tegen 't paard en het stond stil, rillend van ver moeidheid. Gartjan sprong van de wa gen af. „Is hier niemand om me gedag te zeggen?" vloekte hij. „een half jaar ben ik weg geweest. Mijn benen heb ik gebroken. Mijn rug staat krom van de inspanning en niemand die me ver welkomt!" „Moeder, daar is hij!" Met een sprong was Rika de deur uit. En daar stond ze, verstard, vol bange voorge voelens. omdat ze maar één man naast de wagen zag. zij het dan Gartjan. Moeder Dina stond achter haar, zwij gend en handenwringend. Haar droge lippen vormden de woorden. Hoe is het met Albert maar er kwam geen geluid. De emotie overmeesterde haar en ze zou gevallen zijn, als niet Gart jan was toegesprongen en haar gegre pen had. „Ik heb goed nieuws, moeder Berk hof". zei hij. ,,'t is best met hem. Heeft alleen zijn ribben bezeerd, toen de wagen kantelde, dicht bij Riga. Kon niet mee nou, maar ik ga hem weer halen." „Hij had er nooit mee moeten be ginnen", zei ze vijandig, „maar kom er maar in, want ik zal wel niks van Al- bert horen als ik je buiten laat staan." „Waarom zou je dat ook," zei de man. „Omdat je mij zoon afhandig hebt gemaakt en omdat je nu op mijn dochter uit bent „Noa ga je te ver. moeder", protes teerde Rika, „Gastvrijheid is altijd je beste kant geweest." „Een stuk brood en een paar aard appels", pleitte Gartjan, gekscherend, „drinken heb ik zelf wel: wodka, een geschenk van de tsaar". „Nog aan de drank ook Maar dat was Gartjan te gortig: „Je denkt toch niet, dat ik lallend op mijn wagen heb gezeten? Weet je, vrouw Berkhof, wat je zoon en ik hebben uit gestaan. hoe moeilijk de weg, de kui len, de modderde sneeuw, de kou en de wandluizen in de herberg" „Ik vervloek nog altijd de dag, dat je in die Amsterdamse herberg mijn zoon ontmoette en hem warm maakte voor de tocht naar Rusland." „Geen betere dag in heel mijn leven" zei Gartjan met een blik op Rika. Ze had een olielamp aangestoken en zorg de voor wat eten. „Let maar niet op moeder", vergoe lijkte ze, „ze maakt zich zorgen. Bok senhans was hier om geld en we moe ten d'r uit omdat we niks hebben. Hij wou naar de rentmeester Gartjan proestte het plotseling uit. „Zo", zei hij, toen hij weer wat bedaar de, „dus hij wou naar de rentmeester. Dat kloptdan ben ik hem tegen gekomen hahaha!" „Wat valt daar nu om te lachen", kwam moeder Dina verstoord, „dat be tekent nog meer zorgen met Pasen!" "AAR eindelijk brak toch ook bij haar een glimlach door, toen Gartjan haar van de ontmoeting vertelde: in de mist op de smalle zandweg haden de beide wagens plot seling tegenover elkaar gestaan. Opzij, landloper. had Boksenhans ge schreeuwd, laat dat karrespoor vrij! Maar Gartjan had geen kamp ge geven Allé Bles. had hij gezegd en de scheefgezakte huifkar had het sjeesje geramd, zodat het paard schichtig op zij was gesprongen en met het sjeesje in het veen belandde. En daar zit hij nog te modderen om zijn wagentje weer op het rechte pad te brengen. Die zal zijn reis naar de rentmeester wel De dageraad met roden glans verlicht den hogen hemeltrans. Een stralend' engel kondigt aan: „De Heer is waarlijk opgestaan" (Gez. 54, herv. bun E man stapte langs de grote lii. nenkast. die nog stamde uit de goede dagen van de Berkhofs. Dina bewaarde er de lappen weefsel in, die ze kreeg als loon, wanneer ze weer een jonge Vriezenvener in de wereld had geholpen. Daar lag genoeg om heel (Foto Will Eiselin, Rijswijk) uitstellen tot de volgende keer „Ik laat me door de dikste boer nog geen landloper noemen, want ik ben Gartjan de Wever, hofleverancier van de Tsaar aller Russen. Kijk, dit heeft hij me voor je meegegeven!" Gartjan haalde een fraai besneden kistje van de huifkar, ontsloot het met een koperen sleuteltje en haalde een fraaie zijden doek te voorschijn, die hij moeder Dina om de schouders plooide. „Ik ben blij, zei de Tsaar tegen ons, jullie hier te zien. Je had het me in Haarlem wel beloofd, maar de reis is nog al ver. Ga mee, dan zal ik je mijn nieuwe hoofdstad laten zien!" Toen stapten Albert en ik in zij a rode troi ka met de drie steigerende paarden en we reden om het kamp en naar de plek waar de stad verrijst. Duizenden man nen zijn daar bezig met het graven van sloten en het bouwen van dijken. Midden in het moeras. Ze zeggen, dat er al duizenden zijn omgekomen van kou en ontberingen. Ze wonen in hou ten blokhutten en eten bij een kamp vuur. Als de Tsaar honger heeft, dan laat hij zijn paarden stoppen en hij stapt uit, de bijl over zijn schouder. Maak eens plaats, jongens, zegt hij tegen de lui bij het vuurtje, en wat schaft de pot vandaag? Dan haalt hij de houten lepel, waarmee hij eet, uit een van zijn geweldige laarzen en tast toe, samen met zijn lui uit dezelfde pot brij Gartjan genoot van de indruk, die zijn woorden maakten. „Bij een van die gelegenheden gaf de Tsaar mij deze sjaal. Die is voor jouw moeder of voor die van Albert, zei hij, ik hou van jullie dappere Hollanders, die kleding komen brengen aan mijn zwoegende volk. Het wordt een mooie stad, zei hij, zie eens: met grachten zoals de hoofdstad van Holland. Hoe zal ik haar noemen: Nieuw Amster dam? Toen dacht ik aan Ootmarsum, waar ik vandaan kom, en ik zei: Noem haar Nieuw-Ootmarsum, Hoogheid. Toen keek hij me aan. een beetje spottend, geloof ik, en hij zei: Dan denken ze, dat jij haar gebouwd hebt. Nee, ik noem haar Pietersburg. Mijn nieuwe hoofdstad Pietersburg. Rus- lands venster naar het westen „Heb je voor mij ook wat meege bracht?" „Voor jou heb ik een klein gouden ringetje „Echt goud?" vroeg Rika ongelovig. „Echt? ja wat denk je? Ach ja. ik vergeet nog wat!" En Gartjan haalde uit de kist een leren geldbuidel, die hij op de tafel uitschudde. In het licht van de olielamp schitterde een stapel gou den en zilveren munten. Russische en Duitse en Poolse, maar ook de munten, die in Nederland gebruikelijk waren. „Allemaal jouw geld, moeder Dina!" zei hij. „dit is de opbrengst van je lin nen. Ik heb er een klein deel afgehou den voor me zelf. Je bent plotseling rijk. Ik ben rijk. Albert is rijk. Met een wonderlijke blik keek hij de verbijsterde vrouwen aan en haast profetisch voegde hij eraan toe: „Die Tsaar met zijn Pietersburg, daar in dat Russische moeras, betekent voor ons Vriezenveners en voor alle Twen tenaren het einde van de armoe. Onze kooplui zullen winkels bouwen in die stad en wat de boeren hier in de donkere maanden weven, dat ver kopen zij daar voor enorme prijzen. Een nieuwe tijd breekt aan voor mannen met durf en ondernemings geest zoals jouw zoon en mij, die de eersten zijn geweest die de grote reis hebben aangedurfdEven zweeg hij: „En morgen zet ik Rika voor mij op mijn paard en dan rijden we spoor slags naar Ootmarsum. Met Pasen laat ik mijn mensen zien. wat Gart jan voor vrouw krijgt!" Berendina Berkhof zonk .,eer op een stoel en bekeek de munten één voor êèn. Stilletjes voor zich uit prevelde ze: „Here, ik dacht nog wel dat ik een zoon verloren had. Maar ik heb er één bij gekregen. En wat voor zoon! Eén, die de boerenwereld hier compleet verandert

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1959 | | pagina 13