DIJ
PASEN
DE MARSKRAMER
VAN TSAAR PETER
A
M'
D
De lege huifkar keerde terug op Goede Vrijdag
WOORD
VAN
BEZINNING
Zaterdag 28 maart 1959
v j srv i
door Gerard Lutke Meijer
£VEN voorbij Almelo, waar de weg in hei veen duikt, bleef hei paard
met een ruk staan. Het wou niet meer. De mist kwam zwijgend aan
over het vlakke land en stond als een witte bank over de weg, daar waar
deze gekruist wordt door de oude vaart, die de eerste kolonisten in dit
veengebied moeten hebben gegraven. Het hielp niet of Gartjan Roelofsz
klakte met de tong of „Vort Bles!" schreeuwde, het weigerde een stap te
doen in deze dreigende onzekerheid. Dat was Gartjans eer te na: dertig
dagen was hij onderweg geweest, een half dozijn landen en landsttgken
was hij doorgetrokken, tientallen beken en riviertjes ook zonder bruggen
was hij overgetrokken, en in minstens veertig pleisterplaatsen had hij
toegekeken als de postkoets van paarden wisselde; dan had hij zijn paard
goedmoedig op de ruige nek geklopt: ,,Kom maar, ouwe jongen, wij blijven
bij elkaar!" En nu in het zicht van de haven wou dat stomme dier niet meer.
Driftig sprong hij van zijn gammele wagen en hij vatte het dier bij het
bit: ,,Allé dan! Je kunt hier niet blijven staan. Ik wil op Goede Vrijdag
naar het wicht. Op Paasdag vlöggelen en eier-eten bij 't oude volk in
Ootmarsum
Hij trok zo het snelkalmerend paard
de klamme natte nevels in, een klein
onooglijk manneke maar, met een
zwarte ringbaard om een vaal gezicht,
een groene Duitse kepie op zijn kop,
met zijkleppen tegen de koude oren,
met een lange gescheurde flodderjas
aan en twee bemodderde laarzen daar
onder uit. Als je hem daar zag stappen
naast die wrakke kar, dan zou je zeg
gen: een landlopereen van die koop
lui in wortelenzaad, die door de ene
boer gul worden ontvangen en door de
andere met een loeder van een hond
van 't erf worden gejaagd. Maar wie
dat dacht, zat er lelijk naast. Gartjan
was een kerel met 'n ontembare geest
kracht: Gartjan had vrienden in de
hoogste kringen. Samen met Albert
Berkhof had Gartjan zijn huifkar met
linnen voortgedreven tot in het grote
werkkamp van Tsaar Peter de Grote,
die aan de Finse Golf een nieuwe
hoofdstad bouwde, een venster naar
het westen voor het grote Russische
Rijk. In die krioelende bijenkorf van
zwoegende slaven was er een onlesbare
dorst naar het linnen, dat de Twentse
boeren op hun weefgetouwen maakten.
Men betaalde er graag twee weken loon
voor een zelfgebreide wollen trui. Wat
zou het, dat je huifkar na zulk een ex
peditie goed was voor brandhout? Tus
sen Koningsbergen en Riga zakte de
wagen weg in een modderkuil. Sedert
dien had hij het spandoek van de kap
als dekzeil gebruikt en de afgeknapte
zijkant van de wagen had hij vervan
gen door een ruwe ongeschaafde plank.
Als je de modder wegveegde, kon je
het ingebrande opschrift nog lezen:
,,Wa' zeukste in de veerte 't Geluk
lig dich bie hoes". Met een spijker had
hij de ontbrekende woorden op de
plank gekrast
DICHT bij huls dat was Vrie-
zenveen, en het geluk, waarna
hij zo vastberaden voortreed,
dwars door half Europa, heette Rika
Berkhof en was de zuster van zijn
vriend. Op het moment, dat Gartjan
het paard het veen in leidde, was Rika
achterom bezig geweest de kippen te
voeren, die verkleumd bij elkaar waren
gekropen in het hok. Ze kwam huive
rend terug in de woonkamer: „Wat is
de wereld klein vandaag ze gaat
maar tot de appelboom!" Ja, op mooie
zonnige dagen is de wereld van de
Vriezenveners gelijk aan de oneindig
heid. Hun land liep in het jaar 1701
als een smalle strook van 25 passen
breed en wel 10 kilometer lang achter
elk erf. Het liep tot het nog niet afge
graven veen en je kon er het einde
niet van zien. Maar op deze Goede
Vrijdag moesten de boeren tevreden
zijn met een akkertje van hier tot aan
het kippenhok. Moeder Berkhof was er
tevreden mee: „Misschien maar goed
ook", zei ze, „misschien laat Boksen-
hans ons nu met rust tot na de paas
dagen. God geve, dat het morgen ook
zo mist!"
..Verbeeld je maar niks, moeder!" zei
Rika, „hij komt in ieder geval."
„Maar hij weet toch, dat we geen
cent hebben om hem te betalen?"
..Hij komt ook niet om het geld., hij
komt om mij!"
„Zo'n ouwe rekel! Zo'n lelijke kerel"
Een ogenblik snorde in het schemer
donker van de boerenwoning het spin
newiel, zonder dat een van beiden wat
zei. Toen mompelde moeder Dina, zo'n
beetje voor zich heen: „En 't zou niet
eens zo'n gekke oplossing zijn. Dan
konden we tenminste blijven wonen!"
„Maar moeder toch!"
„Ja, ja stil maar ik weet het
wel wees maar niet boos!"
Even hield Rika op met het schuren
van het ijzeren eetgerei. Glimlachend
keek ze naar de brede dorpsstraat. Ze
kon zelfs de puthaak van boer Alber-
tink niet onderscheiden. Zo dik was de
dichte nevel. Het idee: Boksenhans
was minstens tien jaar ouder dan zij.
Hn mocht dan rijk zijn, maar 't was
geen figuur. Hij droeg zijn bijnaam
niet voor niks. Hij had kromme benen:
ze zeiden van het paardrijden. En zijn
zitvlak was veel te breed. Maar de
Vriezenveense meisjes loerden op hem.
De meisjes hadden omstreeks het jaar
1700 in het veen ook niet veel keuze.
Hoeveel man padvolk in haar leeftijd
liep er rond? Misschien een man of
twintig en toch ook echt niet alles was
geschikt wat een broek aan had. Rika
zuchtte. Ze was 25 en de leeftijd dus te
boven, dat ze op marktdag de Dorps
straat. op en neer kon lopen met de
rest. Bovendien had ze. al was het dan
maar vluchtig, bij het vertrek van Al-
bert. de jonge Gartjan Roelofsz uit
Ootmarsum gezien slank, zwart haar
beweeglijk en muzikaal als geen twee
de. Dat was nog eens de moeie waard!
OP de verharde dorpstraat klonk
hoefgetrappel en uit de mist
do;'< de verm van -rn wagentje
met een paard, het sjees;,e van boer
Boksenhans. 7io je wel. meder', gie
chelde ze. „a inr Komt-ie! Zie maar hoe
jc het klaa v" en haastig vluchtte ze
de kamer uit.
„Goejemitdag' zei een zware stem
en „Goejemiddag" zei Dina Berkhof
zonder al te veel enthousiasme. Na een
paar seconden stilte noodde ze: „Zou je
niet gaan zitten?"
De rieten stoel kraakte onder het ge
wicht van de brede mannenfiguur.
„Je weet waarom ik kom", zei Bok
senhans, „je hebt de cijns aan het kas
teel nog niet betaald. Bovendien ligt
er boter op je land en de rentmeester
heeft me opgedragen cijns en boter-
recht van de boeren hier te innen. Ik
moet trouwens het domineeskoorn ook
nog van je hebben".
haar schuld te betalen, maar Dina was
niet zakelijk genoeg om er de waarde
van te zien. Ze was tenslotte boerin en
geen koopmansvrouw. Nu zat ze te
luisteren naar wat er in het opkamer
tje gebeurde. „Hij is slecht", prevelde
ze. „Heregod. maak recht wat ik ver
keerd doe
Ze hoorde de stem van Hans en een
vrouwenstem, plotseling heftig, en toen
hem er weer bovenuit: „Dat zal ik je
betaald zetten!" Een deur sloeg dicht
en Rika trad de kamer in, haar gezicht
een vuurrode kleur.
„Hoe kon je hem binnenlaten", zei
ze. „hij vroeg me zijn vrouw te worden
en toen ik nee zei werd hij lastig en..."
„Nou, en toen?"
„Toen heb ik hem een klap gegeven
een klap in zijn gezicht!"
„Een klap!" zei Dina verschrikt, „hoe
kon je dat doen? Hij kan ons maken
en breken. Als hij klaagt bij de rent
meester, moeten we eruit."
„Dan ga ik werk zoeken", zei haar
dochter.
„Zeker een dienstje in Almelo en ik
als wasvrouw in een steegje achteraf.
Had hem aan het lijntje gehouden..."
„Ik moet hem niet".
„Zo gaan we naar de „baajs", die
geen kousen en schoenen hebben en
geen geld om klompen te kopen. Als je
daar eenmaal zit, komt Boksenhans
niet meer vragen of je asjeblieft boer
in wil worden van de Bokshof
„Ik heb geen Boksenhans nodig".
„Nee, hè? je droomt van een mars
kramer, een sjacheraar, die te lui is
om een schop in het veen te zetten.
Omdat hij een liedje heeft gezongen en
mooi met zijn benen kan trekken.'
„Hij zei: wacht tot ik terugkom."
„En hoe lang wacht je al? In de
voorzomer zijn ze weggegaan, hij en
Albert en met haast al het graslin
nen uit de kast."
„Dat was voor hij Gartjan ontmoet
te: hij ging ermee naar Amsterdam om
het daar te verkopen!"
„Het mooiste graslinnen, dat je
maar denken kunt. Heb jij er iets van
teruggezien? Ze hebben er in dat
vreemde land goede sier van gemaakt.
Ik krijg een steek in het hart als ik
aan Albert denk: één slechte vriend en
voor altijd bedorven
„Voor altijd bedorven
Hij haalde een fraaie zijden doek te voorschijn
„Ik wil niet zeggen, dat ik het best
kan missen," zei de boerin, „sedert Be
rend Berkhof dood is. brengt de boer
derij niet veel meer op."
„Je had je zoon Albert niet weg moe.
ten laten gaan", zei Boksenhans, „d'r is
hier een man nodig om het werk te
doen."
„Hou ze maar eens tegen", zei Dina,
„overigens is onze Hendrika mans ge
noeg. Maar alles loopt ons tegen sinds
Albert er niet meer is.
En dat mens uit het Hekser.veen
zegt, dat hij dood is gestorven in dat
gekke land
„Dus jij brengt je geld naar een
waarzegster inplaats van naar de rent
meester". constateerde Boksenhans.
„een beetje spaarzaamheid, en je hebt
dat geld zo bij elkaar. Zo veel is het
niet".
„Dat zeg jij, die geld kunt potten
't is slecht verdeeld!"
„Och" zei de ander, „jij hebt weer
een mooie dochter en sinds mijn vrouw
gestorven is, heeft mijn plaats geen
goede boerin meer."
„Je hebt geen goeie naam. Hans. Ik
heb Jannechien van de zadelmakei
laatst geholpen. Ze moest een kind
krijgen
„Je krijgt toch geld voor dat werk?'
„De moeders betalen in linnen, dat
ze zelf weven. Maar Jannechien zei dat
het kind van jou was. Is ze voor jou
niet goed genoeg als boerin?"
„Kletspraat en de zadelmaker
heeft geen land. Ik wil je dochter: ik
trouw d'r in de kerk. Jij kunt blijven
zitten en als je wilt bouw ik ook je
land nog
Moeder Dina wist hierop geen ant
woord. Ze veegde het voornoofd af met
haar schorteldoek en zweeg. En omdat
er toch iemand wat zeggen moest zei ze
op het laatst: „Ik weet niet wat ik
zeggen moet. Als je niet bang bent
voor een zere scheen, vraag het haar
dan zelf!"
„Waar is ze?"
„Daar, in het opkamertje!"
Rika wierp een paar turven in de
vuurpot, zodat de vonken omhoog sto
ven langs de ijzeren ruggen van
„Adam en Eva", die zwart en gebla
kerd uit de haardplaat naar voren
sprongen onder de boom van goed
en kwaad. „Dromen van een jonge
blaag", zei de moeder nog. Haar voet
bracht driftig de treeplank van het
EN aantal jaren geleden vroeg
f- een onderwijzeres op een zon
dagsschool aan de kinderen in
haar klas eens te zeggen waar toch
wel op het paasfeest aan gedacht
wordt. Op deze vraag werd door een
van de leerlingen heel spontaan
geantwoord: „Op Pasen wordt aan
paaseieren gedacht, rode en witte".
Deze leerling herinnerde zich mis
schien hoe die een vorig jaar een
zakje met paaseitjes van suiker ge
kregen had. Het is ook mogelijk dat
ze voor het komende paasfeest wa_
ren beloofd, dat ze al gezien waren
in de winkel. Maar hoe het zijVoor
dit kind was het een met het ander
verbonden: „Op het paasfeest gaat
het over paaseitjes, rode en witte".
Om dit antwoord heeft die juffrouw
van de Zondagsschool stellig een
beetje gelachten, al zal ze het zo
gedaan hebben, dat dit kind er zich
niet door gegriefd heeft gevoeld.
Zoals U, die dit leest er waarschijn,
lijk ook een beetje om glimlacht.
Toch meen ik, dat wij ons met een
glimlach van dit kinderwoord niet
zo maar kunnen afmaken. Haast
ben ik er zeker van, dat zeer veel
grote" mensen wezenlijk eenzelfde
antwoord geven op de vraag waar
het op het paasfeest om gaat, als
dit zondagsschoolkind het jaren
geleden deed. Zeker, de grote men
sen spreken dan waarschijnlijk niet
over paaseitjes in een netje, rode en
witte, maar ze noemen toch iets, of
ze denken aan iets, dat werkelijk op
hetzelfde vlak ligt. Hun gedachten
gaan uit naar iets, dat onder ons te
vinden is. Heel simpele geesten zul
len menen, dat het met Pasen gaat
om nieuwe kleren. De paaspronk
moet gedragen, getoond worden.
Jammer, wanneer het dan slecht
weer is. Dat is trouwens nogal eens
het geval op Pasen. Maar talloos
veel anderen spreken graag over de
wintertijd, die voorbij heet te zijn,
over het nieuwe leven, dat open
baar wordt in de natuur. De blade
ren komen aan de bomen, de voor.
jaarsbloemen kunnen weer worden
bewonderd, alles groeit weer, alles
bloeit weer. Pasen is voor hen de
herinnering hieraan. Ook zij en, die
zichzelf door het paasfeest, dat
feest van het nieuwe leven dat ont
waakt in de natuur, laten stimu
leren om beter mens te zijn. Men
wil op allerlei terrein opnieuw be
ginnen. Pasen prikkelt ons toe. om
een nieuw leven te gaan leiden. Het
moge vreemd lijken, maar in wezen
zijn deze omschrijvingen en gedach
ten over het paasfeest gelijk aan
datgene wat die zondagsschool,
leerling ervan zei.
Toch is Pasen iets anders. Het
gaat op het paasfeest om meer.
Gelukkig, dat dit het geval is. Was
dat niet zo, dan zou er vanwege het
paasfeest nooit gesproken kunnen
worden van leven uit de dood. De
natuur ontwaakt tot leven. Maar
dat is geen leven uit de dood. Aan
een boomtak, die werkelijk dood is
komen nooit meer bladeren. Een
plant, die werkelijk gestorven is
brengt geen bloem meer te voor
schijn. Wat dan dood is blijft dood.
Maar het paasfeest verkondigt het
leven uit de dood. Daaraan moet,
mag worden gedacht. Dit wordt
verkondigd, niet als een gebeuren,
dat zo maar eens plaats vond en
steeds weer zich herhaalt. Maar
het wordt verkondigd in de nauwste
relatie met hetgeen de bijbel ons
mededeelt, in wat plaats vond in
de hof van Jozef van Arimathea.
Jezus, gestorven op Goede Vrijdag
is uit de dood verrezen. De steen
werd van het graf afgewenteld. Die
dood was leeft. Dit gebeuren maakt
de paasdag tot een feestdag. Want,
wie de Paasvorst in geloof ontmoet
mag er zeker van zijn dat heel zijn
bestaan veranderd, vernieuwd is.
Er vond een overgang plaats van
dood naar leven. De zonden zyn
vergeven. De schuld is weg. Kortom
Het oude, de oude mens, behoort tot
het verleden. Het nieuwe is geko
men. Daarom gaat het, voor groot
en klein, voor jong en oud op
Pasen.
Ik wens U goede, blijde paasdagen
toe. Jezus leeft.
Christus is opgestanden uit de
dooden banden!
Daarom willen wij vrolijk zijn:
Christus zal onze Trooster zijn.
J. N. de Ruiter,
Ned. herv. predikant
ite Leiden.
spinnewiel in beweging en het wollen
pluis vormde zich tussen haar vingers
tot een ruige in elkaar getwiste draad.
In de kamer zonk een grote peinzende
stilte. De dikke mist buiten liet zo wei
nig licht naar binnen vallen, dat het
donker werd in de kamer. De vlammen
van de vuurpot wierpen een dansende
schaduw op de balken van de zolde
ring, die vol zat van een geheimzinnig
leven.
LS om te bewijzen, dat Rika's
hart het niet bij het verkeerde
eind had. draaide kort daarna
krakend en slingerend de zo deerlijk
gehavende huifkar van Gartjan Roe
lofsz het erf van de Berkhofs op. „Hu
hu op!" zei Gartjan tegen 't paard
en het stond stil, rillend van ver
moeidheid. Gartjan sprong van de wa
gen af.
„Is hier niemand om me gedag te
zeggen?" vloekte hij. „een half jaar
ben ik weg geweest. Mijn benen heb ik
gebroken. Mijn rug staat krom van de
inspanning en niemand die me ver
welkomt!"
„Moeder, daar is hij!" Met een
sprong was Rika de deur uit. En daar
stond ze, verstard, vol bange voorge
voelens. omdat ze maar één man naast
de wagen zag. zij het dan Gartjan.
Moeder Dina stond achter haar, zwij
gend en handenwringend. Haar droge
lippen vormden de woorden. Hoe is het
met Albert maar er kwam geen
geluid. De emotie overmeesterde haar
en ze zou gevallen zijn, als niet Gart
jan was toegesprongen en haar gegre
pen had.
„Ik heb goed nieuws, moeder Berk
hof". zei hij. ,,'t is best met hem.
Heeft alleen zijn ribben bezeerd, toen
de wagen kantelde, dicht bij Riga. Kon
niet mee nou, maar ik ga hem weer
halen."
„Hij had er nooit mee moeten be
ginnen", zei ze vijandig, „maar kom er
maar in, want ik zal wel niks van Al-
bert horen als ik je buiten laat staan."
„Waarom zou je dat ook," zei de
man.
„Omdat je mij zoon afhandig hebt
gemaakt en omdat je nu op mijn
dochter uit bent
„Noa ga je te ver. moeder", protes
teerde Rika, „Gastvrijheid is altijd je
beste kant geweest."
„Een stuk brood en een paar aard
appels", pleitte Gartjan, gekscherend,
„drinken heb ik zelf wel: wodka, een
geschenk van de tsaar".
„Nog aan de drank ook
Maar dat was Gartjan te gortig: „Je
denkt toch niet, dat ik lallend op mijn
wagen heb gezeten? Weet je, vrouw
Berkhof, wat je zoon en ik hebben uit
gestaan. hoe moeilijk de weg, de kui
len, de modderde sneeuw, de kou
en de wandluizen in de herberg"
„Ik vervloek nog altijd de dag, dat je
in die Amsterdamse herberg mijn zoon
ontmoette en hem warm maakte voor
de tocht naar Rusland."
„Geen betere dag in heel mijn leven"
zei Gartjan met een blik op Rika. Ze
had een olielamp aangestoken en zorg
de voor wat eten.
„Let maar niet op moeder", vergoe
lijkte ze, „ze maakt zich zorgen. Bok
senhans was hier om geld en we moe
ten d'r uit omdat we niks hebben. Hij
wou naar de rentmeester
Gartjan proestte het plotseling uit.
„Zo", zei hij, toen hij weer wat bedaar
de, „dus hij wou naar de rentmeester.
Dat kloptdan ben ik hem tegen
gekomen hahaha!"
„Wat valt daar nu om te lachen",
kwam moeder Dina verstoord, „dat be
tekent nog meer zorgen met Pasen!"
"AAR eindelijk brak toch ook bij
haar een glimlach door, toen
Gartjan haar van de ontmoeting
vertelde: in de mist op de smalle
zandweg haden de beide wagens plot
seling tegenover elkaar gestaan. Opzij,
landloper. had Boksenhans ge
schreeuwd, laat dat karrespoor vrij!
Maar Gartjan had geen kamp ge
geven Allé Bles. had hij gezegd en de
scheefgezakte huifkar had het sjeesje
geramd, zodat het paard schichtig op
zij was gesprongen en met het sjeesje
in het veen belandde. En daar zit hij
nog te modderen om zijn wagentje
weer op het rechte pad te brengen. Die
zal zijn reis naar de rentmeester wel
De dageraad met roden glans
verlicht den hogen hemeltrans.
Een stralend' engel kondigt aan:
„De Heer is waarlijk opgestaan"
(Gez. 54, herv. bun
E man stapte langs de grote lii.
nenkast. die nog stamde uit de
goede dagen van de Berkhofs.
Dina bewaarde er de lappen weefsel in,
die ze kreeg als loon, wanneer ze weer
een jonge Vriezenvener in de wereld
had geholpen. Daar lag genoeg om heel
(Foto Will Eiselin, Rijswijk)
uitstellen tot de volgende keer
„Ik laat me door de dikste boer nog
geen landloper noemen, want ik ben
Gartjan de Wever, hofleverancier van
de Tsaar aller Russen. Kijk, dit heeft
hij me voor je meegegeven!"
Gartjan haalde een fraai besneden
kistje van de huifkar, ontsloot het met
een koperen sleuteltje en haalde een
fraaie zijden doek te voorschijn, die hij
moeder Dina om de schouders plooide.
„Ik ben blij, zei de Tsaar tegen ons,
jullie hier te zien. Je had het me in
Haarlem wel beloofd, maar de reis is
nog al ver. Ga mee, dan zal ik je mijn
nieuwe hoofdstad laten zien!" Toen
stapten Albert en ik in zij a rode troi
ka met de drie steigerende paarden en
we reden om het kamp en naar de plek
waar de stad verrijst. Duizenden man
nen zijn daar bezig met het graven
van sloten en het bouwen van dijken.
Midden in het moeras. Ze zeggen, dat
er al duizenden zijn omgekomen van
kou en ontberingen. Ze wonen in hou
ten blokhutten en eten bij een kamp
vuur. Als de Tsaar honger heeft, dan
laat hij zijn paarden stoppen en hij
stapt uit, de bijl over zijn schouder.
Maak eens plaats, jongens, zegt hij
tegen de lui bij het vuurtje, en wat
schaft de pot vandaag? Dan haalt hij
de houten lepel, waarmee hij eet, uit
een van zijn geweldige laarzen en tast
toe, samen met zijn lui uit dezelfde pot
brij
Gartjan genoot van de indruk, die
zijn woorden maakten.
„Bij een van die gelegenheden gaf de
Tsaar mij deze sjaal. Die is voor jouw
moeder of voor die van Albert, zei hij,
ik hou van jullie dappere Hollanders,
die kleding komen brengen aan mijn
zwoegende volk. Het wordt een mooie
stad, zei hij, zie eens: met grachten
zoals de hoofdstad van Holland. Hoe
zal ik haar noemen: Nieuw Amster
dam? Toen dacht ik aan Ootmarsum,
waar ik vandaan kom, en ik zei: Noem
haar Nieuw-Ootmarsum, Hoogheid.
Toen keek hij me aan. een beetje
spottend, geloof ik, en hij zei: Dan
denken ze, dat jij haar gebouwd hebt.
Nee, ik noem haar Pietersburg. Mijn
nieuwe hoofdstad Pietersburg. Rus-
lands venster naar het westen
„Heb je voor mij ook wat meege
bracht?"
„Voor jou heb ik een klein gouden
ringetje
„Echt goud?" vroeg Rika ongelovig.
„Echt? ja wat denk je? Ach ja. ik
vergeet nog wat!" En Gartjan haalde
uit de kist een leren geldbuidel, die hij
op de tafel uitschudde. In het licht van
de olielamp schitterde een stapel gou
den en zilveren munten. Russische en
Duitse en Poolse, maar ook de munten,
die in Nederland gebruikelijk waren.
„Allemaal jouw geld, moeder Dina!"
zei hij. „dit is de opbrengst van je lin
nen. Ik heb er een klein deel afgehou
den voor me zelf. Je bent plotseling
rijk. Ik ben rijk. Albert is rijk.
Met een wonderlijke blik keek hij
de verbijsterde vrouwen aan en haast
profetisch voegde hij eraan toe: „Die
Tsaar met zijn Pietersburg, daar in
dat Russische moeras, betekent voor
ons Vriezenveners en voor alle Twen
tenaren het einde van de armoe.
Onze kooplui zullen winkels bouwen
in die stad en wat de boeren hier in
de donkere maanden weven, dat ver
kopen zij daar voor enorme prijzen.
Een nieuwe tijd breekt aan voor
mannen met durf en ondernemings
geest zoals jouw zoon en mij, die de
eersten zijn geweest die de grote reis
hebben aangedurfdEven zweeg
hij:
„En morgen zet ik Rika voor mij op
mijn paard en dan rijden we spoor
slags naar Ootmarsum. Met Pasen
laat ik mijn mensen zien. wat Gart
jan voor vrouw krijgt!"
Berendina Berkhof zonk .,eer op een
stoel en bekeek de munten één voor
êèn. Stilletjes voor zich uit prevelde
ze: „Here, ik dacht nog wel dat ik
een zoon verloren had. Maar ik heb
er één bij gekregen. En wat voor
zoon! Eén, die de boerenwereld hier
compleet verandert