LIJ IV
Koning Djojobojo en het lot van Indonesië
(aandacht voor de ander
Zal de Parij se clochard eindelijk
uit liet stadsbeeld gaan verdwijnen?
Een Zoeklicht
Aan de drank geraakte provincialen
Burgemeester denkt er anders
over dan vreemdelingenindustrie
WOORD
VA1S
BEZINNING
OP DE BOEKENMARKT)
HIJ VOORSPELDE 1000 JAAR GELEDEN GELE OVERHEERSING
Zaterdag 7 maart 1959
De Parijse clochard heeft zijn nachtelijk bivak opgeslagen op
de (verwarmende) rooster van de Métro.
Van onze Parijse correspondent)
Om er nu maar geen overbodige doekjes (van humanistisch iveefsel)
om te winden: een vreemdeling-toerist wil in Parijs toch óók wel graag
de clochards hebben gezien. Wat is een clochard? Enkele jaren geleden
heeft een geleerd hoofd niet minder dan achtenzestig verschillende types
onder die Parijse zwervers menen te kunnen onderscheiden, maar zover
als die beroepssocioloog behoeven ivij hier natuurlijk niet te gaan. Enkele
details dient men niettemin in het oog te houden. Een clochard is géén
bedelaar, nog minder een dief en in 't geheel geen beroeps-misdadiger
Hij is de zigeuner, de nomade die leeft (of vegeteert) aan de Parijse
zelfkant. Waar hij vandaan komt? Volgens de heer Vexliard, eminent
deskundige in deze materie, is de clochard zelden Parijzenaar van origine.
Meestal komt hij uit de provincie en koesterde hij indertijd de hoop in de
grote stad een nieuw leven vol successen te beginnen. Een hoop, die lan
ger of korter tijd tegen de werkelijkheid bestand zou blijken, maar die
hij nu wel geheel heeft opgegeven. En voor die teleurstellingen heeft hij
troost gezocht (en gevonden) in de alcohol, of beter de pinard, de grove
rode wijn die het gehemelte streelt als een kaasrasp. De clochard is dus,
anders gezegd, een gedeklasseerde provinciaaldie bovendien nog aan de
drank is geraakt.
Tenzij de Franse overheid Hitiers
verplichte arbeidsdienst weer in ere (of
onere) wil herstellen, lijkt het zeer
twijfelachtig of tegen de clochard wel
ooit kan worden opgetreden. Goed
moedig, en zelfs filosofisch als ze zyn,
maken deze nazaten van Diogenes, die
zijn geluk zocht in de sobere ontbering
van zijn ton, zich aan geen enkel straf,
baar feit schuldig. Ze doen niets, in
positieve nog in negatieve zin. Ze vra
gen alleen maar met rust te worden
gelaten. Ze doen ook geen enkel beroep
op barmhartigheid. Zelfs de heilige
Abbé Pierre heeft hun vriendschap niet
blijvend kunnen winnen, laat staan
hen op weten te voeden tot een maat
schappelijke levenswandel.
De clochard heeft weinig ontzag voor
het mijn en dijn en voor de maatschap
pelijke orde, maar toch zal hij zich zel
den of nooit vergrijpen aan andermans
eigendommen. Eenvoudig omdat hij
geen bezittingen begeert, en ook omdat
hij niet het risico wil lopen zijn vrijheid
zijn enige en hoogste goed te ver
beuren. Elke lichamelijke inspanning
stuit liem bovendien zichtbaar tegen
de borst. De enige inspanning waartoe
hij zich verleiden laat, concentreert
zich op de afval-emmers, die hij iedere
ochtend in de wijk die hem als per
soonlijk jachtveld is toebedeeld, inspec
teert op mondvoorraad: broodkorsten,
half afgekloven gebraad of resten fruit
of groenten. Het vloeibare deel van zijn
levensmiddelen pakket, de rode wijn
waarvan hij een innig liefhebber is,
treft hij helaas niet aan in die vuilnis
emmers. Maar de oude kranten, de
vodden en de andere rijkdommen, die
de clochard in en naast de vuilnisem
mers op de trottoirs vindt opgehoopt,
leveren hem iedere dag toch net die
twee. a driehonderd franken op, die
hij nodig heeft om zijn onontbeerlijke
flessen met druivennat te kopen. Hij
leeft op de —.figuurlijke mestvaalt
van de gezeten burger, en hij voelt zich
daar volstrekt gelukkig. Alle welbe-
doelde pogingen de clochard te reclas.
seren zijn dan ook op zijn verbeten
onwil afgestuit.
WIE beweert, dat het leven
der mensen in onze tijd
druk is en dat het in een
gejaagd tempo wordt geleefd, moet
zich niet verbeelden iets te bewe
ren dat te voren nog niet werd ge
constateerd en uitgesproken. Meer
deren hebben dit feit al opgemerkt
en er de aandacht van anderen op
gevestigd. Maar het is in elk geval
wèl zo, dat een dergelijke uitspraak
op waarheid berust. Bijna ieder
onzer heeft haast. Wordt op deze
of gene een beroep gedaan een deel
van zijn of haar vrije tijd te geven
voor een bepaalde zaak, dan wordt
tien tegen één het antwoord gege
ven: „Ik heb geen tijd er voor. Ik
ben van 's morgens vroeg tot
's avonds laat bezet". Nu kan dit
zijn een napraten van anderen, ter
wijl de werkelijkheid zo is dat er
van „geen tijd" hebben nauwelijks
sprake mag zijn. De onwil om zich
ergens voor in te zetten kan wel
eens worden gecamoufleerd door de
woorden: „Daar heb ik geen tijd
omgaan met die ander oppervlak
kig. Het contact wordt vluchtig
Van aandacht kan niet meer wor
den gesproken. Immer aandacht
voor de ander is meer dan een
gauw uitgesproken „goedemorgen".
Aandacht voor de ander is wat de
zieke van zijn geneesheer gaarne
verlangt. Die moet aandacht heb
ben voor zijn patiënt. Het moet
niet zijn enkel een vluchtig onder
zoek. Aandacht is ook wat een
mens moet hebben, wil het goed
zijn bij een bezoek aan een mu
seum. Van een bezoek eraan kan
nauwelijks sprake zijn. wanneer de
ene zaal met schilderijen na de an
dere wordt doorgewandeld zonder
In de prediking der christelijke
kerk staat, meer nog dan gewoon
al het geval is, het lijden en ster
ven van de Here Jezus Christus
centraal. Op allerlei manier wordt
het de mensen geboodschapt, dat
Hij. de Heer Jezus Christus geleden
heeft, gestorven en begraven is om
anderen, die in Hem geloven te
redden. Hun oordeel droeg Hij. op
dat zij daarvan zouden worden
ontslagen. Hij leed en stierf, opdat
zij zouden leven, verlost van de
vloek der wet, rechtvaardig voor
God. Zoals reeds werd gezegd: voor
dat lijden wordt de aandacht van
allen gevraagd. Maar dat betekent,
dat het nodig is, wil er iets van
worden verstaan, om de tijd ervoor
te nemen dit wonderlijk gebeuren
te overwegen, goed op zich te laten
inwerken. Ook wie bijv. naar de
Mattheus Passion gaat luisteren,
moet dit met onverdeelde aandacht
doen.. Die kan niet tegelijk in een
plaatjeskrant zitten bladeren of
met iets anders bezig zijn. En dit
voor"; maar bij zeer velen kan er
inderdaad gesproken worden van
tijdnood. De agenda van menigeen
is er om dit te bewijzen. Nu is het
op zichzelf volstrekt niet verkeerd,
dat een mens op deze aarde een
druk, bezig bestaan heeft. Het lijkt
mij te verkiezen boven een leven,
dat alleen maar op het gemak en
op rust is ingesteld. Het is stellig
meer zinvol. Maar, er is toch ook
een groot gevaar aan verbonden, dit
n.l. dat men. bezig zijnde met veel
dingen, op zichzelf belangrijk ge
noeg, ondernomen desnoods met de
bedoeling het welzijn van de ander
te bevorderen, geen aandacht meer
heeft voor de ander, de mens vlak
bij. door de bijbel onze „naaste
genoemd. Dat behoeft niet te bete
kenen, dat dan ruw en grof aan de
ander wordt voorbij geleefd, dat
men van het lot van de ander zich
niets aantrekt, zich om zijn of haar
welzijn in het geheel niet bekom
mert. Dit alles kan wel zijn. Maai
de drukte van het leven maakt het
dat er rustig de tijd voor werd ge
nomen om, hetgeen daar staat op
gesteld te bezien. Wie alleen maar
een blik op zulk een kunstschat
werpt, besteedt er geen aandacht
aan, maar ziet ook het schone niet.
dat wordt tentoongespreid. Aan
dacht vraagt tijd, vraagt bezinning,
rust. Terwijl de echte aandacht
met nieuwsgierigheid niets te ma
ken heeft. Het is er degeen, die aan
de ander aandacht sphenkt, waar
lijk niet te doen om alles van die
mens te weten, om precies op de
hoogte te zijn van zijn of haar
meest intieme zaken. De aandacht,
die echt aandacht heten mag, richt
zich op de mens, niet in de eerste
plaats op het zijne. Om echt duide
lijk te maken wat aandacht is en
hoe die wordt geschonken, zou ik
willen herinneren aan datgene, wat
in deze weken aller aandacht
vraagt en ook veler aandacht, ge
lukkig, trekt. De weken, welke wij
nu ook weer beleven, zijn bekend
onder de naam lijdensweken.
niet alleen om de muziek te kun
nen verstaan, maar ook om het ge
beuren op zich te laten inwerken
Zo is het met het lijden van de
Here Jezus Christus gesteld. Het
vraagt, Hij vraagt de aandacht. De
tyd moet ervoor genomen worden.
Dat is geen verloren tijd. Allereerst
niet voor degene, die aan dit lijden
aandacht geeft. Maar ook met het
oog op de andere, die onze naaste
is, met wie we samen in deze we
reld staan is dit aandacht schen
ken aan het lijden van de Here Je
zus Christus geen verloren tijd. Het
betekent, zelfs in een jachtig le
ven, waar de mensen nauwelijks
tijd en aandacht voor elkaar heD-
ben, dat die tijd en die aandacht
voor elkaar welke nodig zijn. ook
gevonden worden. Mede hierdoor
wordt het leven op deze aarde meer
leefbaar.
J. N. DE RUITER
herv. predikant te
Leiden.
Geen misdadiger, maar een
vieze „zigeuner"
Hij heeft aan die alcohol zelfs zóveel
tolgeld betaald, dat hij nu van iedere
menselijkheid of tenminste van alle
uiterlijke tekenen van een minimale
maatschappelijke waardigheid afstand
heeft gedaan Hij is afgedaald tot een
dierlijke staat. Zijn ogen schijnen in de
pure alcohol te drijven en hij heeft
een baard, die hem wel eens aan een
soort vervuilde Mozes doet denken.
Aan zyn handen is al in geen jaren
meer een mespuntje zeep vermorst.
Zijn schoenen zijn moeilijk meer als
schoeisel herkenbaar en blijven met
stukken touw aan de niet geheel reine
voeten hangen. Hij draagt een Bas-
kisoh petje of ook wel eens een deuk
hoed, die uit de diluviaanse tijden
stamt en waarmee dag en nacht, bij
zon en ontij het hoofd blijft afgedekt.
Tot zijn uitrusting behoren verder een
winterjas of een colbertje, dat elke
snit en kleur ook al lang heeft afge
legd, en uit welks zakken zijn enige
persoonlijke bezittingen naar het dag
licht worden geperst, vodden, stukken
krant, een koord, een wijnfles. Zo is,
ten naastenbij, het geschreven portret
van die Parijse Clochard.
Twijfelachtig voorrecht
Pittoresk is hy dus zeker wèl, maar
het is de schilderachtigheid die ook de
Parijse krotwoningen, de „taudis",
kenmerkt. Een schilderachtigheid die
men vooral niet op haar sociale ver
diensten moet toetsen. Buitenlandse
bezoekers mogen bü de aanblik van
zo'n clochard, die zich op een bank als
een kater in de zon zit te koesteren of
die 's avonds in de zomer onder een
Seine-brug en 's winters boven een
métrorooster ligt uitgestrekt, dan al
aangenaam-griezelig gekieteld voelen,
de Parijse stadsautoriteiten bekijken
deze toeristische attractie toch met
even andere ogen.
De vroegere burgemeester van Parijs,
Frédéric Dupont, heeft onlangs niet
ten onrechte opgemerkt: de graad van
beschaving en van moraliteit van een
volk wordt door het gedrag en het
voorkomen van &1 zijn leden uitge
drukt. En het is eveneens waar, dat
Parijs de enige stad in het beschaafde
Westen is die vandaag nog clochards
als sociaal verschijnsel kent. Een pri
vilege waarvan ook de tegenwoordige
burgervader van Parijs, Vigier zonder
leed afstand zou willen doen.
Maar de clochard stelt óók nog een
juridisch probleem aan de orde. Hij
wordt door de wet momenteel nog al
tijd niet gekend, een lacune waarover
de clochard zelf trouwens helemaal
niet rouwig is. Vagebondage is ook in
Frankrijk wettelijk niet geoorloofd.
Maar daaraan maakt de clochard zich
nu juist niet schuldig. De wet zegt» dat
iemand die geen huls, geen middel van
bestaan en geen driehonderd franken op
zak heeft, als vagebond achter de tra
lies of buiten de stad kan worden ge
zet. Maar die driehonderd franken
weet de clochard altijd nog wel op
tafel te leggen. Hun gilde telt zelfs
verscheidene miljonairs! Op die wets-
clausule over de vagebondage zullen
ze zich dus niet laten strikken. Bij de
minister van Justitie is daarom nu een
nieuwe wet in de maak, waarvan de
regering hoopt, dat de nauwere mazen
het leven van de clochards in Parijs
onmogelijk zullen maken. Vreemd, hoe
bewindslieden zich nog zo vaak met
illusies voeden. Want zomin als de
stadsduiven die men ook buiten Parijs
wilde verbannen, zal de clochard zich
goed. of kwaadschiks, laten verdrijven.
Iedere clochard heeft zijn eigen wijk, waarin hij de vuilnisbakken
afstroopt op lompen en etensresten.
Bondgenoten.
Natuurlijk: het is niet nodig de
clochard te idealiseren of te ro
mantiseren. Hij is een paria, die
alle sociale aspiraties of ambities
heeft afgelegd. Hem zijn zelden
misdaden, of alleen maar overtre
dingen, aan te wrijven, doch so
ciaal en esthetisch gezien, is zijn
verschijning natuurlijk niet on
aanvechtbaar. On} die reden kan
men dan ook begrip hebben voor
het standpunt van het Parijse
stadsbestuur. Mochten de autori
teiten zijn bestaan echter ooit ern
stig bedreigen, dan zou de clo
chard in de organisatoren van de
Jan Brusse „Place du Tertre" A.
W. Bruna Utrecht 1958.
Jan Brusse, de radiocauseur voor Ne
derlanders, die Parijs willen zien, heeft
blijkbaar zolang op de befaamde Place
du Tertre gezeten, dat dit pleintje op
Montmartre hem een hele roman heeft
toegefluisterd. Dit pleintje heeft hem,
grillig als een Frans pleintje zijn kan,
een beetje op de hak genomen, want
het is maar een rare geschiedenis ge
worden. Een persoon van de manne
lijke kunne wordt op een morgen wak
ker in zijn huis aan genoemd pleintje
,met een bouten hoofd". Aan dat laat
ste zal hij wel te danken hebben, dat
hij zich verbeeldt president van de
Vrije Republiek Montmartre te zijn.
Eindeloos redenerend binnen zijn wolk
van alcohol, komt deze seigneur in
contact met een Amerikaanse filmer,
uitstapjes door „Paris by night"
doelmatige bondgenoten vinden
voor zijn bescherming. Want in de
ogen van de buitenlandse toerist
behoort de clochard bij Parijs ge
lijk de stadsduif, de Eiffeltoren of
de Place Pigalle. En die vreemde
ling kan bovendien zijn maat
schappelijk geweten sussen in het
besef, dat de clochard zélf beslist
geen ander leven begeert, en nóg
veel minder in diens, overigens
ivelbezoolde, schoenen zou ivïllen
staan.
^llllllllllllll!llll!!ll)llllll!llll!lllllllllllll!llll!il|l|||||||||||||||||||||||||||||||||||||llllllllllllllll!i:illillllll!lll!!!l!llllll!lllllllllllllllllllllllllll!llllllllllllllllllllillllll!llllllll!llli
llllilllllllllllllllllll
In de negende eeuw van de Javaanse tijdrekening heerste over
het rijk van Doho een machtig en rechtvaardig vorst, Djojobojo
geheten. Deze Djojobojo was een groot sterrenkundige, de grootste
van zijn tijd. Vaak verliet hij des nachts, als de stand der sterren
gunstig was, zijn hoofdstad Kidi, de stad, die thans Kediri heet,
en begaf zich naar de berg Willis. Eenzaam op de top van de
machtige berg, tuurde hij urenlang in zijn astronomische spiegel,
en voor zijn ogen ontrolde zich de toekomst van zijn rijk,ja van
geheel Java. Teruggekeerd in de kraton heeft hij alles wat hij in
de sterren had gelezen door zijn wijzen te boek laten stellen. Zo
ontstonden de voorspellingen van Djojobojo, die aanvangen in het
Javaanse jaar 1000 en reiken tot het jaar 2074 der Javaanse tijd
rekening. En nog tot op deze dag raadplegen de Javanen deze voor
spelling, want, zeggen zij, nog nimmer is gebleken, dat Djojobojo
niet juist heeft gezien.
Tot in het parlement van de Republiek Indonesia worden de
woorden van Djojobojo geciteerd, want er staan zeer wonderlijke
zaken te lezen in zijn kroniek. Deze vorst uit het grijs verleden
heeft geprofeteerd: „Wanneer een draad om de aarde zal zijn ge
spannen, wanneer de mensen met elkaar spreken over grote af
stand, wanneer de wagens zullen lopen zonder paarden, en wanneer
er geen afstanden meer zyn, dan zal op Java een grote prang-
sabil, een verschrikkelijke oorlog uitbreken. De oorlog wordt ge
voerd tegen het witte ras, en de Toentang-rivier zal door het bloed
worden gekleurd. Dan zal het Javaanse volk zelfstandig zyn, doch
slechts voor korte tijd, want zie, er komt een koning van het gele
ras en hij zal heersen over Java".
Een jaartal noemt de voorspelling ook, maar niet in duidelijke
cijfers, neen, in een tekening. Die tekening toont een berg met een
ster daarboven. Op de top van de berg staan negen potten met
wierook en rond de berg staan krijgslieden. Wie verstand heeft van
deze zaken, weet wat daarmee is bedoeld: het jaar 1970 van de
Javaanse tijdrekening, dat is 2037 A.D. Er is nog een tweede teke
ning, die van belang is voor deze voorspelling. Deze stelt voor een
mager paard in een bouwvallige stal, en dat wil zeggen: het Ja
vaanse jaar 1974. Tot zo lang zal de onafhankelijkheid van het volk
van Java duren.
Heeft Djojobojo zich nu toch vergist? Er is inderdaad met de
blanken gestreden. Weliswaar is het water van de rivier de Toen-
tang daarbij niet rood gekleurd, doch het gebied van deze stroom
heeft wel gevechten gezien, want hier vond de tweede politionele
actie voor een belangrijk deel plaats. De Javanen zyn na deze
strijd onafhankelijkgeworden, maar sinds de soevereiniteitsover
dracht in 1949 zijn negen jaren verstreken, en nog steeds is Java
onafhankelijk. In het parlement, waar men zich lang niet altijd
even zeker voelt van zijn zaak, worden de woorden van Djojobojo
vaak geciteerd, en al naar gelang de politieke kleur van de spreker,
krijgen ze een andere uitleg. Dat gele ras zal komen, zeggen som
migen, en het zal het communisme brengen vanuit China, dat is
duidelijk. Neen, zeggen anderen, er zullen schepen komen uit een
land waar een koningin heerst. Er zullen veel soldaten aan land
gaan, en zy zullen regeren. Ook wordt verondersteld, dat de tijd
van overheersing door het gele ras reeds voorbij is. Was daar niet
een Japanse bezetting? Nu is de vrijheid aangebroken. Djojobojo
heeft zich in de volgorde van de gebeurtenissen vergist. En dan
is er sinds kort een nieuwe verklaring by: „Java zal scheuren, en
er zal een vreemde heerser komen. Wie die vreemde heerser is,
daar laat men zich niet over uit, maar de scheuring moet figuurlijk
opgevat worden Het is de scheuring tussen de partyen. Wie het zo
wil zien, heeft al gelijk gekregen sedert te Padang een tegenrege
ring gevormd werd.
Want het is het vreemde met voorspellingen, ze komen vaak uit.
Dat wisten reeds de ouden. Lang voordat Koning Djojobojo opzag
naar de sterren, vroeg Koning Croesus van Lydië aan het orakel
van Delphi of het verstandig was de Perzen te beoorlogen. Het
antwoord luidde: „Wanneer Koning Croesus de grensrivier Halys
overtrekt, zal een groot rijk ten onder gaan". De verheugde Koning
trok ten strijde, en een groot ryk ging ten onder. Het zijne.
een dito meisje, dat ook nog een pa
en ma op bezoek blijkt te hebben, nog
meer meisjes en toeristen van iedere
landaard. Hij schrijft brieven aan het
Witte Huis en het Kremlin, vreemde
.internationale" verwikkelingen, lief
desnachten met vrouwelijke spionnen
en tot slot de verveling, die het onver
mijdelijke gevolg is van overmatige
welvaart, alles wordt uiteindelijk ver
dronken in stromen beaujolais. Bepaald
geen meesterwerk.
Leonard Huizinga, „12 maanden
Joost" P. N. van Kampen, Am
sterdam z.j.
Leonard Huizinga of zijn alter ego,
want de hoofdpersoon van het ver
haal is een schrijver die „12 maanden
met Joost" aan het schrijven is, heeft
twaalf maanden lang moeten optrek
ken met. een aardig, maar soms wat al
te wijsneuzig snuitertje, dat Joost heet.
Een mannenhuishouden dus bestaande
uit een vader m.l, en een zoon oud vier
jaar. Behalve enige zeer realistische
vrouwspersonen zoals Coba de werk
ster, een welmenende vriendin, die een
waarschuwend geluid laat horen, een
piepjong tijdelijk huishoudstertje en
oma. ontvangt en ontmoet de schrijver,
soms vergezeld van zoon Joost, dat
hangt van weer en tijd af, twaalf mi-
tische figuren en wel de maanden van
het jaar in levende lijve. Deze stoere
heren tonen hem de schoonheid van
Nederland in werkelijk zeer indrin
gende korte flitsen. December doet
echter nog meer. Die brengt de schil
deres Barbara mee om vader en zoon
uit htm isolatie te verlossen. Het ver
haal heeft wel sfeer en het is ook wel
geestig. Uitschieters hier en daar,
waarbij de grapjes naar platheid over
hellen, moet men maar over het hoofd
zien.
Agatha Christie „Getuige a char
ge" Accoladeserie, Sythoff, Lei
den 1958.
Dit verhaal, het eerste uit de bun
del, zal aan velen bekend zijn, aange
zien er een film van gemaakt is met
oude geliefden als Mariene Dietrich
en Charles Laughton in de hoofdrol
len. Toch is het plezierig de geschie
denis nog eens zwart op wit te zien,
daar die geschreven is door een van
Engelands eerste deteotiveschrijfsters,
Agatha Christie. Zij weet U tussen de
regels door toch meer te vertellen dan
de hele film. Bovendien staan er in dit
boek nog zeven griezelverhalen, die
stuk voor stuk in staat zijn om een
mens kippevel te bezorgen.
Nicholas Blake. „Dood van een
financier" Accoladeserie. Sythoff
Leiden 1958.
Het is langzamerhand wel overal ter
wereld bekend, dat zich achter de
naam van Nicholas Blake een hoogge
leerde dichter verschuilt, die C. Day
Lewis heet. Zijn speurdersverhalen zijn
voortreffelijk en dit „Dreadful Hollow"
spant mogelijk wel de kroon De opzet
en de plaats U weet wel, zo'n lan
delijk dorpje stikvol onrust en misda
digheid doet even aan de zojuist ge
noemde Agatha Christie denken, maar
het verhaal is indringender en de ont
knoping dramatischer dan bij deze
vrouwelijke collega van Blake. Verder
mag ik natuurlijk niets zeggen, want
dan zou ik iets verraden. Maar leest U
het vooral als U van het soort houdt;
zoals ik.
Ik mag er de uitgever misschien wel
evenop wijzen, dat de manier waarop
hij dit boek gedrukt heeft rampsalig
is voor mensen met minder sterke
ogen; wederom zoals ik. Maar ik kende
het al ln het Engels.
Clara Eggink.