Jan Steen
,,D'
ZATERDAG 17 JANUARI
WEKELIJKS BIJVOEGSEL
PAGINA 4
EERBETOON AAN OUD-LEIDS KUNSTENAAR
SCHILDER
VAN HET GOEDE
AARDSE LEVEN DER
ZEVENTIENDE EEUW
Levensgenieter maar ook trijs man
r
Collectie zijner
werken in
Mauri tshuis
De genreschilder Jan Steen bezit sterke banden met Leiden.
Immers: in 1626 is hij In onze stad geboren, in 1679 hier ge
storven en op 3 februari van dat jaar, twee dagen voor Vondels
dood, in de Pieterskerk begraven.
Van zijn uitgebreid oeuvre (ruim 600 werken) siert thans een
60-tal zijner belangrijkste schilderijen de zalen van het Haagse
Mauri tshuis.
De enorme belangstelling getuigt van de grote plaats, die hij nog
steeds in de harten der Nederlanders inneemt.
Tussen zijn geboorte en overlijden ligt een zorgenvol, desondanks
blijmoedig gestemd leven. Daarvan bracht hij vele jaren in de
Sleutelstad door: een leven gestuwd door onnoemelijke werkkracht,
brandende vitaliteit.
Het veelgehoorde ,.een huishouden van Jan Steen" zou de indruk
kunnen wekken, dat het bij hem thuis maar lichtzinnig en slordig is
toegegaan. Niets is minder waar!
Wèl is Jan Steen een in Pallieterse zin rasechte levensgenieter
geweest, maar daarnaast getuigt zijn uiteenlopend werk toch ook van
bezonken ernst. Met een filosofische inslag heeft hij het leven scherp
en fijn-psychologisch geobserveerd.
Het zou dwaas zijn in deze kunstenaar, met zijn geprononceerd
Zuidnederlandse inslag, aan wie geen enkel detail van wat hij rond
zich zag ontging en dit minutieus illustreerde, de man te willen zien,
die alles uitsluitend van de vrolijke en humoristische kant opnam.
Steen peilde ook het innerlijk wezen van de mens al was een
Rembrandt hem hierin ver vooruit en schiep met vlotte hand
meesterwerken, al zijn hem de inzinkingen niet bespaard gebleven.
DE bierbrouwer Havick Jansz Steen
en Elisabeth Wybrantsdr. Tha-
deus Capiteyns, in november 1625,
aLs katholieken voor schepenen te
Leiden getrouwd, waren Steens ouders.
Zijn opleiding genoot hij bij Nicolaus
Knüpfer te Utrecht, Adriaen van
Ostade te Haarlem en Jan van Goyen
te Den Haag. Aanvankelijk zijn hun
invloeden, waaraan hij zich echter
spoedig ontworstelde, nog wel degelijk
cp zijn schilderijen waarneembaar.
Van Goyen werd in 1649. toen hij
met diens dochter Margaretha
(Grietje) trouwde, zijn schoonvader.
In 1648 was Steen reeds lid gewor-
slacht zoveel door-en-door menselijke,
moraliserende, geestige en satirische
voorbeelden van zijn ongebreideld
scheppingsvermogen en groot kunste
naarschap heeft voortgebracht.
Jan Steen zag het leven als een
toneel.
Daarin plaatste hij met fabel
achtig technisch kunnen, gepro
nonceerd gevoel voor kleur en
compositie al zijn figuren en fi
guurtjes, dikwijls ook caricaturaal
op één doek gezien, in hun uiteen
lopende rollen, met meestal het
den van het in dat jaar hier opge
richte Lucas gilde, waarvan 'hij in 1671
„Hooftman" en ip 14574 Deken werd.
Steen, die behalve in onze stad, ook
in Den Haag, Warmond en Haarlem
•woonde, had zich in november 1646
als student in de Letteren te Leiden
in het Album Studiosorum laten in
schrijven. Vermoedelijk heeft hij ech
ter nimmer gestudeerd, doch deed hij
zulks met de bedoeling om vrijstelling
van schuttersdiensten en wijn- en
bieraccijns te krijgen.
Uit zijn huwelijk ontsproten drie
kinderen (Thaddaeus, Eva en Corne-
lis). Nadat Grietje van Goyen. evenals
zijn kinderen veelvuldig op zyn schil
derijen vereeuwigd (men denke aan
het magnifieke „Pannekoeken bak
ken", een der schoonste voortbrengse
len van zijn kunst) gestorven was,
hertrouwde hij in 1673 te Leiderdorp
met Maria van Egmont, weduwe van
de boekverkoper Nicolaas Herculens,
uit welk huwelijk nog de zoon Theo-
darus geboren werd.
Steens' leven bewoog zich tussen het
schilderen en het biertappen: uit de
laatste functie putte hij veelvuldig de
inspiratie voor zijn kostelijke taf reien.
Dit zijn enkele eummiere gegevens
over een leven, dat voor het nage-
De oestereetster"
hondje op hoge poten, dat wel zijn
liefde bezeten moet hebben, op de
voorgrond.
In zijn bijbelse voorstellingen,
die niet zijn eigenlijk terrein wa
ren, het minst sterk, heeft hij in
zijn sfeervolle en typische herberg
en familiescènes, maar ook als uit
beelder van door hem graag ge
zien vrouwelijk schoon, de sugges
tieve indrukken van zijn tijd neer
gezet. Raak en karakteristiek, soms
ook gewaagd en ondeugend, want
preuts was zijn eeuw zeker niet.
Het is alles verbazingwekkend
knap getypeerd, met een enkele
maal een aan het Vermeerse blauw
herinnerend coloriest of ook bewijs
leverend, dat Frans Hals niet on
gemerkt aan hem voorbijgegaan is
Men krijgt bij dit alles een voortref
felijke indruk van al hetgeen Jan
Steen omgeven heeft. Daarbij hief hü
meermalen de vinger waarschuwend
op, zonder nu bepaald een sombere of
vervelende zedeprelker te zijn. Men
denke aan zijn suoe<rieiure „In weelde
sle toe", „Het verlopen huishouden",
,De gevolgen van onmatigheid" of „In
slecht gezelschap", waarin dezelfde
motieven of spreekwoorden symbolisch
met nadruk naar voren worden ge
bracht. In dit opzicht was hij een
navolger van Bosch en Brueghel.
Ook dit is een teken, dat Jan Steen
geenszins louter de oppervlakkige
„drinkebroer" of loöbol" zou zijn ge
weest. waarvoor men hem lang gehou
den heeft.
In overeenstemming met de eeuw
waarin hij leefde, gaf Steen zijn voor
stellingen een strekking mee. Hij
onderkende met veel spot of zelfspot,
waarvan ook zijn bekend zelfportret
getuigt, de zo gevaarlijke menselijke
zwakheden.
Het is bij het bezichtigen van deze
veelzijdige expositie interessant, maar
ook een genot, hem daarbij in zijn be
doelingen te volgen.
ZO verdiept ge U in al die karak
teristieke uitbeeldingen, die uw
bezoek tot een zeer aparte ver
rukking maken: mensen, interieurs,
situaties, waarmee Steen, ondanks een
absolute verbondenheid met zijn tijd,
veel van zijn werk boven alle tijden
heeft uitgeheven.
Er is in de oneindigheid van de door
hem gehanteerde natuurlijke gegevens
één draad: de liefde voor het goede,
aardse leven der „kleine luyden", dat
hij met ongewone 'hartstocht en met
De in 1926 in de Pieterskerk onthulde herinneringssteen voor de
kunstenaar, aangebracht boven diens grafzerk.
beroemde Leidse
(Foto L.D./Van Vliet)
heid uit. Telkens weer verschijnt zij
op het doek. In het „De vrouw van
de schilder", .Jonge vrouw in haar
sl'aapkamer", „Morgentoilet" of „De
oestereetster" krijgt men er de
subliemste voorbeelden van. Daarbij
stijgt zowel het coloristisch- als het
compositorisch vermogen tot geniale
hoogte uit: Steen lijkt door haar ge-
inspireerder dan ooit! Zelfs wanneer
zij allang gestorven is, komt haar
beeld hem telkens nog voor de geest.
L E HOENDERHOF" zal de
bezoeker misschien nog in het
bijzonder interesseren. Daarop
staat het vroegere kasteel „Oud-Tey-
lingen" te Warmond op dezelfde
plaats van het huidige kasteel te War
mond afgebeeld, met de 10-jarige
Jacoba Maria van Wassenaer en de
goedmoedig toeziende dwerg en
knecht in het centrum. Of „Het tuin
feest" uit Steens laatste levensjaren
met op de achtergrond het nog steeds
als Kantongerecht bestaande huis
Rapenburg no. 19. Daarop is een
elegant tuinfeest bij de familie Paedts
voorgesteld: het loopt vooruit op de
„scènes galantes" uit de 18de eeuw.
Zijn zienswijze is in dit alles bril
jant: feilloos zeker in de precieuse
weergave van het moment. En hoe de
realiteit hem greep, is bijv. ook mar
kant merkbaar in zijn „De school
meester met de plak", een levensechte
weergave van de onderwijsmethode
uit zijn tijd, waarover een Jan Ligt-
hart het zijne wel gedacht zal heb
ben
Zo zouden wü graag nog tientallen
andere grepen willen doen uit deze
grandioze collectie, die het leven uit
de 17de eeuw als een boeiend schouw
spel voor ogen tovert.
Altesaam prachtige en in zuiver
evenwicht uitgekozen en gehouden
proeven van Steeens kunst, uit bin
nen- en buitenland zorgzaam bijeen
gegaard. Een expositie, welke na die
van 1926 in de Leidse Lakenhal, toen
tertijd als een historische gebeurtenis
beschouwd, opnieuw spreekt van zijn
ongekende schildersdrift en, binnen
zekere begrenzingen, geniale vermo
gens.
WIE, als Leidenaar het leven van
deze grote stadgenoot uit vroe
ger eeuwen, die ondanks alles,
tocht ook wel eens een wijs man ge
weest moet zijn, wil leren kennen, ver-
zuime niet deze verzameling te bezoe
ken.
Steens woning bjj de Langébrug,
tegenover de Wolsteeg, was indertijd
een centrum van de komende en
gaande man: die omgeving en de
man, die er werkte en, natuurlijk ook
wel feestvierde, leert men dan door
gronden.
Bovenal Steens sterke persoon
lijkheid, die van het leven te ge
nieten ivist en die zijn schilder
kunst in de beste zin van het
woord „populair" maakte. Zwierig
en recht-op-de-man-af rijke waar
den in zijn kunst vastlegde.
Anton van Duinkerken heeft ge
schreven: „Kijken we om ons heen,
waar vinden we ook maar een deel
van zoveel levensvreugd? En icij.
die deze niet kunnen opbrengen,
kijken met verbazing naar Steen
die niet zichzelf beluisterde maar
anderen".
En dr. A. B. de Vries voegt er in
de fraaie catalogus aan toe: „Om
dat hij zo menselijk was als schil
der en als schilder zo humaan, is
hij in de volksverbeelding overge
gaan en klinkt zijn naam vandaag
nog even krachtig als tijdens zijn
leven".
Zó is het!
We geven U de verzekering, dat
wij als Leidenaar er trots op zijn,
dat hij een onzer voorzaten is!
Tot half februari is er gelegen
heid een kijkje bij hem te nemen!
H.
een niet aflatende zin voor de (kleur)-
schoonheid bestudeerde. Aan de hoog
hartige uitdrukking van het Delfts
burgemeestersdoohtertje, dat de arme
bedelaar totaal negeert, kan men wel
zien, aan welke kant Jan Steen stond.
Daarnaast is er toch ook de hang
naar het hogere, sprekend uit de ont
roerende innigheid, waarmee hij „De
aanbidding der herders" met het Kin-
derke Jezus in 'het kribje penseelde.
Hierby verdient ook het derail, het
opwarmen van de melk terzijde links
de bewogen aandacht. De wereld van
het kind lag overigens in zijn hart
besloten.
In een enkel schilderij idealiseert of
transformeert hij het gewone leven
naar hoger stijl, bijv. in het „De
familie Van Goyen", waarin hij schijnt
te willen zeggen, hoe het had kunnen
of moéten zijn. Bij de Van Goyens zal
het wel niet zo deftig zijn toegegaan.
Maar in de „Brouwerij van Jan
Steen", het .Dorpsfeest", „De huwe
lijksmaaltijd" of „Driekoningenavond"
gaat het weer zó realistisch toe, dat
de beschouwer er „middenin" 'komt te
staan en zegt: „Ja, zó en niet anders
is het écht geweest!"
Speciaal zijn eerste vrouw beeldde
Steen met zeldzame liefde en teder*
„Pannekoeken bakken"