WEST-BERLIJN
Een Zoeklicht
IS EEN DAGELIJKS TUSSENSTATION
VOOR VIERHONDERD VLUCHTELINGEN
Vrees in het Westen, d de Duitse
langzamerhand ontvolkt zal worden
Hele bevolking van Noorwegen
v OP DE BOEKENMARKT
Zaterdag 13 december 1958
(Van onze Westduitse correspondent)
(III)
In het Westberlijnse vluchtelingenkamp Ma'
riëndorf kan men alle soorten Oostduitse vluchte
lingen ontmoeten: de politiek vervolgden, de
vluchtelingen die op de Westduitse welstand zijn
afgekomen, de vluchtelingen die met de Oost
duitse belasting moeilijkheden hadden, die hun
eigen zaak verloren, die hun kinderen geen goede
opvoeding konden geven, etc. Het is een scala
van leed, dat in dit uit stenen huizen opgetrokken
kamp dag in dag uit aan de dag treedt. Artsen,
arbeiders, huismoeders, kinderen ze lopen wat
doelloos hier rond. Ze zien er over het algemeen
wel netjes, maar bepaald niet chique uit, ook al
zullen ze in de meeste gevallen wel hun beste
kleren voor de vlucht hebben aangetrokken. Ze
hebben tenslotte maar één wens: zo gauw moge
lijk in een vliegtuig stappen dat hen in de Bonds
republiek brengt.
Het beste vluchtelingenverhaal dat in Berlün de ronde doet, gaat niet over
Oostduitsers, daarvoor is de vlucht van déze mensen te schrijnend. Het gaat
over de Russische soldaat die bij het in West-Berlijn gelegen Sovjetrussische
oorlogsmonument de wacht moest houden en na zijn wachturen in West-Berlijn
blééf. Sedertdien staan er bij dat monument twee Sovjetrussische soldaten op
wacht die twee taken hebben: ten eerste het monument bewaken, ten tweede
elkaar bewakenMaar over'gens ligt er géén vreugde in het vluchtelingenlot,
zelfs niet in het lot der kinderen. In Mariëndorf zagen we vele kleine kinderen,
die steeds weer op de vraag, waar ze vandaan kwamen, antwoordden: „Van
héél ver, wel van hier tot Leipzig of Karl Marxstadt (het vroegere Chemnitz)"
en die overigens zo'n beetje speelden met stenen en zand.
Sedert 8 mei 1945 vluchtten tot en met oktober j.l. niet minder dan 3.5 miljoen
Oostduitsers naar de Bondsrepubliek. Dat komt overeen met de gehele bevol
king van Noorwegen of met de helft van de bevolking van Oostenrijk! Per dag
komt dat neer op een aantal van 700, de laatste jaren „slechts" 400 mensen,
die ergens in het ijzeren gordijn een gat hebben ontdekt en westwaarts zjjn
gegaan. Berlijn krijgt daarvan het grootste deel te verwerken: bijna 60 procent
(slechts 10 procent van al deze miljoenen vluchtelingen gaat na verloop van
tijd weer terug naar het communistische paradijs).
Massa-zomler-leitlers
van een ondervragingscommissie
van het kamp Mariendorff, be
staande uit drie ambtenaren, die
eens zelf vluchtelingen waren en
in Oost-Duitsland resp. bankbe
diende, leraar Duits en technicus
waren geweest
Het waren ondanks al hun vrien
delijkheid bepaald geen heren, wie
men knollen voor citroenen zou
kunnen verkopen. Ze weten alles
van Oost-Duitsland af: hoe de be
lasting er werkt, hoe men daar
pleegt te ondervragen, wie burge
meester hier is, wie wethouder
daar - kortom, om de tuin worden
ze slechts zelden geleid.
Een paar dagen geleden sprak
iemand de veronderstelling
uit, dat ik een „zeeman"
zou zijn. Niet omdat ik er zo
stoer uitzag. De veronderstelling
werd tegenover m'n vrouw uit
gesproken, omdat ze haar altijd
alleen zagen. Daar kon ik het
mee doen. Aan dit voorval moest
ik denken, toen ik me afvroeg
of wij nog wel tijd hebben voor
onszelf. We hebben vaak zoveel
aan ons hoofd, dat we nauwe
lijks aan ons gezin toekomen,
laat staan dat we aan onszelf
toekomen.
En ook al beschikken we over
veel vrije tijd, dan nog kunnen
we aan onszelf voorbij leven.
Niet dat we niet voor onszelf in
de weer zijn. Maar ondanks dat,
kunnen we voor onszelf op de
vlucht zijn. Iemand kan verre
reizen gemaakt hebben, en dus
veel te verhalen hebben, maar
wat die mens over zichzelf
denkt, kan er helemaal naast
zijn, omdat hij bij zichzelf nog
nooit op bezoek is geweest.
Jezus gebruikt in de gelijkenis
van de verloren zoon die eigen
aardige uitdrukking „toen kwam
hij tot zichzelf". Op een gege
ven moment zag hij waar hij
aan toe was. Toen kwam hij tot
een juiste plaatsbepaling. Hij
zag wie hij zelf was.
De vraag: „wie ben ik?" laat
zich op heel veel manieren be
antwoorden. Mijn vrouw denkt
anders over mij dan mijn vriend.
Uw zakenrelatie denkt anders
over u dan uw bediende. Vaak
zien we elkaar alleen als mens
op zichzelf. We maken die mens
106 uit al z'n verbanden en
geven onze gedachten over hem.
Ieder mens neemt echter z'n
plaats in in het geheel van he
mel en aarde. Alleen Hij, die
hemel en aarde overziet, kan
ten volle uw en mijn plaats be
palen. En zeker is, dat ik me
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
WOORD
VAN
BEZINNING
IIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIliHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
vergis in mijn zelfbeoordeling
wanneer ik de verhouding tot
deze God verwaarloos in mijn
overwegingen. Dat is wat Jezus
bedoelt met die uitdrukking:
„tot jezelf komen".
De verloren zoon wilde zich
zelf zijn, los van zijn Vader, los
van de regels van het Vader-
huis. Hij leefde zonder Vader.
Dat hij een Vader had, dat
verdrong hij. Hij verdrong dat
ook zolang mogelijk. Iemand
heeft eens gezegd: „Tot zich
zelf komt een mens niet, zolang
hij nog tot iets anders komen
kan".
Er kwam echter een ogenblik,
dat de verhouding tot z'n Vader
meer beslissend tot hem sprak
dan al het andere. Hij vond
zichzelf, toen hij ontdekte dat
hij geen zoon van z'n Vader
wilde zijn.
Wü vinden onszelf als wij ons
gaan afvragen, wie wij voor
God zijn. Wat God aan ons
heeft gehad. Wie deze factor
overslaat, is zichzelf een vreem
de. Die vergeet dat hij een mens
is. Die verdringt zichzelf en
leeft in een schijn, zonder z'n
eigen situatie te beseffen.
Toch is er geen reden tot deze
krampachtige verdringing. Te
genover God mogen we zijn wie
we zijn. Kerstfeest predikt ons,
dat Jezus toch gekomen is, on
danks alles wat God aan ons
tekort komt. Uit het Evangelie
mogen wij weten, dat er voor
zonen, die dood waren, voor hun
Vader een weg terug is, dat God
bl« is met het komen van weg
gelopen mensen en ze aanneemt
tot Zijn kinderen.
Daarom behoeven we het ge
sprek met God niet te schuwen.
Integendeel, dan zijn we in ons
element. „Immers is mijn ziel
stil tot God, van Hem is mijn
heil".
H. BOUTER,
herv. predikant te Leiden.
blijft over-
Het is te enenmale onjuist te den
ken. dat men zich in West-Berlijn of
de Bondsrepubliek over deze massale
vlucht verheugt. Integendeel, iedere
nieuwe stroom wordt hier met be
zorgdheid gadegeslagen. Niet omdat
men voor al deze mensen geen werk
zou hebben, maar omdat hierdoor
een ontvolking van Oost-Duitsland
ontstaat, die bijzonder kwade gevol
gen kan hebben voor dit deel van
Duitsland. In het bijzonder de vlucht
der intellectuelen wekt deze bezorgd
heid, omdat uit deze kringen de groot
ste tegenstanders van het communis
me voortkomen. Wat tenslotte, als de
vlucht doorgaat gelijk dat de afge
lopen dertien jaar is geschied, in de
Sovjet-zone overblijft, is een groep
mensen die een amorfe massa vormt,
die bestaat uit politieke meelopers en
opportunistenvandaag Hitler, mor
gen Stalin en overmorgen Adenauer...
Dergelijke mensen zonder politiek
profiel kan men kneden zo men wil
en zij vormen voor de huidige Oost
duitse heersers een zacht eitje, in te
genstelling tot de artsen en andere
intellectuelen wie men reisverboden
en dergelijke oplegt en wier kinderen
men van de universiteiten weert.
Russen, Chinezen, Koreanen?
In Oost-Duitsland is op deze wijze
een tekort aan artsen en tandartsen,
aan hoogleraren en veeartsen ont
staan, terwijl bijv. in West-Duitsland
eerder sprake is van een teveel dan
van een tekort aan artsen! Reeds is
er over gesproken Russische artsen in
Oost-Duitsland te laten werken.
Dit past dan bij het gerucht vol
gens hetwelk de ontvolkte Oostduitse
(èn Poolse!) gebieden te zijner tijd
opgevuld zullen worden met Rus
sische landarbeiders, ja zelfs met
Chinezen en Noordkoreanen. Voorlo
pig zal men te Moskou nog wel weinig
voelen voor een Chinees-Koreaanse
volksverhuizing, maar het is nu een
maal een feit, dat grote delen van
Oost-Duitsland en ook van Polen
braak liggen, dat hier steden ontvolkt
zijn en dat men een tekort aan alles
heeft. Ilct ligt dan in de natuur der
dingen, dat men systematisch mensen
gaat aantrekken uit landen met een
overbevolking...
Verouderingsproces
Daarnaast treedt in Oost-Duits
land een verouderingsproces op, om
dat zovele jonge mensen naar het
Westen vluchten. De helft van de
vluchtelingen is jonger dan 25 jaar.
25 procent van hen tussen 25 en 45
jaar oud, hetgeen dus betekent, dat
3/4 der vluchtelingen in de kracht
van hun leven staan en de belang
rijkste groep van het produktieproces
vormen. In Oost-Duitsland ontstaat
in alle kringen een tekort aan ar
beidskrachten, dat men tracht op te
vangen door een groots automatise
ringsprogramma, waarbij men dut
minder arbeiders dan tot dusver no
dig zal hebben... Voorts gebruikt men
veel vrouwen voor baantjes, die in
een normaal bestaan voor mannen het
meest geeobdrt ago. En tanetotte WJmt
Het Schöneberger raadhuis van West-Berlijn: symbool
van de Westelijke vrijheid en het verlangen der vluchtende
Oostduitsers.
men de jeugd naar de fabrieken on
der het mom van „een polytechnische
opvoeding", hetgeen in de grond van
de zaak niets anders is dan kinder
arbeid in fabrieken.
West Berlijn zelf kan al deze men
sen niet gebruiken. Men moet ze zo
snel als maar mogelijk is door
schuiven: naar de Bondsrepubliek.
Men heeft zelf 66.000 werklozen, voor
al in de sector van kantoorbedienden.
Wel gelukt het uiteraard menige
vluchteling tóch in Berlijn achter te
blijven, zonder dat hij een vergun
ning heeft om hier te wonen en te
werken. Zo'n man redt het dan met
werken onder de normale lonen, hij
vormt met zijn lotgenoten overigens
hoogstens een groep van 4.000 a 5.000
man.
Commissie van drie, wie men
geen knollen verkoopt
Uit gesprekken met vluchtelin
gen en de leiding van het kamp
Mariëndorf bleek ons dat de rede
van Kroesjtsjef over Berlijn nog
geen weerklank heeft gehad: er
zijn niet méér mensen dan nor
maal gevlucht na Kroesjtsjefs rede
In het algemeen pleegt men te
vluchten als er wat gebeurt in
Oost-Duitsland zélf als er maatre
gelen worden genomen tegen de
artsen en de leraren, als er aange
kondigd wordt dat er harder ge
werkt moet worden e.d.
Wij zijn in de gelegenheid ge
steld enige zittingen bij U 1
Ze beslissen snel. ze ondervragen
met een onuitputtelijk geduld, ze wil
len van iedere vluchteling precies we
ten wóarom hij have en goed achter
liet om in de Bondsrepubliek opnieuw
te beginnen. Ze wekken geen enkel
moment de gedachte op, dat ze al die
vluohtelingen nu met open armen
ontvangen. Alleen de 50-jarige oor-
logsgewonde, die met zijn vrouw en
het kind van zijn gescheiden zoon
met veel moeite was gevlucht, werd
met grote voorkomendheid behandeld:
werken kan hij niet meer. een twee
de zoon in West Duitsland zal hem
moeten onderhouden. Te vertellen
had de man slechts het een en ander
over partijdruk, over de moeite die
men daar doet om de mensen de
communisbisohe parolen zelfs in de
kleinste dorpen op te dringen. Maar
diezelfde commissie van drie had
enige uren werk aan een ex-commu
nist, die het gebracht had tot ei^en
baasje, in moeilijkheden was geko
men met de belasting en. uit angst
voor arrestatie, was gevlucht. Hij deed
het voorkomen of hij een politiek
vluchteling was. maar viel door de
mand, toen men bleef doorzagen over
de belastingkwestie. Ook hij werd
tenslotte met zijn vrouw toegelaten
en ook hij zal wel binnenkort in de
Bondsrepubliek een baantje vinden...
Reeds jong onder druk
Zo komen iedere dag vierhonderd
mensen uit het oosten. Ze zien er in
het algemeen niet erg optimistisch
uit. Ze weten dat ze hun hebben en
houden hebben achtergelaten en dat
ze van de grond af aan opnieuw
moeten beginnen. Maar ze weten ook,
dat hier in de Bondsrepubliek behal
ve werk ook vrijheid wacht. En het is
die vrijheid, die vlak over de West
duitse grens nu al miljoenen mensen
in de loop der jaren heeft doen be
sluiten om te vluchten. Daaraan
vooral gaat, zo bleek ons te Mariën
dorf. maar al te vaak een urenlang
gesprek tussen man en vrouw met de
angst, dat een kind iets hoort en zijn
ouders per ongeluk verraadt... Dat
zelfde kind dat hier in Mariëndorf
rustig met stenen zit te spelen en
straks in West-Duitsland bevrijd moet
worden van een kleine reeks commu
nistische gedachten, die men hem,
zes- of zevenjarige, daar reeds flink
heeft ingestampt...
Het oude Indië als bron van inspiratie
Maria Dermout „De Kist". Querido,
Amsterdam 1958;
J. H. Friedericy „De Raadsman".
Querido, Amsterdam 1958.
Aya Zikken „De Atlasvlinder. N.V.
De Arbeiderspers, Amsterdam
1958.
Drie boeken over Indië zozeer ver
schillend dat men niet beter kan doen
dan ze alle drie te lezen teneinde een
volledige wereld om zich heen te zien
oprijzen,. Zeer verschillend zijn deze
verhalen wat betreft hun onderwerp,
het gedeelte van deze tropische wereld
dat ieder van deze drie schrijvers tot
hun werk gebracht heeft. Toch is er
ook iets gemeenzaams, Gemeenschap
pelijk hebben deze drie verhalen een
sfeer van weemoedige hartstocht, even
krachtig als ingehouden, die voort
komt uit het oproepen van een geliefd
verloren land.
Als eerste van de drie noem ik Maria
Dermout, de schrijfster van de onver
getelijke betoveringen genaamd ,Nog
Pas Gisteren", „De Tienduizend Din
gen", „De Juwelen Haarkam" en „Het
Spel van de Tifagongs". Dit haar
nieuwste boek, „De Kist", sluit enigs
zins aan 'bij het laatste in zoverre dat
het is opgebouwd uit een aantal oude
verhalen, z.g. kratonverhalen Geschie
denissen van het Hindoerijk' op Java,
wajangverhalen, verhalen van het le
ven van krissen en trommels Diep
zinnige en wijze verhalen, tedér-amu
sante verhalen, van liefdé, van strijd
en van toverij heeft zij opgediept uit
„een Javaanse kist op houten wiel-
schrijven met smeedijzeren slot en
Hat gedenkteken voor het Westberlijnse vliegveld Tempelhof, ter herinnering aan da
luchtbrug van 1948—1949,
hengsels", dde stond in het eenzame
huis in de bergen met uitzicht op de
Slamat.
Het verwonderlijke, dat mjj altijd
weer treft in de verhalen van Maria
Dermout, is dat zij ze zo weet voor te
dragen, dat men het gevoel krijgt, dat
de schrijfster leeft in een zekerheid;,
dat dit alles nog aanwezig is. Een over
tuiging die zij zozeer weet over te
dragen," dat men werkelijk het gevoel
krjjgt alleen maar naar Java te behoe
ven te gaan om dat alles te ervaren. En
wellicht is dat ook zo.
Het tweede boek, ontsproten aap In
dische grond, is de nieuwe roman van
Aya Zikken, wier grote romans „Als
wij groot zijn dan misschien"en
„De Vrijwilliger" ik hier uitvoerig be
sproken heb. Aya Zikken heeft haar
jeugd in Indonesië doorgebracht en
men kan dus aannemen, dat er een
deel autobiografie in een verhaal als
dit verwerkt is. „De Atlasvlinder" sluit
min of meer aan bij „De Vrijwilliger"
of beter gezegd, het is er in zekere zin
een tegenhanger van. Het meisje Gem-
byr Egeli uit dit boek bezit diezelfde
neiging om zich te verdiepen in de
mensen om zich heen als Matthys uit
„De Vrijwilliger", echter met een an
der doel. Haar wijze van zich te vereen
zelvigen ls kinderlijker en intuïtiever,
onbewuster vooral ook Gembyrs reac
tie op de wereld, die haar omgeeft, be
treft drie huizen, drie gezinnen,. Want
naast elkaar liggen de huizen van de
familie, van kapitein Franken met zijn
vrouw Sari en zijn zoon Ferdie en van
de weduwnaar dokter Thelen met zijn
dochter. Het contact tussen de drie
gezinnen is dat typische contact van
nabuurschap in een hun allen vreem
de omgeving; een uit noodzaak voort
gekomen zeer grote vertrouwelijkheid
zonder diepe affectie. Bijzonder knap
is de wijze waarop Aya Zikken precies
binnen de waarnemingsmogelijkheden
van haar net buiten de grens van het
kindizijn staande meisje is gebleven.
Het afwisselende vervagen en ver
scherpen van het beeld volgens de wil
lekeur van de kinderlijke aandacht
geeft deze realiteit iets nachtmerrie
achtigs, iets van de verwikkelingen van
het onervaren kind, dat bij iedere ge
beurtenis staat voor het conflict tus
sen droom en daad. Dat zaj daardoor
tamelijk hoge eisen stelt aan de aan
dacht en het bevattingsvermogen van
haar lezers, is niet belangrijk.
J. H. Friedericy toont in zijn nieuwe
boek wederom hij heeft dit reeds
gedaan in „Vorsten. Vissers en Boe
ren" en in „De Laatste Generaal"
welk een voortreffelijk en toegewijd
kronikeur van het leven op het eiland
Celebes hij is. Deze ex-controleur B.B.
schrijft met diep inzicht en een hart
vol genegenheid over de bevolking van
dit geheimzinnige gebied. Hij kent de
mentaliteit de gesohiedenis, de proble
men en de wijze van reageren van deze
mensen. Daarnaast is hij een uitne
mend schrijver. Deze gelukkige com
binatie van kennis van zaken en talent
is er de oorzaak van, dat hij met zyn
verfijnde eenvoud van taal en zijn in
hun natuurlijkheid welhaast hoorbare
diaiogen, een verrassende volledigheid
bereikt. Verrassend, omdat hij zich
strikt bepaalt tot de ervaringen van
zijn jeugdige Nederlander, de Toewan
Petoro, en die van diens oude inlandse
raadgever de Toewan Anwar en toch
een hele gemeenschap in deze korte
herinneringen tot leven roept. Zo ligt
ook in het simpele voorval in het laat
ste hoofdstuk een dieper begrip voor
de situatie Nederland—Indonesië dan
vele berichten tezamen iemand zouden
kunnen bijbrengen.
CLARA BGGJNK