GEWETEN DUIZENDEN HAAIEN MET DE HENGEL GEVANGEN Een Zoeklicht '1 Kustdorp in Cornwall brand pant van een nieuwe sport WOORD VAN BEZINNING ing: v OP DE BOEKENMARKT Zaterdag 11 oktober 1958 n zal1 ijn md ïrk di- geï7 1 rouwen en meisjes vechten niet „tijgers der zee" s.las| - (Bijzondere medewerking) ooe is een schilderachtig kustplaatsje in Cornwall in het zuid westen van Engeland. Het is een dorp met ongeveer 4000 inwo ners, maar klein als het is, doet het toch het hart van vele sportvissers vjieller kloppen. Waarom? nst- Booe is namelijk de laatste jaren een middelpunt geworden van de 3lenjacht op groot zeewild", want in Looe bevindt zich het hoofdkwar- er van de „Club der Britse Haai-Hengelaars". Waarom juist in (3elooe? Omdat nog geen 20 km. uit de kust van Cornwall duizenden Saien in zee voorkomen. Deze „tijgers der zee" zijn gezocht wild Oor de ware hengelaars! Daarom komen er in de zomermaanden meer Engelsen en personen van andere nationaliteit naar Looe ttenlm er hun geluk op de haaievangst te beproeven. Daarom leeft het ^iaventje van Looe in de zomermaanden zeer intens. Daarom kan en er prachtige vangsten, waaronder records, bewonderen. Kortom, [ooe is een trekpleister voor alle mannen en vrouwen, die houden Fjan „grootscheepse hengelsport". tN Looe sprak ik met enige men- sen, die veel hebben gedaan om „,..u J- Deze blauwe haai is net met een hamerslag verdoofd na aan boord te zijn gehesen. ER staat ontzaglijk veel in de krant. Stromen berich ten komen dagelijks langs oor en oog bij ons binnen, via kranten, tijdschriften, radio en televisie. Hoe verwerken wij die berichten? Om te beginnen, wij lezen de krant en luisteren naar de radio om ons wat te verstrooien, om onze geest af te leiden. Meestal zijn wij vermoeid en nauwelijks in staat om onze aandacht lange tijd op één ding te concentreren. In deze wat vermoeide, slaperige verstrooide stemming lezen wy de berichten van ongelukken, rampen, mar telingen, moorden, roofoverval len, omkoperijen en knoeierijen. Het ware misschien verstan dig in zulk een stemming de krant niet te openen en de radio niet aan te zetten, om die stroom van berichten niet tot zich toe te laten. Dan zijn we maar niet op de hoogte! Zooi dat zo erg zijn? Meestal niet. Maar in enkele gevallen is het onverantwoord om te moeten bekennen „wij hebben het niet geweten". Wij moeten weten wat er in de wereld gebeurt. Bovendien zijn wij nieuws gierig, ook wel wat belust op sensatie; wij zoeken nu een maal wat afleiding. Dus openen wij de krant en zetten de radio aan. En dan begint het: de ver strooiing en de vervlakking haast onvermijdelijk. De berich ten zijn te talrijk om alle een diepe indruk op ons te maken. De gebeurtenissen spelen zich ver van ons vandaan af, zodat wij die ons onmogelijk persoon lijk kunnen aanrekken. Het zou inderdaad ongezond zijn, als wij ons in elk bericht van ongeluk of misdrijf gaan verdiepen, hoeveel pijn en verdriet, hoe veel zorgen en conflicten hierin betrokken zijn; als wij steeds gaan afvragen of het op onze weg ligt hierin te helpen. Wij zeggen tegen onszelf en tegen elkaar: wij moeten toch nuchter blijven. En dus gaan de berich ten langs en door ons heen, zonder dat wij erdoor beroerd worden. Die nuchterheid brengt met zich mede, dat wij sommige ongelukken en rampen erg vin den, andere minder ergwij gaan de doden tellen, vergelij ken verdriet met verdriet. Maar verdriet is nooit bij elkaar op te tellen. De krant helpt ons door grote en kleine koppen te plaatsen. Boven de erge dingen komen grote koppen. De nuchterheid leert ons ook zien, dat martelingen, moorden en omkoperijen overal voorko men en dusniets bijzonders zijn. Conclusie: wij zijn niet beter dan de anderen en de anderen niet beter dan wij. In de berichten behoren de geboorten en de sterfgevallen bijeen. Van de een beleven wij nauwelijks enige vreugde, van de ander nauwelijks enig ver driet.. Het is alles teveel, te ver weg, te onpersoonlijk. Wij reageren in onze ver strooide stemming alleen op zware prikkels, heel erge onge lukken, grote misdrijven; zo wordt ons gevoelsleven vergrofd en ons oordeelsvermogen ver vlakt. Bovendien dienen de be richten, die wij dan onthouden, vaak om de gesprekken aan tafel en op straat wat te krui den, de zgn. krasse staaltjes. Zo gebruiken wij het leed en de tragedie van andere mensen om elkaar aangenaam bezig te hou den. En van dit alles heeft nie mand direct de schuld. Het is het „moderne leven", het is onvermijdelijk. En toch is het niet goed. Wij moeten veel weten, maar niet ten koste van ons geweten.. J. VAN GOUDOEVER, Remonstr. predikant te Leiden. Als U een flinke snoek niet langer een opwindende vangst vindt, kunt U tegenwoordig heel goed „op de haai" gaan. Vlak onder de Engelse kust wemelt het namelijk van die roofvissen, waarop U Uw moed, tact, be hendigheid en vistuig met veel succes kunt proberen. Mevrouw Daphne Case ving in 1956 niet minder dan dertig Blauwe Haaien op één dag! slag- de nieuwe sport in Engeland in- te doen vinden. De brigade-ge- >al J. A. L. Caunter. die in het ije woont, vertelde mij, dat Blauwe lien (de soort, die men het meeste itreft voor de kust van Cornwall) vele jaren worden gevangen met hengel, doch dat pas in 1953 twaalf ithousiaste sportvissers (onder wie zelf en één vrouw) de Haai-Henge- •sclub oprichtten. Nog steeds is de leraal Caunter voorzitter van de Hij zet zich ten volle in voor de iwe sport en stelde met voldoening dat de club thans reeds enige iderden leden telt en dat verschei- recordvangsten konden worden ikt. Een wereldrecord |[N het oprichtingsjaar van de club, in 1953 dus, vingen de haai-hen- gelaars van Looe 450 haaien. In |(57 (toen de club 340 leden telde, (ider wie ruim 40 vrouwen) ver- "ïalkten de hengelaars maar liefst 1172 „zeetijgers". Een der gevangen sen bleek een wereldrecord te zijn. t was een haringhaai van 122,9 ki- ram! [De beste haai-gronden liggen bij de idystone-vuurtoren op de grens van !t warme water van de Golfstroom. naar de kust toe zijn haaien ir zeldzaam. Sinds mensenheugenis het nooit voorgekomen, dat een haai immers bij de kust aanviel. [Al was de in clubverband georga- :rde haaienvangst-met-de-hengel nieuws (vertelde de generaal lunter), toch stelden de van huis behoudende beroepsvissers van zich direct ter beschikking om te Ipen. En tegenwoordig zijn zij even als de sportvissers! Dit heeft twee irzaken. Ten eerste, omdat de be- wissers jaarlijks tienduizenden Idens verloren door de schade, welke haaien aan hun netten toebrach- i. Die schade is nu heel wat gerin- geworden, omdat wij de leden de club dus zeer veel haaien ïgen buiten de visgronden. Dit heeft gevolg, dat heel wat minder haaien vroeger op de haringgronden ,en en daar de netten kapot bijten, irts moet U bedenken, dat de be- psvissers van Looe in de zomer niet vangst gaan en vroeger dus weinig niets verdienden. Thans echter va- zij uit met de sportvissers. Dit igt een flinke extra-duit in de rkde! Vroeger was de periode vanmid- ipn juni tot eind september weinig ïcratief, nu echter verdienen zij flink deze haaivangstmaanden. 37 stuks per dag VERDER, vervolgde de generaal Caunter, zijn alle clubleden erg verheugd, dat de Blauwe Haai dus de soort die het meest voor de kust van Cornwall voorkomt nu ook erkend is voor wereldrecords. En wij vinden het nog aardiger, dat een door één onzer leden, een vrouw nog wel, nabij Looe gevangen haai erkend werd als de breker van het wereldrecord! Hoe wordt men lid? vroeg ik. Het antwoord luidde: Men moet een be wijs van bekwaamheid hebben gele verd, dat wil zeggen, men moet voor de Engelse kust een haai van minstens 34 kg. met de hengel hebben gevangen. Pas dan kan men zich als lid laten inschrijven. Mevrouw Daphne Case, met wie ik sprak in haar op het haventje van Looe uitziende huis heeft een zeven tien jaar oude dochter. Dit meisje is evenals haar moeder een zeer succes volle haai-hengelaarster. Toen zij veertien was, begon ze met de opwin dende sport en het is voorgekomen, dat zij zeven „zeetijgers" op één dag ving. Haar moeder begon in 1953 „op de haai" te gaan en kan er nu op bogen, er zeker vierhonderd te heb ben verschalkt. Vooral de laatste week van het sei zoen in 1956 was opwindend voor me vrouw Case Op één dag ving zij na melijk 30 Blauwe Haaien, een record vangst. Het was die dag ruw weer en zij was de enige, die uitgevaren was om haaien te vangen. Later in die ge denkwaardige week op de allerlaat ste dag van het seizoen ving zij een Blauwe Haai van 60.781 kilogram,'een wereldrecord voor vrouwen! Zij had vertelde zij een uur nodig om de rover binnen boord te brengen. Het is hard werken! EDGAR WIILIAMS, de schipper van de „Silver Spray", de boot die mevrouw Case in de regel gebruikt, is een zeer gezocht man ge durende het haai-hengelseizoen in Looe. Edgar hy is zijn gehele leven visser geweest vertelde dat „op de haai gaan" betekent, dat je lange da gen maakt en hard moet werken, maar dat hij en zijn maats het toch graag doen om een flinke bijverdienste te hebben en omdat het zo'n mooie sport is! Een andere bekende schipper, Bill Butters van de „Paula" vertelde het een en ander over hoe men haaien vangt. „Een mengsel van haringkop pen en 'ander afval wordt in oude stuk ken net buiten boord gehangen, ter wijl men de boot op drift laat. De geur van het visafval drijft dan weg van de boot en vormt een „baan van ver leiding". De haaien komen er van verre op af. Achter de boot vinden zij de van aas voorziene haken en dan is er gewoonlijk heel spoedig werk aan de winkel. Zit de haai eenmaal aan de haak, dan moet de hengelaar met het dier gaan „spelen", totdat het afgemat is en binnenboord gehaald kan wor den. Dit is het enige moment, dat de hengelaar geholpen mag worden. Eén der leden van de bemanning pakt dan de lijn vast en hijst met behulp van een pikhaak de vis naar binnen. Soms is nog een fikse tik met een hamer nodig om de haai helemaal buiten ge vecht te stellen!" Eén van de grootste bewonderaar sters van schipper Butters en zyn zee manschap is mevrouw Hettie Eathorne (uit Brixon in Devonshire), wereld recordhoudster haringhaai. In 1957 ving zy voor de kust van Looe name lijk een haringhaai van 122,9 kilogram. In 1955 ving zij zelfs een haai van bjjna 160 kilogram, doch dit bleek bij nader onderzoek een mako-haai te zijn, een soort, die tot dan toe nooit in de zeeën naby Engeland was waargeno men. Een recordvangst was het niet, want er zyn elders wel grotere mako- haaien gevangen, maar wèl was het een wetenschappelijke ontdekking, die in de nieuwe drukken van wetenschap pelijke bilologische boeken verwerkt zal worden. (NADRUK VERBODEN-NIVANO) Garmt Stuiveling. „Ego en Echo". Querido. Amster dam 1957. Te zeggen dat Garmt stuiveling een virtuoos dichter is, zou deze poëzie zeer te kort doen. Virtuoos is deze poëzie zonder twijfel, maar deze vir tuositeit is zuiver technisch en in deze tijd, waarin het vrije vers verwaterd is tot slordige regels, is dit een bewijs van grote zelfstandigdheid en stand vastigheid. Wanneer een dichter vindt, dat hij datgene wat hij te zeggen heeft, vrijuit kan zeggen binnen de grenzen van de poëtische traditie, dan zou hij dwaas of een naaper zijn, in dien hij zich van de hedendaagse los bandigheid ging bedienen. De dichter Stuiveling is het een noch het ander; een opmerking, die ik alleen maar maak, omdat een oppervlakkige lezer op een ander terrein wel eens neiging zou kunnen krijgen om te zeggen: hé, dat doet me denken aanDeze moet zich vooral niet verbeelden, dat hij een ontdekking doet en dat Stui veling zich van die eventuele verwant schap niet bewust zou zijn. Hij kan met volle zekerheid aannemen dat deze dichter, die tevens een van de beste kenners van de Nederlandse poëzie is, precies weet wat hij gedaan heeft. En heeft hij zijn bundel ook niet „Ego en Echo" genoemd? Als voorbeeld wil ik wijzen op het vers „Herstellend in de Herfst", een vers, dat in zijn aardse wijsgerigheid Het einde van het gevecht niet voor Omar Khaiiam onderdoet, maar dat tevens een herinnering op roept aan het vers „Liefde" van De Genestet. Dit merkwaardige verschijn sel en deze openlijke erkenning van de waarde van de traditie, vindt zijn ver klaring in een regel uit Stuivelings in drukwekkende kwatrijnen: „Zelfs uw oorspronkelijkheid - is plagiaat". Alles is al gezegd, gedacht, gezongen; men kan dit standpunt aanvaarden of niet, maar als men het aanvaardt waarom dan niet tot het uiterste? Waarbij men dan het woord „plagiaat" alleen mag gebruiken in de zin, die Stuive ling er in zijn kwatrijn aan geeft. De poëzie van Stuiveling is een vol le poëzie. In deze verzen leeft een heel menselijk bestaan, mannelijk, geest driftig en met slechts de weemoed van het kleine en het grote afscheid. Zo roept de cyclus van twaalf verzen. „Thuisreis", die de ontmoeting tussen grootvader en kleinzoon tot onder grond heeft, een vol kinderleven bui ten op, met de bewustwording van „waar hem voor 't eerst de ruimten wenkten" en een volledig mannenle ven met de diepe weemoed van het onherroepelijke einde. De tijd, die de onze is, vindt men in deze bundel. Er zijn verzetsverzen en rouwgedichten, herinneringen aan Henriette Roland Holst en Jan van Zutphen. Er zijn verzen als plotselinge kuilen van leed: „Media Vita" en „Halverwege". Er zijn verzen van de koude levenstoppen„Codicil" en „Af scheid III" en verzen van de dagelijk se zegening zoals „Midden-augustus". En dan is er nog - en volgens mij is dit het indrukwekkendste gedeelte van de grote bundel - de kwatrijnen reeks „Wordend Kristal", zo terecht aan A. Roland Holst opgedragen. Deze kwatrijnen zijn precies wat kwatrijnen zijn moeten: tot een poëtische kosmos geknede slotsommen, helder, doordrin gend, raak en zo begrijpelijk in hun geniale eenvoud. Het is eigenlijk een geluk, dat deze kwatrijnen ook apart verschenen zijn. Niet omdat ik de andere verzen zou willen missen, maar omdat het mij lijkt dat zij voor zovelen, niet ge wend aan het lezen van gedichten, toegankelijk moeten zijn - ondanks hun grootheid zou ik bijna zeggen. Anne H. Mulder. „Een rui ker Camelia's". Querido. Amsterdam 1957. Een aardige wijze van historieschrtf- ven houdt Anne Mulder er op na. Deze ruiker Camelia's is een waarach tig levende schets van Parijs in de tijd van Louis Philippe, de burger-koning. De figuur op het eerste plan van dit amusante tafreel is Alphonsine Ples- sis, de marskramersdochter uit Nor- mandië, die later als Marie Duplessis, als een van de meest gevierde courti sanes in de hoofdstad haar triomfen Viert. De sierlijkste, de best geklede vrouw is zij geworden, aristocratisch in haar smaak en vol esprit. Gezocht door de adel van de geest en van den bloede, gestorven aan de modeziekte van de romantiek, de tering, en on sterfelijk gemaakt door haar tijdge noot Dumas fils, als Marguerite Gau- tier in „La Dame aux Camelias". Anne Mulder weet veel, zo niet alles over deze tijd, dat is duidelijk. Zij kent de officiële geschiedenis en zij kent de dikwijls zoveel meer waarheid bevat tende historie van de anekdote. Geen wonder dus dat zij deze „tranche de vie romantique" weet voor te dragen alsof zij er zelf bijgestaan heeft. CLARA EGGINK

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1958 | | pagina 11