TOENKOE ABDOEL RAHMAN, een wijs en aardig staatsman Een Zoeklicht Kluizenaarskreef L is een rare snuiter ZATERDAG 20 SEPTEMBER WEKELIJKS BIJVOEGSEL PAGINA 2 „Ik wil van Malaya een gelukkig land maken! v OP DE BOEKENMARKT Van inktpotten en zandlopers Kijkjes in de Natuur Romantisch voorbeeld van wonderen der natuur door Sjouke van der Zee Na een jaar „Merdeka".(II) De grondlegger van een bekwaam en eerlijk bestuur: het standbeeld Ra[[les in Singapore. Toenkoe er aan toevoegt: „Maar lk had er eigenlijk in eerste instantie een regionale organisatie voor economi sche ontwikkeling mee op het oog". Het eigen land Het gesprek keert weer terug tot Malaya zelf. Wat denkt de Toenkoe van het moeilijkste probleem van zyn land, de bijna fifty-fifty verdeling van de bevolking in Maleiers en Chinezen. En daar wordt de Toenkoe ernstig. Hij zegt: „Kijk eens, ik heb twee Chi nese kinderen geadopteerd. En er is mij als Maleise vader op de hele we reld niets liever dan die twee peuters. De Maleiers zullen moeten leren met de Chinezen samen te leven, te besef fen dat de Chinezen een ontzaglijke bijdrage tot dit land leveren. Maleiers en Chinezen zullen moeten leren Ma- layanen te worden. Anders gaat het land er onderuit. Maar ik ben daar niet somber over. Als U ziet op hoe veel gebieden die bevolkingsgroepen al naar elkaar toe groeien, in de sport en de politiek bijvoorbeeld, dan is er helemaal geen reden tot wanhoop. Vooral wanneer wij de restanten van de communistische terreur onder de knie hebben, zal dat allemaal nog veel makkelijker gaan". Weer een schrik Hoe lang zal de strijd tegen de communistische terreur nog duren, wanneer zal de „emergency" (de afge kondigde noodtoestand) opgeheven worden? „Nooit", zegt de Toenkoe be daard en zijn perschef, die, al meer dan eens het naderend einde van de „emergency", ook als onderdeel van de verkiezingsbeloftes van de Toenkoe heeft uitgeroepen, vliegt alweer over eind alsof hij door een giftige spin is gestoken. „Nooit", zegt de Toenkoe nog eens en kijkt glimlachend zyn officiële voorlichter aan. „Wél zullen we bin nenkort de laatste restanten van de georganiseerde terreur, de laatste ben- (Foto reisredacteur) den in de jungle uitroeien en zullen meer normale toestanden terugkeren. Maar de vijand zal eeuwig op de loer blijven liggen, eeuwig proberen het strategische Malaya te infiltreren. En wij zullen eeuwig waakzaam moeten blijven". Wat liefste Ik vraag de Toenkoe tenslotte, wat hij het liefst zou doen voor het land, dat hij onafhankelijk heeft gemaakt. En dan wordt hij ernstig, een weinig verlegen zelfs, als hij zegt: „Ik zou van Malaya, een „happy country", een gelukkig land, willen maken. Hoe? Ik geloof, dat als wij straks, wanneer wij geheel en al op eigen benen moe ten staan, de standaard van de be kwaamheid en eerlijkheid van het Britse koloniale bestuur zouden kun nen handhaven, wij een heel eind op streek zouden zijn". En op dat mo ment beseft men niet alleen met een wijs en een aardig staatsman van doen te hebben, maar ook met een man van grote allure. Want waar, in deze na-koloniale pe riode, ontmoet men tussen de mis schien met reden verbitterde leiders, die nochtans die verbittering op de ruggen van hun volk uitleven, die in hun furieuze anti-koloniale neurose tot geen redeljjk besef meer in staat schijnen, de morele moed tot zulk een erkenning? Bepaald niet in Djakarta, waar een even zachtmoedig volk als dat van Malaya meer dan aan wat ook behoefte heeft aan een man van het kaliber van de glimlachende, be minde 52-jarige Toenkoe Abdoel Rah man in Koeala Loempoer. Een man aan wiens ogen men kan zien, dat hy veel gelachten heeft in zjjn leven en die nu van Malaya een gelukkig land wil maken. G. H. M. van Huet. „Met en tegen de tijd". De Arbeiderspers. Amster dam 1958. G. H. M. van Huet, die de minnaars van de letteren zo innig verheugd heeft met zijn twee bundels, „Lezen en Laten Lezen" de zogenoemde „Inktpotjes" heeft 't daar gelukkig niet bij gelaten. „De Inktpotjes" uit de Groene Amsterdammer zijn „Zand lopertjes" in de Nieuwe Rotterdamse Courant geworden. Met deze verande ring in de naam heeft Van Huet ook zijn terrein aanmerkelijk uitgebreid. De Inktpotjes waren korte essays naar aanleiding van een boek en, de hemel zij geprezen, een boek, dat zelden of nooit actueel was. Van het gelezene uitgaande, verdiepte Van Huet zich in de daarmee verband houdende levens verschijnselen en wist met een diep zinnige speelsheid, die men in Neder land welhaast uniek kan noemen, in zijn korte proefstukken veel wijsheid en veel wetenswaardigs onder te bren gen. In deze nieuwe bundel „Met en Tegen de Tijd" geheten, heeft Van Huet het boek op zichzelf in zoverre losgelaten, dat hij nu uitgaat van een idee, een gedachte, een overweging, zodat zijn essays zuiver creatief werk geworden zijn, waarmee ik zeggen wil, dat hij niet meer uitgaat van de ge dachten van anderen. Het spreekt ech ter vanzelf, dat men allerwege stuit op bewijzen van zijn grote belezenheid, Van Huet weet precies wie wat ge schreven heeft in de klassieke letter kunde in vele talen en de citaten, di« hij nodig heeft, schudt hy met een los en natuurlijk gebaar uit de mouw van zijn geheugen. Dit weer tot leven kunnen wekken van wat men gelezen heeft, is tegen woordig een zeldzame eigenschap. Buiten de letterkunde en zelfs daarbinnen worden de citeerders schaars vindt men bijna niemand meer, die instaat is in zijn gesprekken zijn beweringen met citaten te staven. Zelfs de simpele, maar in hun simpel heid nog altijd rake wijsheden van Cats, wil niemand meer kennen. Daar zal het kwade geweten de oorzaak wel van zijn. De hedendaagse mens is zozeer overtuigd van zijn eigen voor treffelijkheid, dat hij meent, dat hij het met zijn miezerige gemiddelde van 200 woorden zelf altijd beter af kan. Mogelijk is ook, dat hij niets te zeggen heeft, omdat hij met al zijn verworven kennis zo'n machtig „klein denkraam" heeft. Daarom vrees ik een beetje, dat Van Huet een roepende in de woestijn zal zijn. En toch spreekt hij in „Met en Tegen de Tijd" over onderwerpen, waar iedereen direct mee te maken heeft en die iedereen kent. Men ver geve mij, dat ik niet alle twee en negentig zandlopertjes opsom, maar, dat ik er als bewijs voor mijn opmer king enkele bij de titel noem: Dom heid, Kitsch, En nu een sigaret, Geluk, Detectiveverhalen, Reuk, Erfe lijkheid, Boekenweek, Léautaud, Jaloe zie, Vreemde woorden etc. Men ziet het, er is aan variatie geen gebrek. En deze zo gevarieerde onderwerpen be handelt hy met verve, met geestelijke zwier en kennis van zaken. Daar zéi het hem dus niet in zitten als lezers afkerig willen blijven van het nut en genoegen, dat hij met zo genereuse gebaren aanbiedt. Hoe het ook zij, hij trooste zich met zijn eigen conclusie op de laatste bladzijde van zijn boek: „Zich uitdrukken is denken voor anderen." Met déze 214 pagina's heeft hij gedacht voor zijn tijdgenoten. En hij kan in zijn vuisje lachen, want het resultaat van zijn „zich uitdrukken voor anderen" zal, zoals alle goede boeken, de tijd trotseren, terwijl de onwillige neusophalers totaal vergeten in hun graf zullen liggen en niet in eens meer instaat zullen zijn om het beeld, dat hij van hen en hun tyd ge geven heeft, tegen te spreken. Bij al mijn bewondering voor onze enige „vrije" essayist heb ik een paar opmerkingen van kritische aard. Ik vind het jammer, dat Van Huet, die gewoonlijk uitstekend Nederlands schrijft, soms door de tijd besmet blijkt te zijn. Het woord „bestek" voor lepel, mes en vork is een woord uit het café-vak en een germanisme: „Besteck"" „Interesse" is eveneens een ijselijkheid om nog maar niet te spre ken van het woord „clubzetel". Voorts heeft Van Huet's fabuleus geheugen hem toch parten gespeeld in zijn essay „Tweetal". Hy schryft daar in: „Maar wie zal zeggen, waarom Snip en Snap elkaar gevonden hebben, of Watt en Half Watt, of, sterker nog, Dr. Jekyll en Mr. Hyde?" Dr. Jekyll en Mr. Hyde uit The Strange Case of Dr. Jekyll and Mr. Hyde van Steven son hebben elkaar helemaal niet ge vonden, maar waren innig aan elkaar verbonden. Zy waren n.l. één persoon. En overigens vind ik de befaamde regel van T. S. Eliot, „the evening is spread out against the sky like a patient etherised upon a table", hele maal niet te genieten, maar een voor beeld van wan-poëzie, dat alleen maar overtroffen kan worden door enige andere regels van diezelfde auteur. OLARA EGGINK. Handhaven van eerlijkheid van Premier Toenkoe Abdoei Rahman (Foto reisredacteur) (Van onze reisredacteur) Koeala Loempoer. „Ik heb mijn hele leven Nederlandse sigaren gerookt. Ze zijn de beste, de fijnste ter wereld. U vraagt of Nederlandse ondernemingen in Malaya welkom zouden zijn? Dat zijn ze zeker, ik heb veel van de bekwaamheid en de werklust van Uw landgenoten gehoord. Maar als U Nederlandse firma's wilt aanmoedigen zich in Malaya te vestigen, vergeet dan vooral niet bij een sigarenfabriek aan te kloppen. Want transport en in voerrechten, maken mijn geliefde rokertjes nu een beetje duur". De man die dat zegt, is de glimlachende premier van de Fe deratie Malaya, Toenkoe Abdoel Rahman Ibni Almarhoen sultan Abdoel Hamid Halim Shah, de aardigste staatsman, die ik ooit heb geïnterviewd. Zijn eerste opmerking tekende de grondleg- bekwaamheid en Brits bestuur ger van Malaya's onafhankelijk heid, de zevende zoon van de sultan van het Maleise vorsten dom Kedah, al ten voeten uit Want de Toenkoe zal altijd en tegen iedereen onbevangen en fris van de lever iets vriendelijks zeggen. Zyn goedgemutste openhartigheid doet trouwens de haren van zyn pers chef op gezette tyden ten berge ryzen. En eer men in het bungalowachtige kantoor van de Toenkoe, dat in een frisse, groene tuin van het hete Koeala Loempoer staat, wordt toege laten, krijgt men van die perschef een ganse gebruiksaanwijzing mee. „Wilt U astublieft niet over Indonesië pra ten, de Toenkoe is zo openhartig. En als de Toenkoe er een idee uitgooit, wilt U het in 's hemelsnaam niet zo maar in de krant zetten?" De man had zulke rauwgeschaafde zenuwen gekregen van alle knuppels die de Toenkoe al glimlachtend in het Zuid- oostaziatische hoenderhok had gewor pen, dat hij bij voorbaat vast in de afweerhouding ging zitten. Onnodig overigens, want hoe iemand ooit werkelijk boos zou kunnen wor den op deze charmante Maleise edel man, die gezond verstand boven bril- jantie stelt, zachtmoedige wysheid bo ven scherpe intelligentie, wiens ambi tie eerder een beetje betere menselyke verstandhouding geldt dan wereldher- vormde systemen, is my een raadsel. Slim is de Toenkoe overigens wel en in de politiek heeft hy een gouden hand. zyn regeringscoalitie, de alliantie van Malaya's Chinese Unie en de Ver. Maleise Nationale Organisatie, bezet 51 van de 52 zetels in het parlement. „We zouden een wat sterkere opposi tie moeten hebben, dat is gezonder", zegt hy en zyn ogen glinsteren ach ter zyn brilleglazen. „Misschien moe ten we de tegenparty eens wat prak tisch advies geven". Openhartig De Toenkoe komt nog even open hartig terug op de kansen voor het Nederlandse bedryfsleven - waar men overigens niet al te zwaar aan moet tillen, want voorshands biedt Ma laya's economie nog niet veel ruimte tot uitbouw - en zegt: „En ding, Uw landgenoten zouden wel jonge Ma- layanen moeten opleiden voor top functies. Dat is nodig voor een jong land als dit. De Nederlanders hebben dat elders geloof ik niet altyd ge daan". Het is een vriendelyke, maar DIE kluizenaarskreeft op de ven sterbank van mijn Bretonse ho telkamer, waarover ik onlangs heb geschreven, houdt me nog bezig. Ik vind namelijk, dat ik er wel wat erg weinig van heb verteld, nog wel van een dier, dat ons voor zovele raadselen plaatst. Toen ik hem naar zyn element had teruggebracht in een dot zeewier had losgelaten ben ik er eens gezellig bij gaan zitten. Waarom ook niet, het strand lag verrukkelijk in het blaken de zonlicht te stoven, de lucht was blauw en het weer zo vast als een huis. Boven de vloedlyn, grillig gemarkeerd door allerlei aanspoelsels, stokjes, schelpen en ©lierten donker wier. was het zand licht van kleur, maar waar het vloedwater het had! gedrenkt, was het donker en voelde het rul aan de voeten als vochtige basterdsuiker. Dicht in myn natoyheid speelde een kind Peuter van drie jaar, bruinge brand diertje, dat innig tevreden de kleine pleziertjes van haar eigen we reldje beleefde. Op blote pootjes drib belde ze door het zand, klauterde op een rotsblok, hobbelde' er weer af, raapte een steentje en zei met een ver baasd stemmetje: „Voilé,". Dan maakte ze een rondje, vond weer een kleurig kleinood en zei vergenoegd: „Et voilé!" VOOR een klein kind lagen er de edelstenen maar voor het opra pen, kwam er aan verwondering geen einde. Lege alikruiken van een helgele kleur, die onbekend is aan onze noorderstranden, paarse fijnge- draaide punthorentjes, roze zaag- schelpjes, alles broos als porselein, bij duizendtallen verspreid op het zand, verloren tussen de glibberige velden zeewier die, donkerbruin en groen, de bodem bedekten. Dat spelletje van zoe ken en vinden, begeleid door het zil veren stemmetje, duurde een poosje, maar plotseling werd het afgebroken. Het kleintje stond stil, wijdbeens ge bogen en in grote aandacht voor iets, dat haar aandacht had gevangen. Een van de schelpen, door haar garnalen vingertjes aangeraakt, was tot leven gekomen. Poten werden er uitgestoken, dunne roze benen als van iemand, die uit een te nauw bed naar zyn pantoffels zoekt. En daarmee met die kreeftebenen, ging het hele kalk- huisje langzaam maar zeker aan de wandel. ,x ,x Het was de kluizenaarskreeft ofte wel heremietkreeft Misschien wel de zelfde als die uit myn vensterbank en anders was het zijn broei of &Uu neef, er lagen er toch tientallen in alle vor men en afmetingen over het strand ge strooid. ZO'N heremietkreeft is een vreemde snuiter. Een gewone normale kreeft kun je met een denkbeel dige lyn wel ongeveer in twee helften verdelen, hü is tamelyk symmetrisch. Maar by'deze kluizenaar lukt dat nooit, zo vreemd onregelmatig zit zyn ach terlijf in elkaar gedraaid. Ook heeft hy een grote en een kleine schaar, maar het eigenaardige, het meest af wijkende van zyn soortgenoten ver toont hij wel in het ontbreken van iets dat by de gewone kreeften zo ken merkend is, en wel van de zware be pantsering. het harnas dat zo'n effec tieve bescherming is voor de zwaar gewapende zeeridders. Gelukkig voor onze kluizenaar heeft „moeder natuur" ervoor gezorgd, dat die onbeschermde naaktheid het dier niet noodlottig wordt. Zy heeft nl. in hem de drang geschapen, dat achterlyf op te bergen in een schelp, meestal een alikruik maar ook wel een tepel horen of een wulk, dat hangt af van de vereiste grootte. Wie hierover gaat nadenken (en dat deed ik op dat heerlyke zonnestrand) komt tot merkwaardige gedachten. Want voor die onbeschermde kluize naarskreeft is het nu 'wel erg dienstig, dat een ingeschapen behoefte hem een schelp doet binnen wurmen maar die zelfde moeder natuur heeft ook te zorgen voor de eigenaar van dat kalken huisje Als zy dus toestaat, dat het schelpdier wordt opgegeten om aan het schaaldier een eenkamerwoning te ver schaffen, don meet zij, die natuur, met twee maten, of huiselijk gezegd, dan trekt zij de een vóór by de ander. IK weet het, dit is romantisch gepraat het is bedenksel van de mensen geest. Het is dus fout gedacht. Maar ik ga nog even door. de wonderen zijn nog niet uitgeput. De heremietkreeft heeft aan zijn achterlyf pootjes, wel onvolkomen dingetjes, want hij hoeft er niet mee te lopen, maar hij kan er zich binnen in de woning goed mee vastklemmen, daarbij geholpen door een aantal hechtschijf jes of zuignapjes. Ziet U wel, allemaal van te voren „berekend" door de natuur, die dit troetelkind wel alle mogelijke zeker heid in zyn bestaan verschaft. Hier is nog zo'n verzekering: oude kluize naarskreeften wonen in een schelp, die vaak overwoekerd is door een zeedier, dat we zeerasp noemen, eigenlyk niet een dier, maar een hele kolonie dier tjes, zgn. poliepen. Die poliepen bezitten elk een fijn lang draadje, een voelarmpje of ten takel een soort „hengel", waarmee ze hun 'voedsel, bestaande uit microsco pisch kleine zeediertjes, vangen. Met hun honderden bij elkaar vormen die poliepen nu een zeer krachtige afweer voor zeebewoners, die het de kreeft lastig zouden kunnen maken, want die tentakels hebben dezelfde uitwerking als de draden van een kwal Doordat de kluizenaar met zyn ademhaling een voortdurende waterstroom langs de schelp veroorzaakt, profiteren de po liepen daar ook van, want water 'be tekent aanvoer van voedsel. Wat mooi, wat dierbaar romantisch zouden we nu kunnen getuigen van de byna menselijke samenwerking tussen de kluizenaar en de zeerasp. de hoofd bewoner (indringer) en de onderhuur der! Laten we nuchter blyven. Laten we dit samenleven, deze symbiose, niet zien als een beredeneerde bemoeienis van een niet bestaande „moeder" na tuur, maar als een van de wonderbaar lijke verschijnselen, die de mens meent te begrijpen, maar die toch raadselen voor hem blijven. MIJN kreeft had ondertussen zijn wandeling gestaakt, had zyn ingewikkeld poten- en mond- delengevriemel ingetrokken, op zyn scharen en een paar lange dunne voel horens na, waarmee hy zoetjes in 't rond sprietelde. Het kind was wegge- dribbeld naar haar breiende ma in de koelte van een rotsblok. Een klasje kinderen kwam zingend uit de schaduw van de hoge pynbomen een strandpad afdalen, onder geleide van een tweetal nonnen, donkere vo gels temidden van de fleurige, kleurige meisjes die hun Franse liedjes zongen, beschaafd en met een hartveroverende eenvoud. By de wa/terlijn speelden jongens, ze visten of keken naar een bootje, dat door bruine mannen naar het water werd gedragen, enmerk waardigze maakten geen ruzie. En ik zat op myn rotsblokje in de zon. Ik keek naar myn heremiet en daoht: Over een tydje wordit dat huis jou te klein, dan moet je verhuizen, vrind Naar een grotere alikruik of wulk.'Dan zul je Je achterlyf wel dek sels gauw moeten overbrengen van het ene naar het andere huis, met of zon der bewoner! Dat zou ik toch wel erna willen zien! Een Maleis meisje en een Chinees kind Voor deze twee rassen een gelukkig land. (Foto reisredacteur) duidelyke verwyzing naar Indonesië, een onderwerp dat helaas taboe is. Taboe? Wanneer ik de mening van de Toenkoe over de toestand in Zuidoost- azië vraag, neemt hy de hint onmid- deliyk aan: „Ik hoop dat de gelovige mohammedaanse elementen in Indo nesië tenslotte de wassende invloed van het communisme zullen kunnen keren". Als een zenuwachtige voetbal arbiter werpt de perschef, die de be- trekkeiyke lage dunk van de Toenkoe over de huidige leiders van het Indo nesische broedervolk ként, zich in de discussie: „Heren, er zou niet over Indonesië worden gepraat". De eerste minister en ik kyken elkaar als twee betrapte schooljongens schuldbewust aan. Maar we gaan de perschef nog even zenuwachtig maken door terug te komen op een ander idee van de Toenkoe, zyn voor de vuist weggelan- ceerde gedachte om in Zuidoostazië een pact van zelfverdediging te cre ëren ter vervanging van de SEATO. Dat pact zou geen Westeiyke landen omvatten, maar naast de Aziatische leden van de SEATO wel de huidige neutrale landen van het gebied. Het plan deed allerwegen zoveel storm op steken, dat Malaya's persvoorlichters zich wekenlang in het zweet werkten om te verklaren dat de Toenkoe, het niet zó bedoeld had. Maar tot rade loze ontzetting van zyn perschef zegt de Toenkoe nu: „Ach ja, het leek my wel een aardig idee". De perschef haalt pas opgeluchter adem, als de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1958 | | pagina 12