DE WASBLOEM KLEURIG EN GEURIG
Richard was nu een man geworden
Van een avontuurlijke
eekhoorn
ZATERDAG 12 JULI
WEKELIJKS BIJVOEGSEL
PAGINA 2
Bewogen Leven
En Johanna bewonderde hem zeer
Maar hoe stond het met Berengaria?
Verhaal voor de kleintjes
Y
,V"
Russen geven miljoenen uit om
de Balten terug te lokken
Zelfs tegen inbraken ziet men niet op!
De Franse en de Engelse vloot verschijnnen voor Socilië. Als Tancred hiervan be
richt krijgt siddert hij. Het bericht komt ook zo onverwacht. Hij vreest de Franse
Koning Filips II August, omdat die een vriend is van de germanenkeizer Friedrich
Barbarossa. Bij verdrag had Sicilië na de dood van Koning Willem aan de Hohen-
staufen moeten komen. Doch de Siciliaanse adel moest van de germanenkeizer niets
hebben. De adel van Sicilië voelde zich ver verheven boven de adel van Duitsland,
die,, geen manieren had".
Tancred vreesde de Franse Koning. Veel meer nog de Koning van Engeland, wiens
zuster hij had willen dwingen tot een huwelijk. Hij had haar zelfs haar weduwengoed
ontnomen. Weldra zou Richard Leeuwenhart hem de wet willen stellen. Tancred was
niet jong meer en de naam Richard Leeuwenhart was alleen al in staat hem schrik aan
te jagen. Hij zou zich door list uit deze benarde situatie moeten redden. Hoe had hij
ook in vredesnaam kunnen voorzien dat de kruisvaarders zijn eiland aan zouden doen?
Volgens oud gebruik had een Koningin-weduwe recht
op een gouden tafel van 12 by VA voet. Met twee gouden
drievoeten, 20 gouden nappen en nog even zoveel schotels.
Bovendien nog een zijden tent waarin 200 ridders aan
tafel konden zitten. Tenslotte eiste Richard nog de vol
ledige inkomsten uit een graafschap voor haar.
Toen Tancred probeerde zich er, met behulp van allerlei
listen, aan te onttrekken de kruisvaarders zouden niet
eeuwig blijven, en hij voelde er hoegenaamd niets voor
Johanna aldus in het goud te zetten besloot Richard
zijn rechten te nemen. Voordat Tancred precies begreep
wat er aan de hand was, rukte de Engelse Koning met
stormrammen van eigen vinding en bleiden tegen de stad
Messina op en veroverde stad en kasteel in luttele uren.
Hard werd er op de deur gebonsd van de torenkamer,
waarin Johanna zichzelf had opgesloten. Zij moest
open doen in naam des Konings. Zij lachte honend
en ging onverstoorbaar door met haar toilet, omdat ze
dacht dat die Koning Tancred was.
Opnieuw werd er geklopt en geroepen, en toen ze geen
antwoord gaf suisde een bijl tegen het hout. Het water in
de toiletkom trilde bij elke slag. De Koningin-weduwe
riep niet om hulp. Met fonkelende ogen en loshangende
haren, haar rossige haren hingen tot over haar schou
ders, stond ze midden in de kamer, gekeerd naar de deur,
om de indringer, die zo aanstonds zijn gezicht zou laten
zien te kunnen bestraffen zoals het behoorde.
Wie beschrijft haar verbazing toen ze haar bloedeigen
broer Richard tenslotte naar binnen zag komen, nadat
het slot totaal was vernieuwd. Zij had de vijand verwacht,
de vijand die geen baas over haar zou worden. Nu ver
scheen Richard op wie ze altijd zo dol was geweest.
„Richard!" riep zij en ze luisterde verbaasd naar haar
eigen stem. Het was haar of die van heel verre kwam.
„Stil maar", zei hij en daarna nam hij haar in zijn
armen.
Het is heerlijk uit te rusten tegen de schouder van een
sterke man. Veel heerlijker dan op te trekken met een
oude, zieke Koning. Deze man, haar bloedeigen broer,
bracht haar jeugd terug. Hoe was hy veranderd in zijn
voordeel, hoe was hij zichzelf gebleven!
„Richard, je bent een man geworden".
„Kijk eens naar buiten, liefje".
Toen zag ze in de verte zijn grote vloot en ze was
sprakeloos van verbazing.
Deze verbazing deed de Koning onuitsprekelijk goed.
Was deze vloot niet het toonbeeld van Engelands
offerzin en van het vertrouwen van zijn volk
in hem?
Zijn ogen lichtten en hy vertelde haar hoe hy in een
paar uren tyds met zyn mannen de stad veroverd had.
Hy vertelde haar van zyn stoute plannen die zeker
zouden gelukken omdat zy streden voor een heilig doel.
Maar toen zy hem vroeg of hy het met de Franse
Koning kon vinden, betrok zyn gezicht en op minach
tende toon zei hy: „de Franse Koning is een Judas en
hy heeft een hazenhart. Met geld is alles by hem te
bereiken".
Johanna zag naar hem op en hy las in haar ogen hoe
zeer ze hem bewonderde.
„Ik wist dat je komen zou", fluisterde zy, „maar zo
vroeg al, zo vroeg".
„Om Jou hebben we de route van de kruistocht verlegd.
Om jou zou ik meer willen doen. jy begrypt my".
Toen wilde de Koningin-weduwe gaan huilen, doch ze
bedwong haar tranen en lachte. „Weet je, ik heb vroeger
thuis ook wel eens jouw partij gekozen, geloof ik. Nu is
het weer myn beurt. Maar nu wat anders, heb je al met
Filips gesproken over Ann? Je trouwt toch niet met haar?"
„Je weet met wie ik trouwen wil".
„Ja, dat weet ik. Waar is ze nu?"
„Dat weet ik niet. Moeder is bij haar. Ze zal de weg
naar Messina wel vinden".
„Je moet zien dat je Filips tevreden stelt met een
afkoopsom".
„Alles wat ik heb ik voor de kruisvaart".
„Laat Tancred een grote schatting betalen en koop met
dat geld Filips af. Ja, ik heb dat geld niet nodig. En de
schepen die ik hier nog heb liggen, die mij en myn goe
deren indertyd naar dit land hebben gebracht mag je
nemen. Voor de kruistocht. Ook de galeien die ik heb.
Het zyn er zeven".
Toen zoende de grote Koning haar en was zielsbly dat
hy zyn zuster teruggevonden had. Zij begreep hem en zij
kon 'hem leiden zonder dat ze het wist en wilde.
Plotseling voelde hy wat zij vragen wou. Over Robin
wilde ze iets vragen. Haastig zei hy dat hy nu moest
gaan, doch dat hij in de middag terugkwam.
„Eet dan vanmiddag met my hier Richard, op deze dag
van de grote verrassing. Ik ben zo biy".
Hy slikte iets weg en ging haastig heen.
n toen hij weg was ontbood zij Blondel, de schild-
E knaap van de Koning, de jonge edelman die haar
eens had aanbeden.
„Blondel", zei zy toen hy binnenkwam, „wat ben je
groot en sterk geworden. Ben ik ook zo veranderd?"
Blondel bevochtigde zyn lippennen zei: „U? Neen, U is
niets veranderd. Ja, U is...."
„Bedoel je misschien dat ik nog knapper ben gewor
den? zei zy ondeugend.
Blondel knikte. Dat bedoelde hy. „U is schoner, maar
ook dezelfde", zei hy bijna pathetisch.
„Dat zal dan wel door myn kleren komen", lachte zy.
Wy kleden ons hier wat voornamer, Blondel. Hoe bevalt
het je by myn broer?"
Blondel knikte heftig ten teken dat het hem goed beviel.
„Richard is opvliegend, maar hy heeft een gouden hart".
„Blondel?"
„Majesteit!"
„Jy bent indertyd met de Koning in Navarre geweest.
Zou jy Berengaria herkennen, als je haar weer zou zien?"
„Natuuriyk. Maar ze is hier toch niet?"
Verwonderd-nieuwsgierig keek hy Johanna aan en zy
kon zyn gedachten wel raden. Ze wist dat hy indertyd
de eerste hofdame van Berengaria: Yvette, het hof had
gemaakt.
„Ja, ze is hier wel", zei Johanna en keer hem
lachend aan.
„Ze is hier in gezelschap van haar hofdame Yvette, die
jy'indertyd ook wel ontmoet zult hebben".
Toen zag zy dat hy bloosde en ze kon niet nalaten hem
te plagen: „Is Yvette beeldschoon, Blondel?"
Hy keek haar aan en zei, terwyi hy zyn stem zo neu
traal mogelyk wilde laten klinken: „ik geloof het wel ja".
„En Berengaria, ieder roemt haar schoonheid. Is dat
werkeiyk zo erg Blondel? Is ze veel schoner dan ik?"
Toen lachte ze stralend teegen hem en hy zei uit de grond
van zyn hart: „Ze is héél anders dan U. Zy is niet met
U te vergeiyken".
„Ja, ze zal een ander karakter hebben, maar is ze ook
werkeiyk veel schoner? Toe Blondel, troost my eens met
de waarheid". Er was een eigenaardige, frisse, zonnige
sfeer in de kamer. Alles was zo blijmoedig. Eens had hy
deze vrouw aanbeden en nu zat hij bij haar, bijna als
haar gelyke. Niet de gelijke in rang, doch wel in levens-
wysheid, levensinzicht.
„Zy is by lange na niet zo schoon als U en zal het ook
niet worden. Daarvoor is' zy te teer. Als ze moed had zou
ze werkeiyk heel schoon zyn. Doch dat behoeft niet, de
Koning heeft moed genoeg".
„Maar Blondel, je troost me helemaal niet. Een vrouw
behoort geen moed te hebben. Een vrouw behoort zwak
te zyn".
„Och wat. En ze is ook te klein".
Veel kleiner dan ik?"
„O, ja. Veel kleiner".
„En Yvette dan? Is die ook klein?"
„O ja, die is nog kleiner".
„En tocho Blondel, ik ben blij dat ik je weerzie,
doch je kunt veel beter vechten dan troosten. Luister nu
eerst eens naar mij. Deze nacht heeft een visser myn
moeder
„Koningin Eleonoretoch niet?"
„Ja, dat is myn moeder toch? Nou, deze nacht heeft
een visser mijn moeder, Prinses Berengaria en haar hof
dame Yvette van de kust van Italië naar Sicilië gevaren.
Ik zal je zeggen waar ze zyn. Jy moet ze alle drie hier
brengen. Straks dix-ect. Maar je mag er volstrekt niet met
de Koning over spreken. Wat denk je, houdt hy veel
van haar?"
Blondel likte zijn lippen opnieuw en zei: „Hy houdt
héél veel van haar en dat doet ieder in Pompelona
omdat
„Waarom?"
„Omdat, ja, het is niet te zeggen, omdat ze houdt van
al wat leeft, misschien. U moet haar zien en spi'eken, dan
voelt U het".
„Ik zal haar spoedig zien Blondel, ik ben héél be
nieuwd. En ik verheug my by voorbaat als ik eraan
denk dat Richard haar hier straks zal vinden". Toen
duidde zy hem de weg uit naar een vissershut by de
rotsen en daarna ging hy heen, met bonzend hart.
En Johanna? Eén moment had ze Blondel op de man
af willen vragen waar Robin was. Toen bedacht ze dat
ze zich tegenover hem niet bloot mocht geven.
REIN BROUWER.
Er was eens een eekhoorn die in
Nunspeet woonde. Nu weet Je mis
schien, dat Nunspeet een dorp is op de
Veluwe, waar een heleboel bomen
staan. En dat is erg prettig voor eek
hoorns, omdat zy er veel van houden
in bomen te klauteren en te springen.
In Nunspeet of liever: in de
bossen van Nunspeet wonen wel
driehonderd eekhoorns en de oudste
van hen, Opa Tjaard Eekhoorn,
springt op zonnige dagen nog van
'boomtak op boomtak, alsof hy een
kwieke jonge eekhoorn was.
Maar nu was er een kleinzoon van
de oude Opa Tjaard die eens iets an
ders wou. „Ik wil naar de Noordoost
polder lopen," zei die kleinzoon op een
goede morgen.
Daar schrokken de Nunspeetse eek
hoorns die dat hoorden geweldig van:
want de Noordoostpolder is heel ver
weg en er wonen helemaal geen eek
hoorns.
„Dan zal ik de eerste zijn", zei die
kleinzoon van Opa Tjaard opgewekt,
en omdat hy een echte avonturier was,
bond hij een zak beukenootjes aan een
stok die hij op zijn schouder zette en zo
ging hy op pad.
Hij wandelde welgemoed zingend
door de bossen tot er geen bossen meer
waren, maar alleen nog grote weilan
den. uitgestrekte groene velden, de
eekhoorn uit Nunspeet had nog nooit
zo iets gezien! Hij liep twee dagen en
toen was hij in de Noordoostpolder.
Hij at de laatste beukenootjes uit de
linnen zak en zei: .,Daar ben ik dan".
Ja, daar was hy dan, die klein
zoon van Tjaard Eekhoorn. Maar nie
mand heette hem welkom, niemand
zei iets tegen hem. En er was geen
boom om in te klimmen en geen beu-
kenoot om te eten. Och arme, hoe
moest dat nu!
De kleinzoon dacht aan de grote bo
men van Nunspeet en hy zuchtte.
En op dat moment loeide een koe:
„Boe! Waarom zucht jy zo? Ben jy een
konyn?"
Het duurde wel vyf minuten voor de
kleinzoon van Opa Tjaard antwoord
gaf, zó was hij geschrokken „Nee",
zei hij dan, „ik ben een eekhoorn uit
Nunspeet".
Nu, die koe had natuuriyk nog nooit
van Nunspeet gehoord, maar ze was
toch erg vriendelijk en ze nodigde de
kleinzoon uit om op haar weiland een
beker melk te komen drinken.
„Melk?" zei de kleinzoon. „Wat is
dat?"
„Kom maar mee," zei de koe, en ze
keek verbaasd, en ook een beetje ja
loers naar de 'mooie krulstaart van de
eekhoorn.
„Wat zijn hier weinig bomen", zei
de eekhoorn, „hoe komt dat?"
„Dat komt omdat dit land vroeger
zee is geweest", zei de koe. „En als je
om je heen kykt, eekhoorn, zul je zien
dat er toch al heel wat bomen staan.
Bij elke boerderij zyn wel veertig bo
men".
„In Nunspeet zyn wel duizend bo
men", zei de kleinzoon van Opa Tjaard
spytig. „Zijn hier helemaal geen beu
kenootjes, mevrouw Koe?"
„Nee," zei de koe. „wel knolrapen
bedoel je die
triest zyn kop. „Wat waait het hier
hard", zei hy „Bij ons in Nunspeet
waait het lang zo hard niet."
De koe schudde traag haar kop en
kauwde bedachtzaam.
„Wat eet U?" vroeg de eekhoorn die
honger had.
„Gras", zei de koe, en ze wees gul
met haar' voorpoot om zich heen naar
het weiland. „Dit is allemaal gras", zei
hoorn?" „O ja," zei de Eekhoorn biy,
en hij vertelde van de dennebomen en
de eikebomen en de beukeboom waar
in hij dartelde en speelde.
De vriendelyke koe knikte bedacht-
kenootjes waren?"
„O ja" zei de eekhoorn bly", en hy
vertelde van de beukenootjes en de
bramen en de eikels en de bosbessen
waarvan hy het hele jaar smulde.
„En zei je," zei de koe, terwijl een
windvlaag langs haar brede flanken
gierde, „zei je dat het in Nunspeet
nooit waaide?"
„O ja," zei de eekhoorn blij, „in
Nunspeet waait het nooit, in Nun
speet.
Toen zei de koe, en ze keek de eek
hoorn lang en ernstig aan: „Eekhoorn
waarom ga jy dan niet naar Nun- k
speet terug?"
„O wat een leuk plan!" riep de eek-
ze. „Neem ook maar een mondvpl als
je er trek in hebt, eekhoorn. Je kunt er
lekker lang op kauwen".
Maar de kleinzoon van Opa Tjaard
schudde van nee, en hy keek om zich
heen in de grote lege polder van gras
en wolken. Wat moet ik hier doen
dacht hy en hy vroeg Ijet aan
de vriendelijke koe.
„Sttzei de koe met volle mond.
„Ik denk
Even later vroeg ze: „Zei je dat er in
Nunspeet zo veel bomen waren. Eek
hoorn verheugd. „Wat zou ik dat graag
willen .mevrouw koe!"
En weet je wat er gebeurde? Die
eekhoorn, die kleinzoon van Opa
Tjaard, liep heel vlug naar Nunspeet
terug en daar heetten alle eekhoorns
hem welkom en ze luisterden naar het
reisverhaal van de avontuurlyke klein
zoon die heel gelukkig was dat hy nu
weer' in beuken dennen en eiken kon
klimmen. Want'een polder is voor een
eekhoorn niets gedaan!
M. F. B.
Brochures op beter papier dan
in Estland voorhanden
(Van onze correspondent in Stockholm)
Het zeer onprettige incident op de
Van een Russische boot jacht maakte op
een gevluchte Estlander - vestigt weer
eens de aandacht op de moeite die de
Russen zich geven om alle Balten naar
hun geboorteland terug te halen. Steeds
is men erop bedacht om de niet-versa-
De eekhoorn schudde Shetlandeilanden - waar de bêmanni^ ^„storimen^ ^htelmgn. die
Hoya camosa staat bij plan
tenliefhebbers meer algemeen
bekend als wasbloem én de
bloeiwyze ziet er ook wel een
beetje wasachtig uit: mooie roze
platte bloemschermen die bo
vendien nog een- heerlijke geur
verspreiden.
De Hoya is een vetplant en
dat wijst er al wel een
op. dat u wat voorzichtig moet
zyn met het gieten; trouwens
die dikke leerachtige bladeren
zien er ook uit dat ze niet zo
veel water nodig hebben. De
wasbloem is een klim- of slin
gerplant en er zijn dus dunhe
stokjes nodig of een gebogen
vorm van ijzerdraad om de
plant met succes te kunnen
kweken. Tegenwoordig laat men
ze ook wel langs een vorm van
ijzerdraad langs de wand
groeien: ik heb er zeer mooie
voorbeelden van gezien.
Goed: de Hoya moet dus niet
te veel water hebben, doch dat
wil nog niet zeggen dat u haar
moet verwaarlozen; als ze twee
maal per week een weinig wa
ter krijgt kan men dat in deze
tijd van het jaar wel als vol
doende beschouwen. In de win
ter als ze toch een beetje rust
zal éénmaal per week wel vol
doende zijn. Dat is echter ook
afhankelijk van de standplaats:
indien de plant in een normaal
verwannde kamer wordt ge
kweekt heeft ze wel iets meer
water nodig. Ze voldoet echter
ook uitstekend in een matig
verwarmd vertrek.
Als de plant flink groeit kan
men in de zomermaanden wel
om de twee weken een weinig
opgeloste kamerplantenkunst-
mest geven: zorg dan echter dat
de vloeimest toegediend wordt
als de potgrond voldoende voch
tig is. Er komt ook nog een
bonte vorm van de Hoya voor
en die kweekt men tegenwoor
dig ook als kamerplant; die
verlangt echter wel iets meer
warmte en voor haar is dus wel
een normaal verwarmde kamer
aan te bevelen.
Hoya's hebben er een hekel
aan indien ze telkens ver
plaatst worden: ze laten dat
merken door hun bloemknoppen
te laten vallen en u moet ze
dus tijdens de knopvorming zo
veel mogelijk met rust laten.
Over het algemeen verdient het
aanbeveling oude bloeiresten
weg te nemen, doch de restan
ten, de bloemstengeltjes, moet
men bij de Hoya liever laten
zitten: op diezelfde plaats vor
men zich dikwijls nieuwe bloem
knoppen. Tijdens felle zon moet
de Hoya wel beschermd worden.
G. Kromdijk.
hulp vragen, tot zwijgen te brengen. En
al leveren de zeer hoge kosten maar wei
nig resultaat op, toch heeft men van tyd
tot tijd succes. Zo repatrieerde bijv. in
april de Lettische dirigent Leons Reiters,
die vele jaren in Stockholm heeft ge-
woond. Reeds gedurende de laatste oor-
log stelde Rusland alles in het werk om
de Baltische vluchtelingen terug te krij
gen. Men zal zich herinneren dat Zwe
den een gedeelte - vooral militairen, die
hier waren geinterneerd - heeft uitgele
verd.
Sinds geruime tijd richt zich Radio-
Tallinn direct tot „de Estlanders in het
buitenland". De Estlanders in Zweden
luisteren veel naar deze uitzending, die
iedere zaterdagavond plaats heeft, om
dat dikwijls pei-soonlijke groeten wor
den overgebracht.
Ook het gedrukte woord komt by deze
actie te pas. Uit het Oosten komen bro
chures zoals „De waarheid van thuis",
„foto's en nieuws uit het vaderland
enz. Soms worden ook open brieven ge
stuurd, zoals een schrijven van de gewe
zen minister van Gezondheid dr. V.
Hion aan de „naar Zweden geëmigreerde
Estnische intellectuelen". Voor deze bro
chures werd beter papier gebruikt dan
in Estland voorhanden is! Distributie
van dit materiaal was trouwens in Est
land verboden!!
De in Zweden lévende Estlanders kre
gen dit materiaal niet direct toegestuurd,
maar steeds via een omweg. Zo is de
Russische ambassade in Stockholm her
haaldelijk afzender geweest.
Sinds 1955 verschijnt een blaadje „Voor
terugkeer naar het vaderland", dat door
de Russische repatriëringscommissie uit
Oost-Berlyn aan alle Estnische vluchte
lingen wordt verstuurd.
Het zal de Russen natuuriyk heel veel
moeite hebben gekost de adressen te ver
garen. De Estlanders in Stockholm we
ten echter te vertellen van een inbraak,
die op 18 september 1955 zou zyn ge
pleegd in de lokalen van hun vluchtelin-
genblaadje, dat uit Ettlingen in West-
Duitsland wordt gedistribueerd. De poli
tie kon de inbreker niet op het spoor ko
men. Maar, zo vertelt men, de in de kar-
totheek voorkomende personen kregen
spoedig bovengenoemd blaadje toege
stuurd!
Tijdens een proces in Zweden is ook
vastgesteld, dat de Russen veel moeite
deden om adressen te krygen van de
hier aanwezige vluchtelingen. Sindsdien
is de politie zeer huiverig om buitenlan
ders te helpen aan adressen van in Zwe
den levende personen. Dit gaat zelfs zo
ver, dat ook een Nederlandse consul te
vergeefs moeite deed het nieuwe adres te
krygen van een Zweed, die in Neder
land niet zyn rekening had voldaan.
Vele vluchtelingen hebben namelijk in
middels de Zweedse nationaliteit aange-
Inmiddels hebben velen hunner de
moed nog niet opgegeven en zy hopen
eens naar een vry vaderland terug te
kunnen keren. Er zyn ook velen, die
geen moeite ongedaan laten hun land- i
genoten van den vreemde uit vertrouwen
n te spreken. Dit is dan ook zeker de
eden dat de Estlanders in de Sovjet-re-
mbliek dit jaar niet naar Zweden mo-
;en. maar wel naar Nederland, waar
verhoudingsgewys weinig Baltische
vluchtelingen leven.