ALS DE EERSEE ROZEN BLOEIEN
Een Zoeklicht
EEN UILENPRAATJE
Voor Richard Plantagenet ging
een nieuwe wereld open....
ZATERDAG 7 JUNI
WEKELIJKS BIJVOEGSEL
PAGINA 2
OP DE BOEKENMARKT
"N
Kijkjes in de Natuur
Bewogen Leven
Want hij ivas hopeloos verliefd
ZOU ER NU EEN GOUDEN TIJDPERK AANBREKEN?
J. van de Walle. „Achter de Spiegel". P. N. van Kampen
en Zoon N.V. Amsterdam z.j.
J. van de Walle heeft met zijn eersteling „De Slavenopstand", een
boek geschreven dat iemand, die het eenmaal gelezen heeft, niet gauw
weer ontsnappen zal. De gestalten van de pater en van Don Dijs
blijven iemand bij en met hem het beeld van het plantage-eiland onder
de gesel van de opstand.
Dit, Van de Wallers tweede boek, is breder van opzet. Het is een vol
wassen roman. In hoeverre de auteur en dus ook de lezer daarbij
gewonnen hebben is problematisch. Men kan overwegen dat in een
verhaal als „De Slavenopstand", dat door de hoofdfiguur verteld
wordt de dramatische spanning met minder moeite vastgehouden
wordt dan in een roman, waarin deze over verscheidene figuren en
hun daden verdeeld moet worden. Ook zou men kunnen aanvoeren,
dat de onzalige sensatie van een opstand gemakkelijker aangrijpt dan
een psychologisch proces. Maar aangezien dit toch eigen overwegin
gen van de tweede orde zijn, moet de reden dat „Achter de Spiegel",
hoe goed geschreven ook, toch niet het plan bereikt van het eerste
boek, in dit boek zelf gezocht worden en niet in de vergelijking.
Het probleem van de roman is op
zichzelf interessant. Dat ligt in de
eeuwige strijd tussen het oude en het
nieuwe, tussen de modernisering en de
geest van het vroegere, die een spook
dreigt te worden. Men kan het ook zo
stellen, is het noodzakelijk, dat een
mens opgegroeid met en in de fan
tastische en dramatische droomsfeer
van een plantage, levend van het sim
pele proces van verbouwen en verko
pen, zijn ziel verliest als hij zich stort
in de z.g. realiteit van het moderne
leven? Het antwoord van de schrijver
is een volmondig „Ja". Dit demon
streert hij aan de figuur van Kaai, de
plantagezoon, die naar New York is
gegaan om technische bekwaamheid
op te doen en die een betrekking heeft
gekregen bij de oliestations op het
eiland. Op een dag keert hij naar de
thans vervallen plantage terug, naar
hij zich verbeeldt met een voorstel van
zijn superieuren om de grond voor vele
dollars te verkopen en een haven aan
te leggen. In werkelijkheid is hü over
spannen en bestaat het plan alleen in
zijn verbeelding. Het plan is in zekere
zin ook de oorzaak van zijn overspan
ning. Een verblijf in het oude huis,
waarin een jeugdige nicht op enigszins
metafisische wijze de weg naar de vol
wassenheid bewandelt en verder op
groeit tussen een filosoferende vader
en een verbitterde tante, geneest hem
zozeer van zijn waandenkbeelden, dat
hij trilt op zijn benen, wanneer er aan
het slot een ingenieur komt opdagen,
die terloops zegt, dat zyn plan nog zo
gek niet was.
Mijn bezwaar tegen deze roman is,
dat vooral de bijfiguren ontoereikend
zün en dat het geheel niet voldoen
de originaliteit heeft. Maar men stelt
nu eenmaal hoge eisen aan de schrij
ver van „De Slavenopstand".
B. Roest Crollius „Mensen zün
geen goden". A. A. M. Stols
's-Gravenhage 1958.
„Mensen zijn geen goden" zou men
in zekere zin «"sn surrealistisch ver
haal met een moraal kunnen noemen.
Wat er uit de realiteit getild wordt, is
de overigens zeer realistische bevolking
van het dorp Viemenheim dat op een
boze dag opgeschrikt wordt door het
bericht, dat het geannexeerd zal wor
den door de naburige stad, die veelbe
tekenend Uitbreidon heet. Inplaats
van het normale gepruttel, dat men
zou verwachten, ontstaat er onder de
Viemenheimers een soort jongste dag
mentaliteit, die hun dagelijkse leven
tjes de spanning verleent van een
noodlotsdrama. De bakker heeft het
voorstel gedaan om de ondergang van
Viemenheim te vieren met een mach
tig kermisfeest, waarbij bovendien
iedereen tegen iedereen zou mogen
zeggen, wat hij anders voor zich
houdt. Dat laatste gebeurt inderdaad.
Men zegt niet alleen wat men anders
verzwijgt, men doet ook allerlei, wat
men anders niet zou doen.
Het ironische lot wordt fraai ver
beeld door vier Uitbreidonse heren,
die als een soort doodbidders in het
dorp rondwaren en onverwacht opdui
ken om de onteigening aan te zeggen.
Daar de oproerige onrust bij de
boerenbevolking groot is geworden, be
legt de burgemeester, Pasplooi gehe
ten, een bijeenkomst met de notabe
len. Maar tijdens het nuttigen van
wijn en huzarensla komen enige lie
den gehaast aan om mede te delen,
dat de veldwachter opgesloten, de
ambtenaar Razom gehangen en het
dorp in de brand gestoken is. Maar
mensen zijn geen goden, verre van
dat. Terwijl de dominee zijn pastorie
als zoenoffer heeft aangeboden voor
de bevrijding van Razom, naderen
reeds de Uitbreidonse overvalswagens
en brandweerauto's.
Een amusant verhaal met veel fan
tasie, waarvan men de moraal zou
kunnen samenvatten in: een mens
mag ook nooit eens wat.
CLARA BOG2WK
In de namiddag wordt er getafeld en dan zit hü ver
van haar, omdat hij maar een onbetekenende zoon
is. Zijn broer Hendrik zal eens Koning van Engeland
worden. Hij eet met lange tanden. Het laat hem koud
dat iedereen ziet dat zün blikken voortdurend naar de
tafel der hoge gasten dwalen waar zij zit, naast Ray
mond. Naast Raymond gelukkig.
Maar in de avond voert ze hem naar haar rozentuin.
Dan schünt de zon nog. Dan is het héériük buiten. De
avond lykt wel van goud en de rozen geuren, geuren.
Zü is naast hem. Alles in hem en om hem wordt
licht. Zij heeft alle andere gasten verlaten om met hem
naar de rozentuin te gaan. Voordat ze met hem ging
heeft ze een kleine wond aan zijn arm verbonden. En
dat terwijl iedereen weet dat ze geen bloed kan zien.
Geen bloed van een patrys, geen hertebloed, geen
mensenbloed. Wel zijn bloed. Is dat niet vreemd?
In een kartonnen doos, weggedrukt in een hoekje, zat een kleine
bosuil. Zo op 't oog een zielig geval, hoewel dat maar schijn is. In
ieder geval een uit z'n eigen vertrouwd milieu losgeraakt dier, dat
de eerste stappen op zijn levenspad wel bijzonder onfortuinlijk had
gezet en dat nu maar had af te wachten of er nog een plaatsje onder
de zon voor hem zou overschieten.
DIE eerste stappen waren eigenlgk
geen stappen, het was een bui
teling geweest uit het boomgat,
waarin de oude bosuilen hun nest had
den, een onverhoedse valpartij, waar
van we de oorzaak slechts kunnen gis
sen. Het lot was hem per slot van reke
ning nog gunstig geweest, want in
plaats van een kat, een wezel, of een
roofvogel op zün pad te sturen, had het
langs de boom de schreden van een
wandelaar geleid, die zich over het ver
regende en verkleumde hoopje veren
haó ontfermd en het had afgeleverd
in het beste kosthuis, dat het zich in
de gegeven omstandigheden maar had
kunnen wensen.
Als je echter in een donker boomgat
tussen andere uiltjes bent geboren en
je hebt alleen maar weet van een
grote uilemoeder, die geruisloos in de
nestopening verschijnt, die voedsel
brengt, kleine stukjes vlees, waarmee
zé opzy tegen je snaveltje tikt, zodat je
wel moet toehappen waarna je weer
lange tijd ligt te dutten in een sche
merige en volkomen stille omgeving,
dan is de overgang naar een wereld
met allerlei onbekende en schrikaan
jagende geluiden wel erg groot.
Afweergeiuid
NU kunnen wü wel met de beste
bedoelingen tegen zo'n „uil in
doodsnood" zeggen: „Och kerel
tje, maak je toch niet zo dik, er ge
beurt Je niets en we zullen je wel goed
verzorgen", dat is hem een zorg! Hü
steekt zyn kopje tussen zün poten en
drukt zich al meer in zün hoekje. Hü
laat zün bovenste bleekroze ooglid rol
len over zyn grote zwarte oogbollen, hij
opent zün snavel en trilt heel snel met
de bodem van zijn keel, oo! hij heeft
nog veel meer afweergeschut tot zün
beschikking. Komen we te dicht bü
naar zün zin( dan knapt hü keihard
met zün.... ja. waarmee doet een uil
dat eigenlü'k? We hebben altüd geleerd,
dat het een snavelknappen was, maar
de jongste onderzoekingen hebben
aangetoond, dat deze opvatting onjuist
is. want reeds heel jonge uiltjes, die
nóg een weke snavel hebben, verstaan
dat harde knapgeluid al, zodat de ver
onderstelling gewettigd is. dat het de
tong is en niet de snavel, waarmee dit
afweergeiuid wordt gemaakt.
Boeiend
EEN jonge uil vind ik altüd weer
even boeiend en belangwekkend.
Een jonge kerkuil met zün typisch
driehoekig „gezicht" en dan het aar
dige steenuiltje met zijn witte dons
kapje. Laat ik nu de zeldzame veld-
uil erbij noemen, dan hebben we alle
Nederlandse uilen op een rijtje. Als we
nu speciaal eens op een jeugdige bos
uil letten, dan valt ons op dat zün
oogranden bleekroze zijn gekleurd, zo
dat ze de indruk wekken, ontstoken te
zün. hetgeen natuurlük niet het ge
val is. Grote donkere ogen staan, om-
lüst door witte verenkransen (de be
kende „uilesluier") boven de tamelük
Als het weer een beetje mee
zit, kunt U de eerste rozen gauw
verwachten: misschien zijn er
al enkele vroegertjes bü- Heeft
U ook zo veel last van het wit?
Een nare meedauwzwam, die het
leven van Uw struik- en klim
rozen maar erg lastig kan ma
ken. Toch is er wel wat tegen
te doen; let U maar eens op: U
kunt bij de drogist wat fijne
bloem van zwavel halen. Op een
zonnige dag wordt die over de
gesloten bloemknoppen en over
het blad verstoven, doch doe
het vooral in de vólle zon; an
ders helpt het niet. Die witte of
gele poederlaag van de zwavel
is echter ook niet zo mooi; U
kunt de struiken ook besproeien
met een oplossing van Poliflor-
zomer; in kleine flesjes hier en
daar wel te koop. Maak een op
lossing van twee en een half
procent en in tegenstelling tot
de zweweü sproeien op een don-
De eerste mooie open roos
kere, doch droge dag en dan
liefst tegen de avond en de vol
gende morgen even met schoon
water nasproeien. Misschien zit
er ook wel groene luis en die is
dan tegelükertijd verdwenen.
Zéker indien het na veertien
dagen nog eens herhaald wordt.
Prettig om zo uit eigen tuin
rozen te snijden, doch kyk dan
niet naar de lange bloemstengels
in de winkels; dat zün rozen, die
men speciaal voor dit doel in de
Aalsmeerse kassen gekweekt
heeft. Hoe langer de stengels
des te beter de prijs. Zoudt U in
eigen tuin ook zulke lange sten
gels snijden, dan houdt Uw ro
zenstruik dat beslist niet vol.
Bekijkt U nu zo'n rozenstengel
met gesloten of half geopende
bloemknop eens aandachtig voor
dat gesneden wordt: U ziet dan
vlak onder de knop meestal
drietallige blaadjes; daarna vol
gen enkele paren vijftallige bla
deren en dan plotseling zün er
weer drietallige blaadjes. Nu
moet de bloemknop vlak boven
een vüftallig blad afgesneden
of geknipt worden, want in dat
vijftallig blad zit een sterk oog
en uit dat oog kunt U weer
spoedig een sterke, nieuwe scheut
met een bloemknop verwachten.
In dat drietallige blad zit ook
een oog, doch dat slaapt en het
duurt veel te lang voordat er
een nieuwe sterke scheut uit te
voorschijn komt.
Nu Uw rozen dan zo druk
bezig zün met het vormen van
bloemknoppen mag er toch van
Uw kant ook wel eens iets te
genover staan; geef de struiken
maar een lichte overbemesting;
per vierkante meter is dertig
gram van de bekende korrel-
mest al wel voldoende.
G. KROMDIJK.
Het heeft hem onuitsprekelük goed gedaan dat zü zün
wond verbonden heeft en hü betreurde het dat die maar
zo klein was. Het had een snee moeten zijn van een hand
lengte. Hij zou geen spier van zün gezicht hebben ver
trokken als ze die wond verbonden had.
Nu is ze friet hem in de rozentuin. Of beter: hü met
haar. Als ze hem aanziet gaat er een eigenaardige beving
door hem. Dan is het hem alsof zijn lichaam enkel ziel
is. Zijn lichaam is doorzichtig geworden, maar ook heel
sterk. O, nu zou hü de Barre het hoofd hebben kunnen
kloven tot aan de heupen. Doch waarom zou hü? Waarom
zou hü dat leven, ook al is het minderwaardig, verwoes
ten? Ieder leven heeft immers zijn kans op de keer. Hü
ziet haar aan en kan geen woord meer zeggen. Zij glim
lacht tegen hem en haar ogen
Nu moet hij weldra op een kruistocht gaan om hen
te doden die de pelgrims mishandelen, de pelgrims op het
graf van Christus, die geleden heeft onder Pontius Pilatus,
en zich geofferd heeft om het behoud van de zielen der
mensen.
Hü ziet zichzelf oprukken, met haar. Daar in de rozen
tuin heeft hij met geen woord van zün liefde gesproken.
Er was al jaren geleden een bruid voor hem uitgezocht
en de Koning van Navarre zou zijn dochter niet toestaan
een onbetekenend man te huwen als Richard van
Aquitanie. Daar in de rozentuin was zün gevoel zó ver
heven, zó religieus büna, dat de verkwikking ervan hem
het andere deed vergeten.
Hü zei tegen haar dat hij zo heel slecht danste, doch
dat hij zo gaarne het genoegen smaakteZü lachte
tegen hem. En niemand weet wat er in de harten van
deze twee mensen is omgegaan toen ze samen dansten
tussen de anderen, en zij hem onzichtbaar leidde.
Had ze dat de gehele dag al niet gedaan? Voor
Richard van Aquitanie ging op de avond van deze
dag een nieuwe wereld open. Een wereld waarvan
hij het bestaan wel eens heel vaag had gevoeld, doch
die hem nu omsloten hield en hem opnieuw geboren
deed worden. Zou hij in staat zijn deze wereld te be
houden? Zo ja, dan zou er een gouden tijdperk aan
breken voor de zwakken, de zieken, de ongelukkigen op
zyn weg.
Richard Plantagenet was „hopeloos" verliefd. En zij,
de Spaanse schoonheidskoningin met de voorname
gratie, en het zo liefdevolle hart, was de ruwe knaap
uit het mistige noorden zo wonderlik genegen. Zij
dankte Maria en alle Heiligen dat hü op haar weg was
gevoerd. Want diezelfde eigenaardige lichtbelevenis, die
zich in hem had voltrokken, voltrok zich ook in haar.
REIN BROUWER.
lange haaksnavel, die in het vreemde
vogelgezicht wel iets van een neus
heeft. Werkelük. onze voorouders had
den niet zoveel verbeeldingskracht
nodig om aan zo'n „heksengezicht"
allerlei griezelige fantasterü te ver
binden! Voorouders? Zün wü daar dus
overheen? Ligt die duistere tüd van
geloof aan spokerij werkelük achter
ons? Wordt er geen barre onzin meer
verkocht over onheilbrengende uilen
over zwarte katten, over giftige
padden?
Grote ogen
DAT de oude Grieken in de uil het
zinnebeeld der wüshjeid zagen, is
niet zo verwonderlük, als we be
denken, dat de mens in het algemeen
geneigd is, een wezen met grote ogen
als verstandig te beschouwen. Hü. de
mens, is immers zelf voor een groot
deel op zü'n ogen aangewezen bij het
leren kennen van zün omgeving. Grote
ogen hebben echter met verstand niets
uit te staan, want voor verstand zijn
hersenen nodig. Of een uil daar veel
van bezit, mogen we gerust betwijfe
len, zodat we die zogenaamde wüsheid
van de uil veilig mogen opbergen op
de zolder der fantastische rariteiten.
Dat is natuurlük jammer van het
oude vertrouwde verhaaltje, maar de
waarheid gaat voor! Bü mün eigen
tamme uiltje heb ik jaren geleden vol
doende kunnen constateren, hoe wei
nig overleg, dus verstand, bij een uil
is waar te nemen.
Om nu een uil dom te noemen, zou
ik nu o?k weer niet willen. We moeten
met woorden „dom" en „slim" bij die
ren altyd voorzichtig zijn, het zijn
waarderingswoorden, die bü de mens
en niet bü het dier passen. Een uil is
niet dom en een vos is niet slim. ze
zü'n eenvoudig uil en vos en daarmee
uit..
Veel interessanter dan dat gepraat
over vermeende wijsheid of sluwheid
is de beschouwing van het uileoog
zelf. Wie een uil kent, weet, dat hij bij
het aandachtig naar iets kijken, heel
merkwaardige draaibewegingenmet
zijn kop kan maken, die komisch aan
doen. Met grappigheid heeft deze ge
woonte evenwel niets te maken. Het
uileoog zit onbeweeglijk in de oog
kas bevestigd, het dier kan dus niet
zoals, wü, met zijn ogen rollen, noch
kan het een punt met de ogen fixeren,
zoals wy' dat doen, maar het moet het
zelfde bereiken door middel van dat
kopdraaien. Voor een uitgebreide opti
sche uitleg, die hierbij nodig is, ont
breekt hier helaas de ruimte.
Gehoor
IS het gezicht van een uil scherp, zijn
gehoor doet weinig daarvoor onder.
Ik merk dat al bü dit kleine ding,
dat bü het lichtste vegen van mijn
potlood over het papier onmiddellijk
reageert. Als nachtvlieger van profes
sie heeft hü die scherpte ook wel no
dig, want zijn al even goed gewapende
prooi, de rondscharrelende knager of
de grondvogel, laat zich niet zo gemak-
kelük verschalken.
Nu kan ik wel vermoeden, welke
vraag bü velen die dit lezen, voor op
de tong ligt. Ik kan U volledig gerust
stellen over zün toekomst hoeft U geen
zorgen te hebben. Nog een paar weken
en dan keert hij, voorzien van een of
ficiële pootring, in de natuur terug en
zal dan moeder natuur de draad wel
weer opnemen en laten we hopen, een
flink eind verder spinnen.
SJOUKE VAN DER ZEE
Op de avond van deze dag trekken de inwoners en de omwoners van de stad Pom-
plona, waar het toernooi gehouden is, naar huis. Zij willen binnen zijn voordat de
avondklok luidt.
Het weer is prachtig geweest, deze dag en de avondzon speelt op het groene zomer-
loof der wat stoffige bomen, her en der verspreid.
Opgewonden praat men na, in groepjes verder gaand. Die jonge edelman, dat was
hem. Die heeft de beroemdste kruisridder in het zand doen bijten. Hij is de zoon van
een Koning. Misschien zal hij zelfs eens ter kruisvaart gaan en dan zullen de Saraceense
honden de wijk moeten nemen naar.de woestijn.
Men praat over alles wat men gezien heeft. Sommigen hebben duidelijk gezien dat
Berengaria de roos naar hem heeft geworpen. Berengaria moedigt gaarne die ridders
aan die in haar ogen weinig kans hebben. De mensen van Pomplona houden van de
volmaakt schone Prinses, die zo menigmaal haar goede hart heeft getoond.
De schaduwen worden langer. Doch de gesprekken verstommen niet. Berengaria is
een geschenk van God. Men ziet het haar aan. Deze, echt middeleeuwse gedachte blijft
de mensen een hele tijd boeien. Maria moet, toen ze op aarde leefde, ook ongeveer zo
geweest zijn als Berengaria. Die moet ook de lijdenden geholpen hebben en de wan-
hopigen getroost. Maar Maria was de moeder van Christus natuurlijk, en per slot is er
niemand, zo geweest als zij. Dat spreekt nog al vanzelf.
Wat gebeurt daar in de verte? Het is er zwart van
de mensen. De nog opgewonden scharen naderen
snel en blüven dan plotseling staan. De stem van
een boeteprediker geselt de scharen. De stem van de
boeteprediker roept alle duivels uit de hel en toont de
argelozen wat hen te wachten staat als ze op deze wijze
doorgaan. Het leven op aarde is maar een doorgangshuis.
Wie zich zat drinkt aan de lusten der wereld, aan haar
schoonheid, aan haar delheid, zal eens geslingerd wor
den in de eeuwige verdoemenis waar wening is en kner
sing der tanden. Het leven op aarde is slechts een
doorgangshuis. De tüd die ons rest hier hebben wij te
besteden als voorbereidingstüd voor het Hiernamaals.
Hoe dom en slecht zijt gy allen, die een ogenblik kunt
vergeten dat de Zalige Eeuwigheid duizend offers meer
waard is dan het niet bezoeken van de kermis der
ydelheid.
De boeteprediker striemt de argelozen met zün woor
den. In felle kleuren schildert hü aan de strakke, hel
dere avondhemel, met vlammende letters de woorden:
memento mori.
Gedenkt te sterven! Meer dan drie honderd Jaar heeft
het over de wereld gegalmd en is het in staat geweest
de massa tot tranen toe te ontroeren.
Ook nu beginnen plotseling zy', die zo even zo vrolük
zün geweest, die opgegaan zün in de steekspelen die ze
hebben gezien, in de steekspelen die hen verjongd hebben,
die hen bezield hebben met moed en levensdurf, te
schreien als kinderen die diep berouw hebben over be
gaan kwaad.
De boeteprediker laat niet af en omdat hy' doorgaat
met striemen worden verdriet, angst en berouw, nog
groter.
Opeens breekt er licht door in de harten van velen. Zij
hebben het gevoel dat Christus gekomen is om hen te
redden en te vergeven. Direct daarna luidt de avondklok.
Voor ons mensen van de moderne tüd is het ro
moeilijk ons te verdiepen in de gedachtenwereld
van vroeger eeuwen, en wel zó dat we mogen aan
nemen die vroegere wereld te verstaanu
Richard Leeuwenhart leefde zo omstreeks 1200. En
twaalf eeuwen na Christus geboorte had men nog het
gevoel dat die kruisiging nog maar pas geleden was
gebeurd en dat de wereld wel spoedig zou vergaan, om
dat een wereld die deze zonde, de kruisiging, had begaan
zo verdorven was, dat ze wel spoedig móest vergaan.
Richard Leeuwenhart voelt op deze dag van de ver
dorvenheid niets. Zo gauw hü kon is hü naar Beren
garia gegaan om zich met haar te onderhouden, om
van haar lippen te horen hoe dapper en goed hü ge
vochten heeft.
Het zien naar haar roept geen verdorvenheid in hem
op. Integendeel. Alles wat goed is in hem, wordt wakker.
Zyn ogen stralen. Nooit nog heeft hij zo'n dag beleefd.
Eerst de kampioen van Europa van het strüdros gestoten
als een blok en nu aan de voeten van de mooiste vrouwê,
verreweg de mooiste vrouwe die er in de wereld is. Ja,
en niet alleen van buiten mooi, ook van binnen mooi en
deze vrouwe onderhoudt zich met hem. Nogal vanzelf
sprekend. Hij is de overwinnaar immers, en een gast. Ja,
maar zü had zich ook met anderen kunnen onderhouden.
Met de bijzonder knappe Raymond van Toulouse bijvoor
beeld, haar neef. Gelukkig haar neef. Raymond heeft al
tegen hem gezegd dat hij zo lang Berengaria het hof mag
maken als hü adem heeft, als hü haar maar niet met
zijn ogen verslindt. Want hü, Raymond, is ook buiten
gewoon gesteld op zün nicht.
Het is goed voor Richard dat hü gewonnen heeft.
Anders zou hü zich niet thuis hebben gevoeld bü deze
mensen die veel beschaafder, veel moderner zün dan
hüDie al met vorken eten. In zün huis is er maar
één vork voor zün toekomstige gemalin Ann Capet, zuster
van Filips II August van Frankrijk.
Met die vork zit Ann soms irriterend te spelen. Thuis
maakte zü zich belachelijk met dat ding en nu maakt hü
zich bijna belachelük zonder dat ding.
Men durft hem niet uit te lachen en te honen. Men
heeft zü'n kracht gezien. En het is de kracht in hem die
zegeviert over zün angst. Wat kan het hem per slot
schelen of hü duizend keer tegen de etiquette zondigt, hy
wil Berengaria gezelschap houden, zij die hem de roos
geschonken heeft en hem de overwinning heeft doen
behalen. Hij heeft haar nog niet voldoende duidelük ge
zegd dat hü zün succes volledig, maar dan ook volledig
aan haar te danken heeft.