ALS DE EERSEE ROZEN BLOEIEN Een Zoeklicht EEN UILENPRAATJE Voor Richard Plantagenet ging een nieuwe wereld open.... ZATERDAG 7 JUNI WEKELIJKS BIJVOEGSEL PAGINA 2 OP DE BOEKENMARKT "N Kijkjes in de Natuur Bewogen Leven Want hij ivas hopeloos verliefd ZOU ER NU EEN GOUDEN TIJDPERK AANBREKEN? J. van de Walle. „Achter de Spiegel". P. N. van Kampen en Zoon N.V. Amsterdam z.j. J. van de Walle heeft met zijn eersteling „De Slavenopstand", een boek geschreven dat iemand, die het eenmaal gelezen heeft, niet gauw weer ontsnappen zal. De gestalten van de pater en van Don Dijs blijven iemand bij en met hem het beeld van het plantage-eiland onder de gesel van de opstand. Dit, Van de Wallers tweede boek, is breder van opzet. Het is een vol wassen roman. In hoeverre de auteur en dus ook de lezer daarbij gewonnen hebben is problematisch. Men kan overwegen dat in een verhaal als „De Slavenopstand", dat door de hoofdfiguur verteld wordt de dramatische spanning met minder moeite vastgehouden wordt dan in een roman, waarin deze over verscheidene figuren en hun daden verdeeld moet worden. Ook zou men kunnen aanvoeren, dat de onzalige sensatie van een opstand gemakkelijker aangrijpt dan een psychologisch proces. Maar aangezien dit toch eigen overwegin gen van de tweede orde zijn, moet de reden dat „Achter de Spiegel", hoe goed geschreven ook, toch niet het plan bereikt van het eerste boek, in dit boek zelf gezocht worden en niet in de vergelijking. Het probleem van de roman is op zichzelf interessant. Dat ligt in de eeuwige strijd tussen het oude en het nieuwe, tussen de modernisering en de geest van het vroegere, die een spook dreigt te worden. Men kan het ook zo stellen, is het noodzakelijk, dat een mens opgegroeid met en in de fan tastische en dramatische droomsfeer van een plantage, levend van het sim pele proces van verbouwen en verko pen, zijn ziel verliest als hij zich stort in de z.g. realiteit van het moderne leven? Het antwoord van de schrijver is een volmondig „Ja". Dit demon streert hij aan de figuur van Kaai, de plantagezoon, die naar New York is gegaan om technische bekwaamheid op te doen en die een betrekking heeft gekregen bij de oliestations op het eiland. Op een dag keert hij naar de thans vervallen plantage terug, naar hij zich verbeeldt met een voorstel van zijn superieuren om de grond voor vele dollars te verkopen en een haven aan te leggen. In werkelijkheid is hü over spannen en bestaat het plan alleen in zijn verbeelding. Het plan is in zekere zin ook de oorzaak van zijn overspan ning. Een verblijf in het oude huis, waarin een jeugdige nicht op enigszins metafisische wijze de weg naar de vol wassenheid bewandelt en verder op groeit tussen een filosoferende vader en een verbitterde tante, geneest hem zozeer van zijn waandenkbeelden, dat hij trilt op zijn benen, wanneer er aan het slot een ingenieur komt opdagen, die terloops zegt, dat zyn plan nog zo gek niet was. Mijn bezwaar tegen deze roman is, dat vooral de bijfiguren ontoereikend zün en dat het geheel niet voldoen de originaliteit heeft. Maar men stelt nu eenmaal hoge eisen aan de schrij ver van „De Slavenopstand". B. Roest Crollius „Mensen zün geen goden". A. A. M. Stols 's-Gravenhage 1958. „Mensen zijn geen goden" zou men in zekere zin «"sn surrealistisch ver haal met een moraal kunnen noemen. Wat er uit de realiteit getild wordt, is de overigens zeer realistische bevolking van het dorp Viemenheim dat op een boze dag opgeschrikt wordt door het bericht, dat het geannexeerd zal wor den door de naburige stad, die veelbe tekenend Uitbreidon heet. Inplaats van het normale gepruttel, dat men zou verwachten, ontstaat er onder de Viemenheimers een soort jongste dag mentaliteit, die hun dagelijkse leven tjes de spanning verleent van een noodlotsdrama. De bakker heeft het voorstel gedaan om de ondergang van Viemenheim te vieren met een mach tig kermisfeest, waarbij bovendien iedereen tegen iedereen zou mogen zeggen, wat hij anders voor zich houdt. Dat laatste gebeurt inderdaad. Men zegt niet alleen wat men anders verzwijgt, men doet ook allerlei, wat men anders niet zou doen. Het ironische lot wordt fraai ver beeld door vier Uitbreidonse heren, die als een soort doodbidders in het dorp rondwaren en onverwacht opdui ken om de onteigening aan te zeggen. Daar de oproerige onrust bij de boerenbevolking groot is geworden, be legt de burgemeester, Pasplooi gehe ten, een bijeenkomst met de notabe len. Maar tijdens het nuttigen van wijn en huzarensla komen enige lie den gehaast aan om mede te delen, dat de veldwachter opgesloten, de ambtenaar Razom gehangen en het dorp in de brand gestoken is. Maar mensen zijn geen goden, verre van dat. Terwijl de dominee zijn pastorie als zoenoffer heeft aangeboden voor de bevrijding van Razom, naderen reeds de Uitbreidonse overvalswagens en brandweerauto's. Een amusant verhaal met veel fan tasie, waarvan men de moraal zou kunnen samenvatten in: een mens mag ook nooit eens wat. CLARA BOG2WK In de namiddag wordt er getafeld en dan zit hü ver van haar, omdat hij maar een onbetekenende zoon is. Zijn broer Hendrik zal eens Koning van Engeland worden. Hij eet met lange tanden. Het laat hem koud dat iedereen ziet dat zün blikken voortdurend naar de tafel der hoge gasten dwalen waar zij zit, naast Ray mond. Naast Raymond gelukkig. Maar in de avond voert ze hem naar haar rozentuin. Dan schünt de zon nog. Dan is het héériük buiten. De avond lykt wel van goud en de rozen geuren, geuren. Zü is naast hem. Alles in hem en om hem wordt licht. Zij heeft alle andere gasten verlaten om met hem naar de rozentuin te gaan. Voordat ze met hem ging heeft ze een kleine wond aan zijn arm verbonden. En dat terwijl iedereen weet dat ze geen bloed kan zien. Geen bloed van een patrys, geen hertebloed, geen mensenbloed. Wel zijn bloed. Is dat niet vreemd? In een kartonnen doos, weggedrukt in een hoekje, zat een kleine bosuil. Zo op 't oog een zielig geval, hoewel dat maar schijn is. In ieder geval een uit z'n eigen vertrouwd milieu losgeraakt dier, dat de eerste stappen op zijn levenspad wel bijzonder onfortuinlijk had gezet en dat nu maar had af te wachten of er nog een plaatsje onder de zon voor hem zou overschieten. DIE eerste stappen waren eigenlgk geen stappen, het was een bui teling geweest uit het boomgat, waarin de oude bosuilen hun nest had den, een onverhoedse valpartij, waar van we de oorzaak slechts kunnen gis sen. Het lot was hem per slot van reke ning nog gunstig geweest, want in plaats van een kat, een wezel, of een roofvogel op zün pad te sturen, had het langs de boom de schreden van een wandelaar geleid, die zich over het ver regende en verkleumde hoopje veren haó ontfermd en het had afgeleverd in het beste kosthuis, dat het zich in de gegeven omstandigheden maar had kunnen wensen. Als je echter in een donker boomgat tussen andere uiltjes bent geboren en je hebt alleen maar weet van een grote uilemoeder, die geruisloos in de nestopening verschijnt, die voedsel brengt, kleine stukjes vlees, waarmee zé opzy tegen je snaveltje tikt, zodat je wel moet toehappen waarna je weer lange tijd ligt te dutten in een sche merige en volkomen stille omgeving, dan is de overgang naar een wereld met allerlei onbekende en schrikaan jagende geluiden wel erg groot. Afweergeiuid NU kunnen wü wel met de beste bedoelingen tegen zo'n „uil in doodsnood" zeggen: „Och kerel tje, maak je toch niet zo dik, er ge beurt Je niets en we zullen je wel goed verzorgen", dat is hem een zorg! Hü steekt zyn kopje tussen zün poten en drukt zich al meer in zün hoekje. Hü laat zün bovenste bleekroze ooglid rol len over zyn grote zwarte oogbollen, hij opent zün snavel en trilt heel snel met de bodem van zijn keel, oo! hij heeft nog veel meer afweergeschut tot zün beschikking. Komen we te dicht bü naar zün zin( dan knapt hü keihard met zün.... ja. waarmee doet een uil dat eigenlü'k? We hebben altüd geleerd, dat het een snavelknappen was, maar de jongste onderzoekingen hebben aangetoond, dat deze opvatting onjuist is. want reeds heel jonge uiltjes, die nóg een weke snavel hebben, verstaan dat harde knapgeluid al, zodat de ver onderstelling gewettigd is. dat het de tong is en niet de snavel, waarmee dit afweergeiuid wordt gemaakt. Boeiend EEN jonge uil vind ik altüd weer even boeiend en belangwekkend. Een jonge kerkuil met zün typisch driehoekig „gezicht" en dan het aar dige steenuiltje met zijn witte dons kapje. Laat ik nu de zeldzame veld- uil erbij noemen, dan hebben we alle Nederlandse uilen op een rijtje. Als we nu speciaal eens op een jeugdige bos uil letten, dan valt ons op dat zün oogranden bleekroze zijn gekleurd, zo dat ze de indruk wekken, ontstoken te zün. hetgeen natuurlük niet het ge val is. Grote donkere ogen staan, om- lüst door witte verenkransen (de be kende „uilesluier") boven de tamelük Als het weer een beetje mee zit, kunt U de eerste rozen gauw verwachten: misschien zijn er al enkele vroegertjes bü- Heeft U ook zo veel last van het wit? Een nare meedauwzwam, die het leven van Uw struik- en klim rozen maar erg lastig kan ma ken. Toch is er wel wat tegen te doen; let U maar eens op: U kunt bij de drogist wat fijne bloem van zwavel halen. Op een zonnige dag wordt die over de gesloten bloemknoppen en over het blad verstoven, doch doe het vooral in de vólle zon; an ders helpt het niet. Die witte of gele poederlaag van de zwavel is echter ook niet zo mooi; U kunt de struiken ook besproeien met een oplossing van Poliflor- zomer; in kleine flesjes hier en daar wel te koop. Maak een op lossing van twee en een half procent en in tegenstelling tot de zweweü sproeien op een don- De eerste mooie open roos kere, doch droge dag en dan liefst tegen de avond en de vol gende morgen even met schoon water nasproeien. Misschien zit er ook wel groene luis en die is dan tegelükertijd verdwenen. Zéker indien het na veertien dagen nog eens herhaald wordt. Prettig om zo uit eigen tuin rozen te snijden, doch kyk dan niet naar de lange bloemstengels in de winkels; dat zün rozen, die men speciaal voor dit doel in de Aalsmeerse kassen gekweekt heeft. Hoe langer de stengels des te beter de prijs. Zoudt U in eigen tuin ook zulke lange sten gels snijden, dan houdt Uw ro zenstruik dat beslist niet vol. Bekijkt U nu zo'n rozenstengel met gesloten of half geopende bloemknop eens aandachtig voor dat gesneden wordt: U ziet dan vlak onder de knop meestal drietallige blaadjes; daarna vol gen enkele paren vijftallige bla deren en dan plotseling zün er weer drietallige blaadjes. Nu moet de bloemknop vlak boven een vüftallig blad afgesneden of geknipt worden, want in dat vijftallig blad zit een sterk oog en uit dat oog kunt U weer spoedig een sterke, nieuwe scheut met een bloemknop verwachten. In dat drietallige blad zit ook een oog, doch dat slaapt en het duurt veel te lang voordat er een nieuwe sterke scheut uit te voorschijn komt. Nu Uw rozen dan zo druk bezig zün met het vormen van bloemknoppen mag er toch van Uw kant ook wel eens iets te genover staan; geef de struiken maar een lichte overbemesting; per vierkante meter is dertig gram van de bekende korrel- mest al wel voldoende. G. KROMDIJK. Het heeft hem onuitsprekelük goed gedaan dat zü zün wond verbonden heeft en hü betreurde het dat die maar zo klein was. Het had een snee moeten zijn van een hand lengte. Hij zou geen spier van zün gezicht hebben ver trokken als ze die wond verbonden had. Nu is ze friet hem in de rozentuin. Of beter: hü met haar. Als ze hem aanziet gaat er een eigenaardige beving door hem. Dan is het hem alsof zijn lichaam enkel ziel is. Zijn lichaam is doorzichtig geworden, maar ook heel sterk. O, nu zou hü de Barre het hoofd hebben kunnen kloven tot aan de heupen. Doch waarom zou hü? Waarom zou hü dat leven, ook al is het minderwaardig, verwoes ten? Ieder leven heeft immers zijn kans op de keer. Hü ziet haar aan en kan geen woord meer zeggen. Zij glim lacht tegen hem en haar ogen Nu moet hij weldra op een kruistocht gaan om hen te doden die de pelgrims mishandelen, de pelgrims op het graf van Christus, die geleden heeft onder Pontius Pilatus, en zich geofferd heeft om het behoud van de zielen der mensen. Hü ziet zichzelf oprukken, met haar. Daar in de rozen tuin heeft hij met geen woord van zün liefde gesproken. Er was al jaren geleden een bruid voor hem uitgezocht en de Koning van Navarre zou zijn dochter niet toestaan een onbetekenend man te huwen als Richard van Aquitanie. Daar in de rozentuin was zün gevoel zó ver heven, zó religieus büna, dat de verkwikking ervan hem het andere deed vergeten. Hü zei tegen haar dat hij zo heel slecht danste, doch dat hij zo gaarne het genoegen smaakteZü lachte tegen hem. En niemand weet wat er in de harten van deze twee mensen is omgegaan toen ze samen dansten tussen de anderen, en zij hem onzichtbaar leidde. Had ze dat de gehele dag al niet gedaan? Voor Richard van Aquitanie ging op de avond van deze dag een nieuwe wereld open. Een wereld waarvan hij het bestaan wel eens heel vaag had gevoeld, doch die hem nu omsloten hield en hem opnieuw geboren deed worden. Zou hij in staat zijn deze wereld te be houden? Zo ja, dan zou er een gouden tijdperk aan breken voor de zwakken, de zieken, de ongelukkigen op zyn weg. Richard Plantagenet was „hopeloos" verliefd. En zij, de Spaanse schoonheidskoningin met de voorname gratie, en het zo liefdevolle hart, was de ruwe knaap uit het mistige noorden zo wonderlik genegen. Zij dankte Maria en alle Heiligen dat hü op haar weg was gevoerd. Want diezelfde eigenaardige lichtbelevenis, die zich in hem had voltrokken, voltrok zich ook in haar. REIN BROUWER. lange haaksnavel, die in het vreemde vogelgezicht wel iets van een neus heeft. Werkelük. onze voorouders had den niet zoveel verbeeldingskracht nodig om aan zo'n „heksengezicht" allerlei griezelige fantasterü te ver binden! Voorouders? Zün wü daar dus overheen? Ligt die duistere tüd van geloof aan spokerij werkelük achter ons? Wordt er geen barre onzin meer verkocht over onheilbrengende uilen over zwarte katten, over giftige padden? Grote ogen DAT de oude Grieken in de uil het zinnebeeld der wüshjeid zagen, is niet zo verwonderlük, als we be denken, dat de mens in het algemeen geneigd is, een wezen met grote ogen als verstandig te beschouwen. Hü. de mens, is immers zelf voor een groot deel op zü'n ogen aangewezen bij het leren kennen van zün omgeving. Grote ogen hebben echter met verstand niets uit te staan, want voor verstand zijn hersenen nodig. Of een uil daar veel van bezit, mogen we gerust betwijfe len, zodat we die zogenaamde wüsheid van de uil veilig mogen opbergen op de zolder der fantastische rariteiten. Dat is natuurlük jammer van het oude vertrouwde verhaaltje, maar de waarheid gaat voor! Bü mün eigen tamme uiltje heb ik jaren geleden vol doende kunnen constateren, hoe wei nig overleg, dus verstand, bij een uil is waar te nemen. Om nu een uil dom te noemen, zou ik nu o?k weer niet willen. We moeten met woorden „dom" en „slim" bij die ren altyd voorzichtig zijn, het zijn waarderingswoorden, die bü de mens en niet bü het dier passen. Een uil is niet dom en een vos is niet slim. ze zü'n eenvoudig uil en vos en daarmee uit.. Veel interessanter dan dat gepraat over vermeende wijsheid of sluwheid is de beschouwing van het uileoog zelf. Wie een uil kent, weet, dat hij bij het aandachtig naar iets kijken, heel merkwaardige draaibewegingenmet zijn kop kan maken, die komisch aan doen. Met grappigheid heeft deze ge woonte evenwel niets te maken. Het uileoog zit onbeweeglijk in de oog kas bevestigd, het dier kan dus niet zoals, wü, met zijn ogen rollen, noch kan het een punt met de ogen fixeren, zoals wy' dat doen, maar het moet het zelfde bereiken door middel van dat kopdraaien. Voor een uitgebreide opti sche uitleg, die hierbij nodig is, ont breekt hier helaas de ruimte. Gehoor IS het gezicht van een uil scherp, zijn gehoor doet weinig daarvoor onder. Ik merk dat al bü dit kleine ding, dat bü het lichtste vegen van mijn potlood over het papier onmiddellijk reageert. Als nachtvlieger van profes sie heeft hü die scherpte ook wel no dig, want zijn al even goed gewapende prooi, de rondscharrelende knager of de grondvogel, laat zich niet zo gemak- kelük verschalken. Nu kan ik wel vermoeden, welke vraag bü velen die dit lezen, voor op de tong ligt. Ik kan U volledig gerust stellen over zün toekomst hoeft U geen zorgen te hebben. Nog een paar weken en dan keert hij, voorzien van een of ficiële pootring, in de natuur terug en zal dan moeder natuur de draad wel weer opnemen en laten we hopen, een flink eind verder spinnen. SJOUKE VAN DER ZEE Op de avond van deze dag trekken de inwoners en de omwoners van de stad Pom- plona, waar het toernooi gehouden is, naar huis. Zij willen binnen zijn voordat de avondklok luidt. Het weer is prachtig geweest, deze dag en de avondzon speelt op het groene zomer- loof der wat stoffige bomen, her en der verspreid. Opgewonden praat men na, in groepjes verder gaand. Die jonge edelman, dat was hem. Die heeft de beroemdste kruisridder in het zand doen bijten. Hij is de zoon van een Koning. Misschien zal hij zelfs eens ter kruisvaart gaan en dan zullen de Saraceense honden de wijk moeten nemen naar.de woestijn. Men praat over alles wat men gezien heeft. Sommigen hebben duidelijk gezien dat Berengaria de roos naar hem heeft geworpen. Berengaria moedigt gaarne die ridders aan die in haar ogen weinig kans hebben. De mensen van Pomplona houden van de volmaakt schone Prinses, die zo menigmaal haar goede hart heeft getoond. De schaduwen worden langer. Doch de gesprekken verstommen niet. Berengaria is een geschenk van God. Men ziet het haar aan. Deze, echt middeleeuwse gedachte blijft de mensen een hele tijd boeien. Maria moet, toen ze op aarde leefde, ook ongeveer zo geweest zijn als Berengaria. Die moet ook de lijdenden geholpen hebben en de wan- hopigen getroost. Maar Maria was de moeder van Christus natuurlijk, en per slot is er niemand, zo geweest als zij. Dat spreekt nog al vanzelf. Wat gebeurt daar in de verte? Het is er zwart van de mensen. De nog opgewonden scharen naderen snel en blüven dan plotseling staan. De stem van een boeteprediker geselt de scharen. De stem van de boeteprediker roept alle duivels uit de hel en toont de argelozen wat hen te wachten staat als ze op deze wijze doorgaan. Het leven op aarde is maar een doorgangshuis. Wie zich zat drinkt aan de lusten der wereld, aan haar schoonheid, aan haar delheid, zal eens geslingerd wor den in de eeuwige verdoemenis waar wening is en kner sing der tanden. Het leven op aarde is slechts een doorgangshuis. De tüd die ons rest hier hebben wij te besteden als voorbereidingstüd voor het Hiernamaals. Hoe dom en slecht zijt gy allen, die een ogenblik kunt vergeten dat de Zalige Eeuwigheid duizend offers meer waard is dan het niet bezoeken van de kermis der ydelheid. De boeteprediker striemt de argelozen met zün woor den. In felle kleuren schildert hü aan de strakke, hel dere avondhemel, met vlammende letters de woorden: memento mori. Gedenkt te sterven! Meer dan drie honderd Jaar heeft het over de wereld gegalmd en is het in staat geweest de massa tot tranen toe te ontroeren. Ook nu beginnen plotseling zy', die zo even zo vrolük zün geweest, die opgegaan zün in de steekspelen die ze hebben gezien, in de steekspelen die hen verjongd hebben, die hen bezield hebben met moed en levensdurf, te schreien als kinderen die diep berouw hebben over be gaan kwaad. De boeteprediker laat niet af en omdat hy' doorgaat met striemen worden verdriet, angst en berouw, nog groter. Opeens breekt er licht door in de harten van velen. Zij hebben het gevoel dat Christus gekomen is om hen te redden en te vergeven. Direct daarna luidt de avondklok. Voor ons mensen van de moderne tüd is het ro moeilijk ons te verdiepen in de gedachtenwereld van vroeger eeuwen, en wel zó dat we mogen aan nemen die vroegere wereld te verstaanu Richard Leeuwenhart leefde zo omstreeks 1200. En twaalf eeuwen na Christus geboorte had men nog het gevoel dat die kruisiging nog maar pas geleden was gebeurd en dat de wereld wel spoedig zou vergaan, om dat een wereld die deze zonde, de kruisiging, had begaan zo verdorven was, dat ze wel spoedig móest vergaan. Richard Leeuwenhart voelt op deze dag van de ver dorvenheid niets. Zo gauw hü kon is hü naar Beren garia gegaan om zich met haar te onderhouden, om van haar lippen te horen hoe dapper en goed hü ge vochten heeft. Het zien naar haar roept geen verdorvenheid in hem op. Integendeel. Alles wat goed is in hem, wordt wakker. Zyn ogen stralen. Nooit nog heeft hij zo'n dag beleefd. Eerst de kampioen van Europa van het strüdros gestoten als een blok en nu aan de voeten van de mooiste vrouwê, verreweg de mooiste vrouwe die er in de wereld is. Ja, en niet alleen van buiten mooi, ook van binnen mooi en deze vrouwe onderhoudt zich met hem. Nogal vanzelf sprekend. Hij is de overwinnaar immers, en een gast. Ja, maar zü had zich ook met anderen kunnen onderhouden. Met de bijzonder knappe Raymond van Toulouse bijvoor beeld, haar neef. Gelukkig haar neef. Raymond heeft al tegen hem gezegd dat hij zo lang Berengaria het hof mag maken als hü adem heeft, als hü haar maar niet met zijn ogen verslindt. Want hü, Raymond, is ook buiten gewoon gesteld op zün nicht. Het is goed voor Richard dat hü gewonnen heeft. Anders zou hü zich niet thuis hebben gevoeld bü deze mensen die veel beschaafder, veel moderner zün dan hüDie al met vorken eten. In zün huis is er maar één vork voor zün toekomstige gemalin Ann Capet, zuster van Filips II August van Frankrijk. Met die vork zit Ann soms irriterend te spelen. Thuis maakte zü zich belachelijk met dat ding en nu maakt hü zich bijna belachelük zonder dat ding. Men durft hem niet uit te lachen en te honen. Men heeft zü'n kracht gezien. En het is de kracht in hem die zegeviert over zün angst. Wat kan het hem per slot schelen of hü duizend keer tegen de etiquette zondigt, hy wil Berengaria gezelschap houden, zij die hem de roos geschonken heeft en hem de overwinning heeft doen behalen. Hij heeft haar nog niet voldoende duidelük ge zegd dat hü zün succes volledig, maar dan ook volledig aan haar te danken heeft.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1958 | | pagina 12