ZOMERTUIN IN KAMER EN TUIN Romantisch gebeuren in Spanje HERINNERING AAN EEN ZATERDAG 15 FEBRUARI WEKELIJKS BIJVOEGSEL PAGINA 2 Betvogen Leven Een bruidegom schaakte zijn bruid uit het klooster Zij werden ouders van Mencia de Mandoza Kijkjes in de Natuur BLADVERLIEZENDE HEESTERS VARIA Midzomeravond op de Spaanse hoogvlakte! De zon is héél helder ondergegaan en de schemering verdicht zich. Warm is het vandaag geweest, doch nu de zon weg is, koelt de aarde snel af. Midzomeravond in het jaar 1502. Een merkwaardige tijd, die tijd rond 1500. Men zegt dat toen de Middeleeuwen eindigden, men zegt dat er op allerlei terrein een ver nieuwingsproces begon. Kunst en wetenschap werden in deze tijd herboren, weldra zou een nieuwe godsdienst zijn komst ook aankondigen. Niet alleen in hart en geest van het mensdom traden grote veranderingen in, ook het wereldbeeld onderging een totale wijziging. Tot 1500 geloofde de grote massa dat de wereld zo plat was als een pannekoek. Wie eraan twijfelde ging een gevaarlijk bestaan tegemoet. Sommigen houden van een gevaarlijk bestaan, komen pas tot volle ontplooiing te midden van de door de ge varen. Zo iemand was de Genuees Columbus, een man die geloofde dat de wereld rond was en het gaarne be wijzen wilde. In 1492 koos hij zee, met drie scheepjes, waarvan twee zonder dek. Hu wilde Indië vinden, door het Westen, en hij heeft tot zijn dood gedacht dat hij het gevonden heeft. Waarom koos hij pas in 1492 zee? Dat stond in ver band met de val van Granada, de laatste Moorse stad. Toen Ferdinand en Isabella, de katholieke Koningen, Granada op de knieën hadden gekregen, loste Isabella haar belofte aan Columbus in. Wat heeft deze heldere avond te maken met Columbus? Niets. Doch wel met Granada. Want in deze nacht zal Don Rodrigo de Mendoza, de hand winnen van Dona Maria de Fonseca, de vijftienjarige telg uit een zeer oud en zeer beroemd Spaans geslacht. Vanzelfsprekend ging dat zó maar niet. De vader van het meisje had haar in gedachten reeds lang uitge huwelijkt aan een schatrijke neef. Maar wat ging dit Rodrigo aan? Hij wist dat zijn aangebedene zich maar al te gaarne door hem zou laten schaken. En geen kasteel muur kon te hoog zijn, geen deur te zwaar, voor de vurige minnaar, die er geen eer in stelde te tonen wat hij kon en wat hij durfde. Maar wat heeft dit alles met de val van Granada te maken? Toen Granada viel in 1492 werden de Mooren uit Spanje verbannen, en met hen de Joden. Voor deze laatsten was er nog één kans om leven, invloed en bezit te redden: Christen worden. Verreweg de meeste Joden kozen de ballingschap, omdat zij nog altijd de Messias verwachtende waren, maar enige fa milies, dat waren de zeer rijken, konden zo moeilijk scheiden van hun bezit. Zij werden Christenen naar de schijn. Zij gaven van hun bezit aan de Kerk, lieten kerken en kloosters verrijzen door hun steun, waren in het oog der buitenwereld streng katholiek, doch in de binnen kamer bleven zij Jood. Deze mensen, Marranen genoemd, hadden een zeer onnatuurlijk leven. Terwille van hun rijkdommen moesten ze elke dag huichelen, en slechts verstolen beleden zij de oude godsdienst. et zal een leder duidelijk zijn dat dit op den duur Heen onhoudbare toestand moest worden. De in quisitie loerde scherp. Vooral naar de Marranen. Waren die werkelijk Christenen geworden? Door de druk der omstandigheden kreeg de Marraan een gespleten natuur. Van zijn bezit kon hij niet onge stoord genieten. En zijn ziel was verontrust. Sommige Marranengeslachten zijn ten laatste volledig rooms- katholiek geworden, andere zouden hun afkomst nooit vergeten en hun vermomming afgooien zodra dit kon. Zodra! Voor sommige geslachten duurde dat langer dan een eeuw! Don Rodrigo de Mendoza stamt ook uit een Marra- nengeslacht. Het Huis Mendoza is een der voornaamste van Spanje. Vroeger dan andere geslachten /-ün zij overgegaan tot de rooms-katholieke godsdienst. De vader van Don Rodrigo heeft het gebracht totkar dinaal. Maar hü. Rodrigo, hü voelt niet voor de kardi naalshoed, hü voelt veel en veel meer voor de beeld schone Dona Maria de Fonseca, die hij vanavond be zoeken zal, heimelijk. Deze avond zal hü het kasteel van zün geliefde binnendringen, haar bü de hand nemen, en in tegenwoordigheid van haar bedienden, haar tot zyn wettige echtgenote verklaren. Het wordt tyd om te vertrekken. Vijf paarden staan gezadeld. Een, het meest vurige, een Andalusier met prachtige gefriseerde manen, voor Don Rodrigo zelf, een ander, eveneens vurig voor zün major domus en tenslotte drie stevige, doch iets minder elegante paarden voor drie bedienden. Tegen een uur of negen verlaten zy het dorp Santa Maria de Nueva. Er wordt niet gesproken, alleen hoeven trappelen en monden briesen. De ruiters zyn feesteiyk en zwierig gekleed. Doch de kleuren zyn vervaagd in het sterrengeglimmer van de komende nacht. Don Rodrigo is jong. Hij zoekt veel meer de moeilijk heden dan dat hy ze uit de weg gaat en hy lacht om het gevaar. De tocht is lang. Maar wat is enige uren draven voor een Andalusiër? Als die gereden wordt door een bekwaam ruiter? Als ze warm zyn, biyken juist die Andaluslërs onvermoeid. Tegen middernacht bereiken ze het naburige Coca. Het is er stil. Nergens is nog licht te bekennen. Een steenuil slingert zyn schelle roep de duisternis in. Don Rodrigo houdt zyn paard in. Het dier schraapt ongeduldig met zyn hoeven als het stilstaat. Het wil verder. Doch met een elegante sprong staat de ruiter naast hem, voert hem naar een groepje bomen by een kluizenaarswoning en bindt hem aan een dier bomen vast. De anderen volgen. De paarden zijn warm. doch niet vermoeid. Het laatste paard is van een ietwat ander type. Het heeft een zeer levendige voorhand, zware vet- lokken boven de kroon, en een duideiyk Fries bloed Merkwaardig, hoe de Friesche paarden hun weg naar Spanje gevonden hebben. (By dr. Johan Brouwer kunnen we lezen dat de ïykkoets van Filips de Schone getrokken werd door Friesche hengsten.) Zy binden de paarden aan de bomen en dan gaan ze met zyn vyven naar de grote, oude burcht der Fon- secas. Hoog verheffen de torens en de kantelen zich tegen de sterrelucht. Als zy voor de hoge muren staan, geeft Don Rodrigr een teken. Nu gaat hy alleen verder. Zyn geleide verliest hem uit het oog. Doch weldra hoort men heel zacht een deur opengaan. Het is een deur in de tuinmuur, waardoor Don Rodrigo naar binnen gaat. Weldra komt hy in een grote zaal waarin zich alle bedienden hebben verzameld. Te midden van hen beweegt zich de vyftienjarige Dona Maria, zyn geliefde, die van alles op de hoogte is en liever de kans wil lopen het klooster in te moeten dan de kans dat ze niet de gemalin zou worden van Don Rodrigo de Mendoza. Nu heeft hü haar hand genomen. Nu verklaart hü voor de grote schare bedienden dat Dona Maria de Fonseca bij deze zün wettige vrouw is geworden en dat het huwelük zo gauw als dit kan zal worden ingezegend. Iedereen kükt gespannen toe. Die jonge knaap durft! Men kan hem woord voor woord verstaan. Hü is voor deze tientallen het ideaal van de edelman. Als hü uitgesproken is leidt men hem weer naar de tuinpoort, waardoor hü verdwünt. Weldra galopperen ze weg door de stille nacht. Wat heeft men al niet gedaan om dit huwelük te verhinderen De Koning heeft er zich zelfs mee bemoeid. Het mocht niet baten. De vader van de bruid wilde'de brui degom niet, omdat hüzelf al een kandidaat had. Men heeft de bruidegom gevangen genomen. Men heeft de bruid opgesloten in een der sombere torens van het kas teel Alaejos. En toen dat niet hielp heeft men haar over gebracht naar het klooster Las Huelgas te Valladolid. Een bruidegom bhjft niet eeuwig gevangen. Zeker Don Rodrigo niet. Zo gauw hy de kans had, verzamelde hy een aanzieniyk geleide, waarmee hy naar het klooster reed. Onmiddeliyk eiste hy zyn vrouw op, en de prior, de grote schare ziende, die bereid was de jonge aanvoerder blindelings te volgen, gaf toe. Toen zette hy haar voor zich op zün paard en reed met haar en zyn geleide naar de sterke burcht Le Cid, die aan zyn familie behoorde. Dit romantisch gebeuren krijgt voor ons pas bete kenis als we weten dat uit dit huwelük de later zo beroemde Mencia de Mendoza geboren werd, die door Keizer Karei V uitgehuweRjkt zou worden aanHen drik van Nassau, de man die de hoogste waardigheid had aan het Hof: opperkamerheer des Keizers. Het kind uit dit huwelük, geboren op het kasteel van Jadraque in het land van Alcarria, zou de Nederlanden zien, de Nederlanders lief krügen om hun verdraag zaamheid, velen van hen voorthelpen door middel van haar onmetelük fortuin, méér nog door haar gaven van geest en gemoed. REIN BROUWER. DE nacht was voorbij. De slaap was reeds lang van me gegleden, maar een zachte loomheid hield me gevangen, deed me het ogenblik van opstaan en actief worden telkens weer uitstellen. Nu nog even zo blüven liggen, zor geloos, zonder plichten, alleen maar een beetje drüven op herinneringen aan gisteren, aan eergisteren, aan da gen van enkel maar licht en kleur en warmte. Van ver drongen geluiden door bin nen de koele muren van mün scheme rig vertrek, geluiden van het grote huis met zün vele, vele kamers, een on hollands huis, waarin ik diep beneden me, het leven voelde ontwaken op dit zeer vroege uur. De raamluiken stonden op een kier. Een smalle baan van licht had er zich doorheen gewrongen en dat legde glansen op het massieve meubilair, op de buikige wortelnoten kast met lof werk om de sleutelgaten, glansen op een ovale tafel en stoelen, alle zwaar en pompeus, maar toch met de lichte tekenen van verval. Glansen op een lampetkan, waarin een rükdom aan veldbloemen was geschikt. In de licht bundel dwarrelde een vlieg, schreef er zün doelloze lijnen. Het licht buiten bleef aandringen, bleef me wenkenOpen die luiken! HEMEL! wat een licht! Het slaat als een warme golf naar binnen en neemt op slag bezit van de kamer tot in de verste uithoeken en overstroomt alles met de laaiende brand van de Italiaanse zomerdag. En o wonder als mijn knipperende ogen gewend zijn aan het witblinkende licht, zien ze een kleine toverwereld, die het simpele gebaar van het open stoten der luiken voor me heeft ont sloten, een felbeschenen bloementuin, gedrukt tussen oude, ietwat vervallen aangrenzende huizen. Mijn eerste verbaasde gedachte, mün alles overheersende gedachte is: pal men! Palmen voor mijn kamer! Staat het er werkelijk „mün kamer?" Inder daad myn kamer, een week lang dus ook een beetje myn tuin met al die vreemde planten, cactussen en prach tige soorten look en grüsblauwe aga ven, scherp afwerend gedoomd. Maar ook geraniums, niet in bloempotten kwynend achter een matglazen raam, maar felrood en met ontelbare trossen, slingerend langs de grüze steen, en Oostindische kers in een tuimeling van rood en geel en groen over boom wortels rankend om de stapstenen, die met een haast kinderlyke eenvoud zün samengesteld tot een trapje, dat naar een donkerbruin gruispad voert, ge flankeerd door pollen en rozetten van onbekende planten. Het is een feesttuin, dit kleine stukje stenige grond, droog en weerbarstig, overspoeld van licht. Op de achtei^rond rijzen muren van huizen met kleine ramen en grote hou ten luiken, met veranda's, versierd met gekruld hekornament. Het pan nendak is bruinrood, de muürkleur is grijs en vuilgeel, waarlangs een muur- plant. zün slingers als grillige vingers houdt gespreid. MAAR zie ik goed? Zit, daar tegen het stenen muurtje gedrukt hiet een vogel? Stil, het matwitte oog vlies geloken. Het is een halfwas hen netje, zo ziek als een kip. In de scha duw, roerloos. Er klinken voetstappen, ik wyk iets terug van het raam. En dan zie ik hetgeen nu volgt, als een klein filmpje, een stukje intiem leven, dat minuten lang myn aandacht geboeid houdt. Een oude vrouw, gebogen wyfje, is het pad afgekomen, ze strompelt voorzich tig de stapstenen omlaag en nu buigt ze zioh over het zieke dier. Behoed zaam neemt zü de vogel in de kom van haar bevende handen, strijkt over zün veren, haar oude mond woordjes mom. D» Meidoorn in bloei Bladverliezende heesters moeten ook wel eens gesnoeid worden. Het is nu de meest geëigende tijd dat dit gedaan wordt; ove rigens niet altüd de goede tyd. Het snoeien van heesters is niet zo moeiiyk, al lykt het een beetje ingewikkeld. Ik zal u en kele voorbeelden noemen, mis schien dat het dan voor u iets duidelijker gaat worden. Blad verliezende heesters kan men in twee grote groepen splitsen; dat zün de heesters, die op het oude hout bloeien en de soorten, die dat op het jonge hout doen. Nu is dat onderscheid tussen die twee groepen vry eenvoudig: soorten die op het oude hout bloeien, doen dat op takken, welke ze vorige zomer of zomers daarvoor gevormd hebben en zij bloeien over het algemeen vroeg in het voorjaar en in de voorzomer, zy hebben dus de dikke bloemknoppen al op hun takken gevormd. Ik zal er U een voorbeeld van geven en wandel de tuin dan maar eens in: let op de dikke knoppen van de seringen, van de meidoorn en van de gouden regen, de japanse kersen en van de jas mijn en niet te vergeten: de Chinese klokjes. Die ziet U zo al wel zitten. Nu zal het toch zonder meer duidelijk zyn, dat zulke heesters nu niet te veel gesnoeid moeten worden; dat U eigenlijk alleen maar dunnen moet. Zit er dus te veel hout in, dan kan men er mee volstaan alleen enkele van de dikste tak ken weg te nemen. Moeten zulke heesters dan dus verder hele maal niet gesnoeid worden? Dat wel, doch doe dat dan na de oloei; dus in de zomermaanden. Dan kunt U ook veel beter zien welke takken gemist kunnen worden. Ziet u wel dat het lang niet zo moeilijk is als u wel dacht? Dan zün er de heesters, die op het jonge hout bloeien. Dat wil zeggen: die bloeien op het hout of op de takken of scheu ten, die ze nog deze zomer moe ten vormen. Een mooi voorbeeld daarvan is de vlinderstruik, doch eigeniyk ook uw gewone tuinrozen; de struikrozen wel te verstaan. Die bloeien immers ook op de scheuten, die ze nog deze zomer moeten vormen en daarom moeten zy nu wel ge snoeid worden. Alle takken kun nen tot op enkele centimeters boven het oude hout worden terug gesnoeid. Het verschil tus sen oud en nieuw hout is ge- makkelyk genoeg waar te nemen. Natuurlyk is het niet moge- .ijk volledig te zyn, doch uweet au het verschil. En dan wil ik er nog even by opmerken, dat heesters, welke op het jonge hout bloeien, dat over het alge meen in de zomer en in de na zomer doen. G. KROMDIJK. pelend, een vreemd geprevel, waarvan de klank me vreemd, de zin me dui- deiyk is. Het vrouwtje is zelf als een vogeltje, zoals zy. scherp getekend haar profiel met de gebogen neus en ingevallen mond, een knie naar de grond buigt en het dier neerzet met handen, die broos porselein beroeren. Zy vult een aarden schotel met water, zü murmelt en babbelt in haar onverstaanbaar dia lect en ziet toe, hoe de vogel van het water nipt en de vleugel strekt langs een uitgestoken poot. OVER dit kleine tafereel van barmhartigheid schynt de zon uit een hemel zo blauw. Een hemel als het meer, dat daar achter die huizen moet liggen. Dat meer wil ik zien, nu, om half zes ln de morgen, terwyl al mün reis genoten nog in diepe rust zyn. Voorzichtig geluidloos sluip ik myn kamer uit langs de balustrade, die hoog rondgaat boven de binnenplaats, een vierkante centrale ruimte waar oleanders bloeien, hun witte en roze bloemen zwaar van geuren. Dan een trap op en nog een tot boven op het ruime platte dak. Daar ligt het meer gladgestreken tussen zyn oevers, die zo ver en zo wüd zyn, dat ze verloren gaan waar grüze mistsluiers het water raken. Beneden mij is de strada, de brede verkeersweg met zyn omranding van bloeiende liguster- en laurierbomen. Een vroege wandelaar kijk ik precies boven op zyn kruin, een poes, die niet naar bed is geweest, zit op haar staart. Aan de zachtglooiende stenen oever buigen de eerste wasvrouwen zich over hun spiegelbeeld in het even rimpe lende water. KIJK, kyk, ik ben al niet meer al leen. Nog een ochtendvroege dakhaas heeft zich gemeld, sla perig en knipperend tegen het licht. Hy zet zich neer op myn bank, presenteert een sigaret. En verder zwygen. Wat zul je met woorden op zo'n ogenblik, op zo'n plaats, in zo een onbeschryf- lJjke omgeving. Er begint een torenklok te klepelen. Duiven vliegen van een plat, klapwie ken in het licht. De nieuwe zomerdag is begonnen. Pallanza Lago Maggiore. SJOUKE VAN DER ZEE De negentien jaar oude James M. Trent stapte een paar dagen geleden als vry man uit de gevangenis van Statesville naar buiten, na een jaar gevangen te hebben gezeten wegens diefstal van een auto. Binnen vier en twintig uur stapte de veelbelo vende jongeling het gebouw echter weer als gevangene binnen. Een paar honderd meter buiten de ge vangenis had hy namelyk gepro beerd een auto te stelen. De rechter maakte er voor deze keer twee jaar van. Een bende uit de onderwereld van Ko penhagen wilde een goede «lag slaan. In twee ploegen ging zy erop uit om in twee fabrieken de brand kasten van hun inhoud te ontdoen. Met elektrische boren werden de brandkasten geopend, maar de re sultaten bleven ver beneden de ver wachting. In de twee safes was toe vallig in totaal slechts 13 öre, onge veer 4 cent aanwezig. De bestuurder en de machinisten van een grote Diesellocomotief van de Canadian Pacific Railway schaam den zich diep toen zü aan hun chef moesten vertellen, dat een onbe kende hun grote locomotief had ge stolen, terwyi zy even waren gaan eten. Men vond het gevaarte op der tig kilometer afstand half naast de rails tegen een stootblok staan. De dief is nog niet gevonden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1958 | | pagina 14