staan De boom zal er nóg In Duitse leger geen ijzervreters, maar „staatsburgers onder wapens" ZATERDAG 8 FEBRUARI WEKELIJKS BIJVOEGSEL PAGINA 4 Steekproeven bij onze Oosterburen (V) t Nieuwe Wehrmacht wapent zich nu ook tegen gewetensconflicten (Van onze reisredacteur) In de vochtige winteravond rook de Hamburgse straat naar natte uniformen. Er viel lantaarnlicht op glimmende helmen en geweerlopen, er klonk zware, koperen muziek en marcherende laarzen gaven korte, eentonige roffels op het plaveisel. Toen viel het commando: „Ein lied.zwei. drei.vier" en tegen de sombere kazernemuren schalden de stemmen van jonge, Duitse soldaten. Een compagnie erewacht van de Bundeswehr marcheerde uit en iedereen keek er gefascineerd naar. Een secretaresse van het ministerie van Defensie giechelde zenuwachtig: „Net als vroe ger". Was dat zo? Tot mijn opluchting zag ik dat die nieuwe Duitse soldaten net zo slordig mar cheerden als de Nederlandse. Er waren een paar vriendelijke kromme schouders bij, er was een of andere slungel, die telkens moest verstappen om in de maat te blijven, een paar andere mili tairen zongen toegewijd vals, en bijna allen keken met half-komische ernst voor zich uit, zo van „We zien er toch niet al te gek uit, wanneer we zo flink moeten doen?" De Westduitse bondsrege ring, die heeft gewild dat de Duitse soldaten „staatsburgers onder de wapens" zouden zijn, leek in haar wens aardig geslaagd. En de achterdoch tige buitenlander haalde er de paradoxale troost uit dat zo de Westduitse herbewapening al nodig was, de Bundeswehr bepaald nog niet de indruk wekt van een verzameling efficiënte ijzervreters. t -i ET uivormige torentje zou II aan de Turken tijd kunnen l X J. doen denken, maar Turken hebben we in ons land nooit op bezoek gehad. J Dus kunnen we misschien aannemen, dat hier sprake is f van een imitatie der Oosten- f rijkse kastelen en kerken, f Immers: in het kleurige land j van de Donau heeft de Turkse i invloed danig gesproken, i Zo'n pittoresk torentje met de ui in top, is mèt de voorliefde Op de „Heeresoffizierschule", de officiersopleidingsschool in Hannover, ging het daarentegen wel wat strammer toe. En de officieren, die brandden van verlangen om mü te laten zien hoe voortreffelijk hun school uitgerust was en welk een capabele militaire vaklieden zij zou voortbrengen, waren, geloof ik, dan ook wel verbaasd, dat ik af en toe in het verleden wilde gluren. Nu is het misschien onlogisch te verwachten, dat een Duitse cadet zyn commandant zou begroeten met „Ha, die overste", maar ik schrok toch wel erg, toen wij een klaslokaal binnentraden en de „Fahnenjunker" allemaal tegelijk in de houding sprongen en als één man het verplichte „Goededag, mijnheer de kolonel" gelijk een salvo de frisse morgenlucht inschoten. Misschien kwam de schrik ook wel een beetje door de uniformen, want het plan om de Bundeswehr in Amerikaanse kostuums te steken, heeft men laten varen, de petten streven weer erg omhoog en de korte tunieken spannen opnieuw om solide zitvlakken. Wat de tuniek lengte betreft, men verzekerde mij elders ernstig, dat deze op persoonlijke aan wijzing van Bondskanselier Adenauer tot stand waren gekomen. Hij vond de Amerikaanse te kort om de nieren van zijn Bundeswehr-soldaten warm te houden. Kordaat onderricht op officiersschool Het onderricht op de officiersschool was ook aan de kordate kant. De in structeur in de tactiek, een majoor, die geheel en al van vuurvast mate riaal vervaardigd scheen, knalde zijn vragen als pistoolschoten het leslo kaal in en wee het gebeente van de Fahnenjunker, die zijn antwoorden niet even hard terugschoot. „Zo kunt u straks uw soldaten niet toespreken", riep de majoor met bliksemende ogen en de cadet moest het nog eens zeg gen. maar nu heel hard en heel flink. De lelijkste beurt maakte een leerling, die te kennen gaf dat de troep zo ge legerd moest worden, dat zij binnen tien minuten „einsatzbereit", gereed voor het gevecht, moest wezen. „De troep" zei de majoor met een stem die de mussen buiten verschrikt uit de tak ken deed tuimelen," is altijd .einsatz bereit". Als ik u straks in uw slaap toeroep: „Los Joachim. Hoch. De Rus. sen zijn er", dan roept u: „Waar?" en pakt uw pistool". De Russen De Russen zijn hethet onder richt wond er geen doekjes om waar het om gaat. De instructeurs, uiteraard allen vroegere Wehrmacht- officieren, die nu hun littekens en binnenkort ook weer hun „Lametta", him onderscheidingen (zij het minus hakenkruis) als herinnering aan Hit- Iers veldtochten zullen dragen, illus treerden hun onderricht met prak tische voorbeelden uit die campagnes. De tacticus: „Toen wij dat bos uit kamden, joegen we er zestienduizend Polen uit". De logisticus: „Duitsland heeft bittere ervaringen met mate riaalgebrek in twee wereldoorlogen. Daarentegen was alle „offermoed" te vergeefs". Toen mij verzocht werd ook enige vragen aan de cadetten te stellen, knoopte ik dus maar bij die herinnering aan: „Wat doet u, wan neer er in een dorp in een vijandelijk land door civiele partisanen op uw manschappen wordt geschoten?" Een parachutisten-cadet zei: „Proberen die partisanen te arresteren". Ik zei: „Akkoord. Maar als dat niet lukt?" De cadet dacht lang na, maar wist het antwoord niet. Ik suggereerde: „Re presailles tegen de burgerbevolking?" De jongen was oprecht verontwaar digd. Hoe ik daar nu bij kwam? De bevolking is niet verantwoordelijk. Collectieve straffen zijn immoreel. Hetgeen ik erg aardig van hem vond. Incidentele voorvallen Mijn vriendelijke „Herr Oberst" kwam hier later nog eens op terug. Natuurlijk waren er door de voorma lige wehrmacht onverfrissende, hoogst onverfrissende dingen gedaan. Maar dat waren incidentele voorvallen, die men opeengestapeld had om daarmee het blazoen van de Wehrmacht te be smeuren, die toch in het algemeen uit eerlijke en fatsoenlijke soldaten had bestaan. Ik kon mij niet onttrekken aan de indruk, dat op deze Hannove- Eindelijk op weg, de nieuwe sol- daten van de defensieve Bundes wehr. Eindelijk terug, de oude soldaten van de agressieve Wehrmacht. „Spatheimkehrer" uit Russische krijgsgevangenschap. raanse officiersschool de cadetten in deze geest over de recente geschiedenis van het Duitse soldatendom werden voorgelicht. En met alle waardering voor de verschillen tussen Wehrmacht en Bundeswehr: aanmoediging tot na denken, versobering van dienst-poeha en groetplicht, kweken van belang stelling voor maatschappelijke proble men, accentuering van het staatsbur gerschap, vond ik dat een spijtig ver schil nseL Vooral omdat ik uit gesprekken met enkele Fahnenjunker de indruk kreeg, dat zelfs deze jonge militairen deel hadden aan de opwekkende eigen schappen van de Duitse jeugd van vandaag: onbevangenheid, gematigd heid en gezonde achterdocht instede van de opgeblazen geestdrift van weleer. Zij leken mij zeer wel in staat tot redelijk begTip voor de dillemma's waarvoor hun instructeurs zich als Wehrmacht-officieren tijdens de nazi- periode gesteld hebben gezien. Knellendste vraag Met het knellendste daarvan: de vraag, waar de gehoorzaamheid van de militair jegens de staat ophoudt in concreto. of de „20ste juli", de aan slag op Hitier door samenzwerende officieren al dan niet gerechtvaar digd was houdt ook de Bundeswehr bezig. Haar huidige standpunt lijkt of ficieus vastgelegd in een geschrift van majoor Trentsch getiteld „De soldaat en de 20ste juli", een grondig werk stuk, waarin de auteur zijn sympathie voor de samenzweerders laat door schemeren en betoogt, dat de 20ste juli slechts een uitloper was van het alge meen onbehagen dat van 1933 af in de Duitse generale staf had geheerst. Aan het einde van zijn langdradige wandeling door de doolhof van deze netelige principekwestie impliceert hij, dat hieromtrent geen voorschriften kunnen worden uitgevaardigd, maar dat ieder in laatste instantie naar eigen geweten moet beslissen. Het geen natuurlijk waar is, al zou men wensen dat de Duitse generale staf het onbehagen dat er inderdaad heer ste, wat eerder en efficiënter tot gel ding had gebracht, zich instede van half zachte bespiegelingen, Voltaire's aanwijzing voor de geest had gehaald, dat hij een goed soldaat is, die weet welke orders hij niet moet opvolgen. Als men ervan uitgaat, dat een mi litair aan een democratisch regime vrijwel onvoorwaardelijke gehoorzaam heid schuldig is en aan een dictatuur in het geheel niet (hetgeen zo'n slechte vereenvoudiging nog niet is), dan be hoeft men aan de bovengestelde gewe tensvraag in de Bondsrepubliek geen actuele betekenis toe te kennen. Maar de Europese ontwikkeling heeft de on aangename gewoonte gehad juist Duitsland voor zulke conflicten te stellen. Er is in de huidige situatie, vooral nu de verdeling van Duitsland zelfs het bedekte gevaar van een broe deroorlog in zich bergt, weinig reden om aan te nemen, dat zjj daar plotse ling mee zal ophouden. Reden volop daarentegen te hopen, dat het wat moeizaam opgang gebrachte onderzoek naar deze en andere gewetensvragen voortgezet zal worden, zodat de Bun deswehr niet alleen materieel tegen kwade eventualiteiten gewapend zal zjjn. GE moogt me voor „conser vatief' verslijten, maar het is voor mij nog altijd een genot zo'n 17e eeuws patri ciërshuis aan een Amsterdamse gracht „visueel" in me op te nemen, of naar een prachtige middeleeuwse kathedraal te kij ken, ofte dwalen in de bosschages rond een kasteel, waarvan de fundamenten eeu wen geleden gelegd werden door een fortuinlijke ridder, die er voor hem, zijn vrouw en zijn kindertjes een waar lustoord van wist te bouwen. Dan lijken de ridderjaren weer terug te komen en wie zich vertrouwd voelt met die tijden van weleer, kan er volkomen in op gaan, wat vooralsnog met de sfeer der allermodernste flat complexen niet het geval is. Meestal staan er oeroude bo men rond het kasteel. Wie weet zijn ze indertijd door een schone riddervrouwe ge plant en groeiden ze daarom zo prachtig op. met 's zomers een dik, groen bladerendak, dat vorstelijk tot aan de hemel lijkt te reiken. Hij heeft dat alles nog in vroeger jaren gezien en bedenkt hoe zeer de tijden veranderd zijn. Misschien spruit al veel lan ger dan enige mensenleeftij den ieder seizoen opnieuw het groen uit het harde hout. Ieder jaar opnieuw ritselt het nieuwe leven door de takken, die in de lange, sombere winter dood gewaand waren. Nieuwe levenssappen worden tèch telkens ontwikkeld, zonder dat er „kunst" middelen voor nodig zijn, zoals bij de mens. En zo weet de wandelaar niet, wat hem méér boeit: het schil derachtige kasteel in de verte of de oude boom, die als een gewel dige reus van wonderlijke schoonheid daar vóór staat, ge lijk een symbool van onvergan kelijkheid in een wereld, waarin de nietige mens rondtobt als een zandkorreltje, dat ieder ogenblik kan weg geblazen worden. Niet alzo deze boom; hij zal er nóg staan, als U en ik er al lang niet meer zijn. Als een getrouwe en rustige wachter en bewaker der traditie, waarom in deze tijd door dui zenden en duizenden wordt ge lachen En die toch zo een kostelijk en kostbaar bezit is voor hen, die beseffen wat „traditie" is. FANTASIO. Foto Will -Eiselin, Rijswijk, ONDANKS het betrekkelijke aller dingen in een jagen de tijd, komt de wande laar toch steeds onder de indruk van wat zich door de eeuwen heen weet te handhaven, mits er de nodige aandacht aan wordt besteed. Daar is gelukkig een vereni ging als „Monumentenzorg", die, hoewel de subsidies in verband met de bestedingsbeperking o! die jammerlijke bestedings beperking verminderd zijn en het ledental te gering is, dapper voortgaat alles te beschermen, wat door de tand des tijds ver loren dreigt te gaan. De „modern" ingestelde mens, die niet van traditie houdt, moge misschien daarvan de waarde niet meer onderkennen, èl wie begrip voor cultuur heeft, verheugt zich evenwel in de in standhouding dan wel restaura tie van oude gebouwen, huizen, monumenten, kerken, kastelen en nog zo veel meer, dat één maal de trots en de glorie onzer voorvaderen uitmaakte en nog altijd, artistiek gesproken, vele van de allermerkwaardigste bouwsels van onze naar nieuwe wegen zoekende arohitecten overtreft. Niet dat die architecten hun vak niet zouden verstaan verre van dat maar de origi naliteit voert hen wel eens naar vindingen, waarnaar wij met knipperende ogen staan te kij ken en waarmee wij nog geen goed weg weten. Onze nazaten zullen ze héél gewoon vinden voor koffie, de Oostenrijkers eigen, het enig-goede, wat de Turken er nalieten. En nu is zowaar zo'n ui naar het verre Holland komen over waaien en zij prijkt fier op de toren, gelijk een wiek op de molen DE oude boom staat bescher mend voor het kasteel: zijn brede armen reiken tot vér over het voorplein, waar inder tijd karossen of feestelijke stoe ten af en aan reden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1958 | | pagina 14