IN KAMER EN TUIN Slechte dagen voor Tallien en zijn geliefde Thérèse Cabarrus ZATERDAG 18 JANUARI WEKELIJKS BIJVOEGSEL PAGINA S Bewogen Leven Lafheid naast zorgeloosheid Kijt* indlNa'm" Wel WIT, maar geen ALBINO EEN TAKJE GROEN Gevlogen, toen men haar wilde arresteren De dagen werden slechter voor Tallien en zijn geliefde. Hij was naar Parijs gegaan om daar te proberen alle verdenking tegen zich op te heffen. Zij bleef alleen in Bordeaux achter. De reis van de volksmenner Tallien naar Parijs was geen triomftocht. Integendeel. Hij deed verstandig door zich zo min mogelijk den volke te tonen. Hij is nog lid der Conventie. Hij hoopt door een grote rede een zéér grote! zijn oude positie te herwinnen. Maar als hij in de Conventie komt, en daar de sfeer voelt, rilt hij. Er is een man gekomen die daar alles beheerst, wiens zwijgen veel be langrijker is dan duizend welgekozen woorden: Robespierre. Wat bezielt deze fanaticus der deugd? Tallien wil zich daarin niet verdiepen. Tallien wil alleen maar proberen Robespierre voor zich te winnen. Dan zit hij goed. Dan ook alleen. Maar als Tallien zijn grote rede houdt, verstoort het bewogen gezicht van Robes pierre alles. Dit maakt hem in de war. Plotseling slaat zijn stem over. Plotseling ziet hij zich zoals Robespierre hem ziet, zoals hij is.nee toch?.Hij ziet zich in één moment als een slaafse ziel, die alleen maar belust is op eigen voordeel, op eigen be langrijkheid, met het accent op „lust". Hij heeft maar meegedaan met die revolutie, hy heeft zich maar laten meevoeren. Hoevelen zijn door hem een jammeriyke dood gestorven! Hij wordt bleek terwijl hy spreekt. Hij ziet, terwijl hy met bewogen stem bezig is zichzelf en zijn werk te ver heerlijken, zijn eigen voosheiddoor de ogen van Robespierre. Als hij het podium verlaat trillen zijn knieën. De koude hand van de Dood glijdt langs zijn keel. Juist door die kille hand komt hij in opstand. Hij wil leven! Het zal hem niet kunnen schelen hoe hij het klaart, éls hy het maar klaart. Dat zijn strijd zwaar zal worden wéét hij. Onder zijn ogen vermorzelt Robespierre Danton, de man die alge meen als onoverwinnelijk werd beschouwd. Tot nog toe had niemand de stentorstem van Danton kunnen over schreeuwen. Robespierre liet hem eenvoudig niet aan het woord komen. In vroege morgenuren werd hij uit zijn bed ge licht. Als Danton, de geweldige, eens de vriend van Robespierre, de man die voor groter verdraagzaamheid was geweest, kon vallen, wie was dan veilig? Robespierre had zijn gangen nagegaan, Robespierre wist èlles van hem. Hoe hij zich verrijkt had ten koste van het volk, hoe hy gemanipuleerd had terwille van zichzelf. Robespierre had in de Conventie gezegd: „We willen vandaag zien of de Conventie een zogenaamde afgod, die sinds lang vermolmd is, zal weten te ver brijzelen". En de Conventie sloeg aan het verbrijzelen, domweg. Als men Danton komt halen, met de beulskar, schreeuwt deze „Infame Robespierre, het schavot schreeuwt om je, je volgt mij!!" Wel maakten die woorden indruk, doch niemand wist of ze bewaarheid zouden worden en Tallien en de zijnen leefden van dit moment af op drijfzand. Wat doet een karakterloze die zich reeds een prooi weet van de „aasgieren"? Hy neemt zijn laatste kans: hy kust de hand van degene die hem weldra vernietigen wil, in de hoop dat zodoende het Noodlot wordt afgewend. Op een dag gaan Tallien en Fouché tezamen naar het huis van de familie Du Play, die de Onomkoopbare her bergt en met liefde verzorgt. In dit huis zullen ze samen een knieval doen. Tallien zal praten en de rat Fouché zal meer zwijgen en zijn morele steun geven. Het is moeilijk het „heilige der heiligen" binnen te dringen. Vrouwenogen beschermen de personificatie der Deugd veel meer en veel beter dan de wapens der partij genoten die als lijfwacht fungeren. Vreemd, in dit huis vrouwen. Parijs denkt dat Robespierre een vrouwenhater is en zijn vijanden beweren dat hij alleen maar verliefd kan zijn op zichzelf. Daarom ziet hij er altijd zo over dreven verzorgd uit met zijn gepoederde pruik A la Robespierre Men mompelt dat hij een verhouding heeft met Eleo- nore Duplay. Fouché denkt eraan als zij het huis betre den. Misschien ontdekt hij iets wat voor later van veel belang kan zijn. Men kan beter iemand ten val brengen door een waarheid dan door een verzinsel! Toen ze bij de Geweldige binnentraden bekroop beiden angst. Ze voelden zich niet thuis in deze kamer waarin alles orde ademde. Robespierre werkte door aan zijn toilet alsof zij niet bestonden. Dat was vreemd, dat was héél gek. Zy waren toch belang rijke mensen. Fouché had toch in Lyon nobele daden gedaan en Tallien had toch ook grote verdiensten voor het volk. Robespierre knikte hen onbewogen toe, ten teken dat ze konden zeggen wat ze te zeggen hadden. En toen stiet Fouché Tallien aan en toen likte Tallien zijn droge lippen en sprak. Hij sprak zéér veel, over zichzelf, over wat hem bezielde, over zijn daden ten bate van het volk, over zijn nobele vriend Fouché en diens daden Opeens was het hem alsof Robespierre niet naar hem luisterde. Toen moest hij zelf luisteren naar zijn eigen stem en onmiddellijk daarna sloeg hy doorsloeg hy op hol. En de fanaticus der Deugd daar voor hem ging dit alles niets aan. Die zou een minuut nadat ze weg waren ergens hun namen neerschrijven, ten teken dat zy alleen maar bedorven lucht waren en daarna zon hij aan het werk gaan. Toen zU buiten het gebouw stonden keken ze elkaar aan en beiden wisten hoe laat het was. Van dit ogenblik af zou Fouché proberen een ring om Robespierre te trek ken. Tallien zou hem daarbij helpendoch deze zou ook nog een hinderpaal uit de weg trachten te ruimen voor een nieuwe ontmoeting met RobespierreDie hinderpaal was zijn vriendin Theresia Cabarrus. Hij had het gevoel dat hij juist door haar een ter doodverklaarde was. Hij had het gevoel dat Robespierre heimelijk jaloers was op die wonderschone vrouw, die hij voor een deel dl zijne kon noemen. In wezen verstond hij niet en zou hij nooit kunnen verstaan wel'*, een diepe minachting Robes pierre had voor zijn persoon. Hij schreef zijn geliefde welk gevaar ze voor hem werd^ Zij moest beiden redden door een nieuwe demonstratie van haar revolutionaire gezindheid. m heresia Cabarrus zendt een soort opstel naar de Con- j ventie waarin men haar revolutionaire gezindheid kan proeven. Het is een opstel over de taak van de vrouw in het Nieuwe Frankrijk. Ze heeft het niet eens zelf geschreven. Ze had het by een bepaalde gelegenheid al eerder gebruikt. Wat zou het? Zy geloofde niet in het succes van dit onding. Zy ge loofde veeleer dat de haat van Robespierre uit andere bronnen stamde. Hy haatte haar niet om het feit of ze al of niet politiek-betrouwbaar was; hy haatte haar om dat ze was, zoals ze was. Hy, de held der deugd, die een fletse Eleonore het hof maakte, op zeer platonische wyze nog wel, haatte haar omdat h{j voelde dat hy ten op zichte van haar verreweg de zwakste was. Ondanks al zyn grote deugden voelde hy zich minderwaardig ten aan zien van haar. Maximilien durfde geen vrouw het hof te maken, die werkeiyk vrouw was. Zy voelde dat de dood in haar voetstappen liep, doch dit bracht by haar een heel andere reactie teweeg dan bij Tallien. Zo laf als Tallien werd, zo „zorgeloos" werd zy. Haar geloof in haar goed gesternte was zó groot, dat ze op de dag voordat ze ter dood veroordeeld zou worden vanuit haar gevangenis nog een brief aan Tal lien kon schryven met ongeveer de volgende inhoud: Deze nacht droomde ik dat Robespierre vernietigd was. Aangezien ik weet dat jy een lafaard bent zal er weldra niemand meer in Frankryk zyn die myn droom kan verwezeniyken. Toen Theresia Cabarrus de grond te heet werd onder de voeten in Bordeauxvertrok ze naar Parijs. Ging ze dus het hol van de leeuw binnen. Tallien ontving haar met gemengde gevoelens. Hy had haar lie ver niet by zich gehad. Doch toen hij haar zag kwam hy weer onder haar bekoring. En met hem vele van zijn vrienden. In de donkere tijd dat leder de schaduw van de dood langs zich voelde giyden, was het heerlijk met dit wezen te spreken, dat het schoonst ging bloeien by het grootste gevaar. De spionnen van Robespierre waren om haar. Hy was op de hoogte van haar ganse doen en laten. Hij wist met rnUIN in wintermiddag. Een bleke 7 TUIN in wintermiddag. Een bleke middag, die door een schier zon netje dat achter de mistflarden is biyven kwynen, niet tot leven kon worden gewekt. Een echte Hollandse druilmiddag zonder beloften. Op het gras gryze plekken dooisneeuw. aan de natte takken van de heesters druppels- Druppels aan een wasiyntje, druppels aan een vogelvoederhuisje aan de muur. In het huisje voer. natuurlyk, en pindaslingers en een halve kokos noot. Op het tegelplaatsje weer voer, restanten van een ontbyttafel, krui mels van een middagtafel. En appels! Halfrotteappels voor de merels, die er graag op rondhakken, appelpitjes voor het vinkenvolk. Maar de tuin ls verlaten, er is geen vogel te zien. „Ze zullen by de buren zitten", zegt mijn gastheer, „we moeten even ge duld hebben. Zoeven waren ze er nog, vinken en mezen en die merel ook". Die merel! Waar het me juist om te doen is- Want ik zit niet een gezellig kopje thee te drinken alleen maar voor de gezelligheid, we zitten op de uitkyk, we hebben met een speciale bedoeling deze strategische post bezet, die ove rigens zeer comfortabel is: een warme kamer, een groot raam met ruim ge zichtsveld en dan de thee. 'k Heb wel op minder gerieflijke observatieposten gezeten. Er komt 't Is een vink, een prachtige manvink in z'n mooiste wintertenue. Het wynrood van zyn borst steekt wondermooi af tegen het groen van de winterse tak ken. Hy frunnikt even met zyn dikke snavel onder een vlerkje, dat wydge- spreid de helderwitte splegelvlek laat zien- Pink! zegt-ie en daar strykt hy op het voer en dribbelt rond, pikt snel zyn zaadjes en rrrrt! schiet de strui ken weer in, nu met viervoudig wit: twee vleugelvlekken en twee staart- randen. Prachtige vogels die vinken. Ik kan toch wel begrypen, dat ze vroeger veel werden gevangen in een tyd, dat de vogelbescherming nog in haar kinderschoenen stond. Jaren ge leden fietste ik dageiyks langs een cafeetje ergens in een straatje en daar hing aan de muur zo'n vogelkooitje met een vink, die daarin net heen en HA!, daar is de eerste! leven in de brouwery. weer kon springen, stokje op stokje af. Geen gezicht! Het diertje zong als een lier. Geen gehoor! Nu steekt er alleen nog de spijker uit de steen. Zouden die mensen wijzer zyn geworden? KIJK, de manvink heeft gezelschap gekregen, 'n vinkevrouwtje, min der opvallend gekleurd, maar toch ook mooi. En nog een dametje, wit ge vlekt op de vleugels en mosgroen van rug. O, maar er is nu al een heel ge zelschap aanwezig op 't voer, ineens is de drempel overschreden. Aan de pinda's hangt een zwartkopmeesje, een muisgrys vogeltje met een koolzwart wie ze omging, hy wist wat ze verkondigde, hy wist ook wat ze van hem zei. Haar stukken werden behandeld als die van een belangrijk staatsman die men in het verderf wil storten, doch die na zyn dood nog toe kan slaan. Op de 24e mei 1794 echter wordt het net dichtgetrok ken. Op last van Robespierre wordt burgeres Cabarrus onder verdenking gesteld. Het Comité de Salut Public ontvangt het door Robespierre persooniyk geschreven decreet. Men zal haar arresteren en haar bezittingen verzegelen. Men zal haar in een gevangenis werpen waaruit ze niet ontsnappen kan. Haar einde is reeds naby. Men moet wel over een zeer groot vertrouwen in eigen gesternte beschikken als men onder dergelyke omstandigheden nog schertsen kan, harteiyk lachen, rustig kan biyven geloven in eigen overwinning. Zy had geen leger van invloedryke vrienden meer, zy had alleen maar zichzelf. Dat wist ze en dat was haar ook voldoende. Toen de handlangers van Robespierre kwamen om haar te arresteren, was zy verdwenen REIN BROUWER. Mag ik er een takje groen by? De bloemist moet dit groen echter meestal zelf ook kopen en het is tegenwoordig zo: in de bloembindery gaat men van het standpunt uit en dat is maar gelukkig ook dat bloemen zo veel mogelyk met eigen groen verwerkt moet worden: dat be hoort nu eenmaal by die bloem. Er zyn echter bepaalde bloem soorten, waarvan geen groen geleverd kan worden en dan is men wel aangewezen op de be kende takjes groen van de aspa ragus. Asparagus sprengeri kan achter ook uitstekend als ka merplant gekweekt worden. Met een beetje geluk komt de plant zelfs nog in bloei ook; kleine wit-gele bloempjes, die op zich zelf niet zo veel betekenen, doch die nodig zyn om er later de aardige rode besjes van te kunnen verwachten. In die besjes zitten dan de zaadjes en als u een beetje liefhebberij hebt en handig bent, kunt u uit dit zaad jonge plantjes opkwe ken. Het zaad verliest echter vry snel aan kiemkracht en moet dus zo vers mogelyk gezaaid worden in een potje met zan derige bladgrond. En dan liefst in de warme kamer en zo tegen het voorjaar; jonge plantjes kunnen later in een potje verder gekweekt worden. Om een mooie gevulde plant te krijgen, zet de bloemist wel een drietal plantjes in één potje. Dat kunstje kunt u hem dus wel nadoen. In de loop van de zo mer zal dan nog eens verpot moeten worden. Zorg dan voor voedzame bloemistengrond, want deze groenblyvende plant kan veel gebruiken. Wie een grote plant in de kamer kweekt, zal veel moeten gieten. En dan dient u ook te zorgen voor voldoende temperatuur; een matig ver warmde ruimte is het minste m wat ze verlangen kan. Begiet haar in de koude wintermaan den niet met koud leidingwater, doch doe er eerst een scheut warm water doorheen; de plant zal u er dankbaar voor zyn. Vroeg in het voorjaar zullen oudere planten verpot moeten worden; ze hebben dan een iets ruimere pot nodig. Vergeet niet dat onder op het afvoergaatje wat potscherfjes moeten komen. Gebruik vooral voedzame bloe mistengrond. Eenmaal aan de groei zal men 's zomers ook we- kelyks een weinig opgeloste kamerplantenkunstmest kunnen ;even. Asparagus plumosus heeft ijner verdeeld groen en wordt ook wel als kamerplant ge kweekt; meestal in kleine potjes De leek ziet het wel voor de be kende kamervarentjes aan, doch ze hebben niets met varens te maken. G. KROMDIJK. kapje op. Het doet al niet anders dan alle mezen, nameiyk bengelen, hame ren, driftig pikken en het grootste ge deelte in 't rond morsen. Dat is voor de grondgasten, voor de roodborst, voor het donkerbruin en dofgryze heggemusje, dat de allure heeft van een roodborstje en voor de dikke mussen. Myn gastheer kykt zeer tevreden, 't Is ook niet prettig, als Je iemand uitnodigt en op iets bijzonders voorbe reidt en het toneel biyft eenzaam en verlaten. Hy is een groot vriend van de vogels, hy sleept vrachten halfrotte appels aan voor zyn merels en vindt telkens weer nieuwe bronnen, die hem voordelig aan vogelstrooivoer helpen. Toch is hy nog niet voldaan. Hy heeft me niet uitgenodigd voor vinken en mezen en ook ben ik niet gekomen voor roodborst en heggemus. HET is ons begonnen om iets heel byzonders. Deze tuin, deze buurt /ordt bezocht door een witte merel! Niet een zwarte merel met witte vleugel of met hier en daar een paar witte vlekken, nee, werkeiyk een volkomen witte vorm van de zo be kende zwarte ïyster of de gieteling. Een witte spreeuw kende ik al sinds Jaren en talloze keren hadden belang stellenden my over dit verschynsel ge sproken of geschreven en uit de biolo gische literatuur was het me ook vol doende bekend, maar het waren toch merendeels foto's, waarmee ik me had moeten tevreden stellen. U, die dit leest, zult zeker wel eens zo'n half witte of bonte vogel hebben gezien tussen zyn soortgenoten en U hebt daarby dan misschien gedacht aan het bekende albinisme van het witte konyn met de rode ogen, de witte rat, de witte muizen en misschien kende U wel de fret, een albino onder de marterachtigen. By al deze dieren heeft de huid niet het vermogen, kleurstof te vormen, wat normaal by dieren wel het geval is. By ons trou wens ook, onze huid, onze haren, onze ogen bevatten immers kleurstofkorrels. Bij de albino's ontbreekt die kleurstof, zodat het rood van hun ogen en het rood dat door hun haarvacht heen- schynt, de bloedkleur is, die door de weefsels van de huid is te zien. Met de bonte merels, mussen, spreeu- en (ja zelfs kieviten en zwaluwen!) is het anders gesteld. Hun abnormale wit is niet het gevolg van albinisme, ze hebben dan ook geen rode ogen! De oorzaak van de witte kleurdaar is ie! eindeiyk. Daar zit de witte ïyster op het voer! Een volkomen witte vogel, ik kan er werkelijk geen stipje zwart aan ont dekken, hoe ik ook tuur door mijn kyker, die al die tijd „in stelling" heeft gestaan naast myn theekopje. Myn derde al vanmiddag! Myn gastheer straalt. Hy kykt als een circusdirecteur, die z'n mooiste nummer voor het eind heeft bewaard. Eerst wat gewoon werk, overbekend nietwaar!, maar dan....! Het glans nummer! De witte merel! En ik moet zeggen, het is een pracht- nummer! Ik voel me zelf aangestoken door zyn enthousiasme, ik tuur, ik gluur, en kan er niet genoeg van krij gen. Het is een wonderlijk gezicht, zo'n overbekende vogel in zo'n vermom ming. HET dier ls biykbaar in goede con ditie, het ziet er zeer gaaf uit en zyn witte pak zit hem als gegoten. De andere vogels, medespelers op het win tertableau. nemen merk- waardigerwys geen byzondere notitie van de ongewone gast. Ze vinden er blykbaar niets ongewoons aan, ook zyn zwarte soortgenoten niet. Alleen wy, vogelliefhebbers, we kyken onze ogen uit en verdiepen ons in dit zoveelste raadsel der natuur. Want dat is het, een raadsel, dat nog altyd een af doende verklaring vraagt. We weten het juiste er nog niet van, al is het wel bekend, dat witte plek ken in haren of veren kunnen voor komen als gevolg van een storing in de aanvoer van kleurstoffen, welke storing dan weer te wyten kan zijn aan een verwonding of (by kooivo- gels!) aan eenzydig voedsel. Ziezo, het is voorby. De witte heeft een sprongetje genomen naar het voe derhuisje, heeft zich daar een poosje laten bewonderen en is dan met de bekende merelzwaai over hekjes en heggetjes weggeschoten. Naar de volgende tuin. Daar zitten weer andere liefhebbers met een kij ker. En een volledig gedekte vogel tafel en een kopje thee. EÉN vraag houdt me nu bezig. Deze vogel heeft ondanks zyn gebrek (want hy mist zyn natuurlijke beschermingsmiddel, de camouflage, het vermogen zich onzichtbaar te ma ken!) ondanks zijn ongunstige levens omstandigheden zich tot nu toe weten staande te houden. Hoelang, hoe kort, zal het leven hem zyn toegemeten? SJOUKE VAN DER ZEE

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1958 | | pagina 14