Jonker Vigelius' vlucht voor de klok van twaalf uur Een on-allejaars ouwejaarsverhaal OUDE JA ARS VARIATIES IN WENEN 1957 DINSDAG 31 DECEMBER 1957 door Jan van Ees I lIJ heette eigenlijk Louis Ange Charles Vigelius en hij was Jonkheer Meester Doctor. Maar wie wist dat in het kleine stadje. Meester Clovers de Boer, de notaris in ruste, wist meer van hem dan wie ook en die noemde hem gewoon Vigelius, of Louis Ange-de-Jonker. Dit was trouwens teer begrij pelijk, want de notaris had meerdere malen op lijn kantoor lange gesprekken met hem gevoerd. de Jonker Zo noemde men hem in het stadje en wanneer men die woorden uitsprak fronste men zijn wenkbrauwen of men trok diepe rimpels in het voorhoofd wat al direct op het bestaan van de zonderling een stempel van bijzondere betekenis drukte. Hij was een nogal gezet persoon van over de zestig, hij had een vol gezicht en er lag een rosse gloed over zijn wangen. Hij droeg dikke borstelige wenkbrauwen die in het midden met een punt waren opgedraaid. Hij ging gekleed in donker kostuum in de snit van 1908. Als hij dwaalde door het stadje, langs de wallen of door het keurig aangelegde park, droeg hij het hoofd bedekt met een harde,half-hoge hoed en al naar de weers gesteldheid voerde hij een wandelstok of een parapluie met benen knop. Zijn hoge schoenen met lange smalle punten staken bij het gaan uitdagend onder de te nauwe broekspijpen uit. Niemand had hem ooit in een overjas gezien, zelfs niet in het guurste herfst- of wintergetij. ment nam zij het maskér weg. Haar eigen gelaat was als het ware een af gietsel van het weerzinwekkende mombakkes in haar hand. Na een wijle zo gestaan te hebben wendde zij zich om en ging. Het was toen dat die lach op zijn gelaat bestorven is en er op is geble ven tot aan de huidige dag". Hy nam zijn kaarten op. ..Ik heb twee harten", annonceerde hij om de stilte te breken, die in het vertrek gevallen was. Want alles wat de zon derling betrof interesseefde een ieder in hoge mate. HET was de zoon van de notaris, dezelfde die nu al jaren geleden de praktijk van zijn vader heeft overgenomen, die het relaas wist van Jonker Vigelius' laatste oudejaars avond. Op de ochtend van weer zo'n een- en-dertigste-december zat de jonker in zijn halfduistere achterkamer en hij overdacht de nog vers in zijn geheu gen liggende drie of vier laatste jaren, waarin hij de dag met de fatale datum had willen ontvluchten. De eerste oudejaarsnacht, na die verschrikkelijk gedenkwaardige, had hij zichzelf teruggevonden in een roeiboot, midden op een meer. Het was er aarde-donker geweest en hij zat daar eenzaam, gehuld in dichte sluiers van mist en motregen. Daar was slechts het geluid van het klok kende water. Daarna waren er andere vluchtoor den voor hem gekomen, want vluch ten wilde hij voor die laatste slagen van het vergane jaar. Een verlaten Sennhut in de Alpen, waar buiten urenlang de sneeuw neer dwarrelde. Een schapenstal op de hei. waar hij zwijgend neer zat in gezelschap van een breiende herder. Maar altijd, om twaalf uur waren de klanken van klokketorens tot hem gekomen, de vreugde-knallen en de weerschijn van afgestoken vuurwerk. Dit alles had pijn gedaan in de oren en in het hart van jonker Vigelius, maar de lach op zijn gelaat was ge bleven. En zo hadden de stilte van de hei, het klokkende water van het meer en de majesteitelijke schoonheid der be sneeuwde Alpen de lach van de Jon ker aanschouwd en ook zij hadden niet geweten wat daarmede aan te vangen. toen schoot een machtige vuurpijl de lucht in BEHALVE de notaris kon geen mens er zich op beroemen ooit een woord met hem gewisseld te heoben. Klj bewoonde een kleine cot tage aan de rand van het stadje. Er stónden immer kleurige geraniums in de lage vensterbanken en soms werd er. wanneer de tijd van het jaar zulks vroeg, een grote witte azalea gebracht, uit de naastbijzijnde grote stad. Er reed dan een glanzende bestelwagen voor. De boodschappen voor zijn da gelijkse noden werden in een klein kastje geplaatst, naast de voordeur. En zo liep dan het leven zeer ge leidelijk. dat leven van Jonker Louis Ange Charles Vigelius. Iets was er aan hem wat een ieder intrigeerde. Dat was die lach, de lach die daar lei als bevrozen op zijn ge laat en die Immer twee rijen blikke rende tanden ontblootte tussen de volle bloedeloze lippen. Hij was er jaren geleden mee in het stadje ge komen en nooit had men hem zonder gezien. Er waren stadgenoten, die, als zij zijn hpisje passeerden, zo eens kwansuis naar binnen hadden gekeken en hadden gezien, hoe hij daar zat. bewegingloos als een pop. starend voor zich uit. de bleke smalle handen op de knieën, de mond vertrokken in in die bevrozen lach. Dat moet een hartbeklemmend ge zicht geweest zijn in het schemere licht van die ouderwets gemeubelde salon met de bibelots, dc tafellopers en de hoorn van overvloed op het hokkertje naast de schoorsteen. EEN avond op de sociëteit had de notaris, die een glas van zijn ge liefde Bourgogne meer had ge dronken dan hij gewoon was, het zich laten ontvallen, het verhaal over de Jonker. „Tja. Louis Ange Charles is aï- tijd een eenzame figuur geweest. Na eèn jarenlang celibaat zou er een vrouw in zijn leven komen een vrouw, het mag wat vreemd klinken, die hij niet kende van aanzien. Hij had haar eens geschreven over een bundeltje gedichten over kinderen v; haar hand. dat hem uitzonderlijk ge troffen had. En zo was er. via haar uitgever een briefwisseling ontstaan, die allengs gegroeid was tot een tedere band tussen twee zoekende zielen. Uiteindelijk had hij aangedrongen op een ontmoeting, die. na een meer malen resolute afwijzing van haar kant toch tot stand zou komen en wel op een oudejaarsavond, op de klokslag van twaalf. „Maar zo schreef zij „ik vrees dat. waar ge meer vraagt dan de band die onze zielen bond. mijn komst een smart voor U zal betekenen". In de laatste nacht van dat jaar sloeg de klok in de hal van zijn huis twaalf zilveren slagen. De deur van zijn kamer opende en daar stond een stralend jong vrouwenfiguurtje. Zij drukte met een enkele vinger een mombakkes tegen haar gezicht, een masker zoals kinderen dat dragen in kamavalstijd. Dc Jonker barstte uit in een scha terlach. Verlangend strekte hij zijn armen naar haar uit en op dat mo- IONKER Louis Ange Charles reikte achter zich en pakte op goed geluk een klein boekske. Het stond daar zo maar. achteloos en door de wereld vergeten: KRONIEKMATIGE EN GESCHIEDKUNDIGE BEftCHRIJVINO VAN VROONDUINEN EN OMLIGGENDE DORPEN EN MEREN ENZ. In een plotse impuls vatte hij de goude nspel uit zijn das, prikte naar een bladzijde in het boek en legde zijn wijsvinger, zo maar willekeurig aanduidend, midden op de pagina. „Hendrina Apolonia Brunink", las hij stom van verbazing. „Geboren 1899 .overleden 1922. Zij was een dichteres van ongemene begaafd heid. Vooral haar kinderversjes ge tuigden van een grote gevoeligheid. Merkwaardig was haar testamen taire beschikking wat betreft de door haar aan de gemeente ge schonken en naar haar genoemde Hendrina Appolonia Kerk. waarbij zij verbood daarin een klokkenspel of een uurwerk aa nte brengen, om dat naar haar mening de waarach tig gelovigen geen klokken behoe ven om aan hunne verplichtingen te worden herinnerd. Zij overleed te Vroonduinen waar op het kerkhof een eenvoudig ge denkteken de plaats aanwijst èn daar stond een jong vrouwenfiguurtje DIE dag tegen het vallen van de avond bogen de inwoners van Vroonduinen zich naar hun ven sters en gluurden naar die vreemde voorbijganger met het lachende ge laat. De Jonker doolde gedachteloos rond door de schier verlaten straatjes. Aan de rand van het stadje lag het kerk hof. Hij wandelde langs de graven die grauw neerlagen in het groeiende duister van die laatste dag van het jaar. Daar vond hij aan de voet van een machtige breed getakte acacia het graf van Hendrina Appolonia, de vrouw die eens in zijn leven was ge weest. Een marmeren zerk met de naam. Een granieten gebroken kolom. Op het plein naast het Raadhuis vond hij in de „Herbergh In den Gouwen Sleutel" onderdak. Een oude vrouw wees hem zijn kamer. Een bed met heldere lakens, een tafel, een stoel, een oude litho aan de muur. Die nacht zat Jonker Vigelius iet wat ongemakkelijk, leunend op zijn stok met de ivoren knop. op de ge broken kolom bij de zerk die de rust plaats dekte van Hendrina Appolonia. Een sluier van ontastbare lamfer verhulde de roerloze gestalte. De Jon ker wachtte en er bestonden geen uren voor hem. Langs de met sterren bezaaide he mel zeilden langzaam wolkenslierten, een statige vloot van Titanen. Er was geen geluid. Toen schoot een machtige vuurpijl de lucht in recht omhoog. Hij boog om. spatte uiteen en wondere kleu ren beschenen het witte gelaat met de bevrozen lach. Steeds weer nieuwe vuurstralen verlichtten het heelal vol hemelschepen in zachte pastelkleuren. Honderd klokketorens bimbamden sonoor hun bronzen klanken. Dat alles was om- en bij de lach van Jonker Louis Ange Charles en de zerk en de gebroken kolom en de naam van Hendrina Appolonia. Stra lend richtte hij zijn gelaat opwaarts. Er begonnen wat natte sneeuwvlokken neer te dwarrelen en zij waren op zijn van koorts gloeiende wangen als de kussen van een onzichtbare heme- linge. Op zijn weg naar de herberg ont moette hij geen mensen. Er woonde alom een haast tastbare stilte. De ven sters hingen dor en verduisterd in hun dode puien. In zijn kamer voor die nacht brand de een getemperd wit licht. Op de tafel stond een schaal met twee gc- poeiersuikerde oliebollen, een ther mosfles met warme punch. Er lag een kaartje naast waarop met bevende hand geschreven stond: Gelukkig Nieuwjaar. H. A. Brunink. En in een gevlekt, vrijwel onleesbaar stem peltje: „Herbergh In den Gouwen Sleutel. Helena A. Brunink. Eig.esse." TERUG weer in de eigen kleine stad bleven de kerkgangers ver wonderd staan hem na te zien. Zij drukten de gezangenboeken dicht te gen zich aan als in een kramp van angstige verbazing. Thuisblijvers druk ten de neuzen tegen de vensterruiten. Er ging, gefluisterd, een mare van raam tot raam, langs het grachtje met de hoge bruggen, langs de beide singels en weer terug. Het was één verbijsterde verwondering: „Jonker Vigelius lacht niet meer Louis Ange Charles ging zijn weg door het stadje en het was of zijn gang in die winterse zonneschijn lich ter was dan ooit. De jonge notaris had hem zien aan komen en wachtte hem op, staande in het deurgat. Vóór hij nog een woord van verba zing kon uitbrengen zei hem de Jon ker: „Vannacht heb ik een blik mo gen slaan in de hemel en Hendrina Appolonia heeft me die kramp van mijn mond gekust. Goeden dag nota ris! En een gelukkig nieuwjaar!" „Gelukkig nieuwjaar. Jonker" zei de notaris. De Jonker hoorde hem niet meer, zo vlug, zo licht was zijn gang! DE CIRKEL SLOOT ZICH Kinderogen zien liet onverdeelde geluk TWT annccr het laatste duet van de operette „Wiener Blut" ten einde is gezongen, klapt het doek onmiddellijk dicht. De be kende soubrette Else Stepanek maakt zich los uit de armen van de tenor en fluistert hem toe: „Dat hebben we weer gehad", maar dadelijk daarop breekt het applaus zó stormachtig los, dat het grote groenfluwelen gordijn weer dadelijk openwaaiert. De zangeres maakt een diepe buiging voor de toeschouwers, die haar staande een ovatie brengen. Er komt geen einde aan de toejuichingen, zodat het gordijn telkens weer openslaat en de prima donna buigend en glimlachend voor het applaus moet bedanken. Na de vierde maal verlaat zij echter het toneel en verschijnt niet meer voor het voetlicht. Voor de bijval moeten de tenor en de andere zangeressen verder maar buigen. Zij zelf heeft vanavond geen tijd meer. hoe hij daar zat Eens per jaar juist op deze avond moet zij immers na de laatste gala voorstelling van het jaar, nog een an der programma afwerken. Men viert Oudejaarsavond en dan is het in We nen, gewoonte, dat bekende kunste naars. vooral operette-zangeressen en conferenciers ook nog elders in meer intieme kring optreden. Snel loopt ze naar haar garderobe, waar geoefende handen het blauwzijden avondtoilet met de lange sleep loshaken en haar uit het keurslijf helpen. Zij heeft nu geen tijd om even bij te komen, een ogenblik uit te rusten en een paar woorden met een vriend of bewon deraar te wisselen. De deur blijft ge sloten. Zij gunt zich zelfs geen tijd om de afgegeven bloemen te bewonderen en de daarin verborgen naamkaartjes te lezen. Na de valse juwelen, het grote parelsnoer en de armbanden met strassdiamanten op de toilettafel te hebben neergelegd, schminkt zij zich snel af, terwijl het kamermeisje het zware donkere haar borstelt en haar kapsel weer begint op te maken. Na korte tijd staat ze klaar in haar avond jurk van goudlamé, glipt in haar bont mantel en is in gedachten bezig met het komende programma, dat een ver rassing moet worden: om half elf een paar Weense liedjes in het Heurigen- lokaal van Grinzing, om elf uur drie of vier chansons in het Femina-cabaret en om half twaalf een sketch in de Oriental-bar. HAAR wagen wacht voor de artis- ten-uitgang van het Raimund- theater. Ze stapt in en repeteert de tekst van het eerste lied. Else Ste panek is moe en denkt: Dat is dus oudejaarsavond van een gevierde zan geres. Terwyl al die goede en brave burgermensen gezellig thuis aan tafel zitten om elkaar klokslag twaalf geluk te wensen, vlieg ik van het ene nacht lokaal naar het andere en vind zelfs geen tijd om er over na te denken, dat er al weer een jaar voorbij is. Geruisloos glijdt de auto over de hardbevroren sneeuw. In de huizen op de Nussdnrferstrasse en in de villa's van Grinzing brandt overal licht. Ze ziet achter de vitragegordijnen nog hier en daar de omtrekken van een kerstboom met kaarsjes, die men voor deze gelegenheid opnieuw heeft aan gestoken. Ze denkt aan haar jeugd, die ze in een van de volksbuurten hier in Wenen heeft doorgebracht, vooral aan Oudejaarsavond in hun kleine woning bestaande uit een kamer, een zijka mertje en en keuken. Gewoonlijk aten ze in de keuken, maar op deze avond zaten ze in de huiskamer, die tevens als slaapkamer diende. Vader, moeder, zij zelf en haar zusje zaten aan tafel, waarop een grote schaal met Weense „Krapfen" stond, een soort oliebollen met abrikozenjam, en ze dronken warme punch uit dikke glazen. Verder had ieder van hen een bord voor zich staan met koekjes, bonbons en noten, waaromheen kleine vergulde geluks- varkentjes, papieren schoorsteenvegers en vissen van kruidkoek lagen, die alle een voorspoedig jaar voorspelden. Ze leefden eenvoudig, bijna arm, maar hoe gelukkig voelde zij zich in dit warme en gezellige huis al was het dan een huurkazerne in Ottakring. LANGZAAM stopt de auto in Grin zing voor een smal wijnhuis, waar boven de voordeur een bun deltje dennegroen is uitgestoken, ten teken dat hier is „ausgesteckt" en dat dus de wijnbouwer zijn eigen produkt van het laatste jaar ter plaatse mag tappen. Het is een zogenaamde „No- belheuriger", een betere en duurdere gelegenheid, waar de gegoede midden stand de rinzige en koppige jonge wijn drinkt uit grote plompe glazen. Als ze binenkomt begint het hele gezelschap wild te klappen en een paar jongelui, die aangeschoten zijn, gaan op de tafel staan en schreeuwen zo hard zij kun nen. De eigenaar brengt haar naar een soort podium, waar het Schram- mel-kwartet musiceert: een violist, een man met zijn gitaar, een harmonica en en citer-speler. Na even gewacht te hebben klapt de eigenaar in zijn han den, vraagt om stilte en stelt haar voor als de beroemde diva van de Weense operette. Else wacht tot het volkomen stil is in de zaal, waar men de rook kan snijden. Ze fluistert de violist iets toe, de instrumenten beginnen een simpel en weemoedig wijsje te spelen en dan zingt ze een paar sentimentele liedjes op Wenen, de ..Stadt meiner Traume", op de Stefanstoren, de Donau, Schön- brunn en het Prater. Onder het laatste couplet kijkt ze even op haar horloge. Er is geen tyd voor een toegift, want in het volgende lokaal wacht men reeds op haar OPNIEUW rydt ze door de buiten wijken, langs de huizen met de verlichte ramen en de jeugd herinneringen. dan door de oude bin nenstad, waar het iets woeliger is ge worden, en opeens staat ze voor het Femina-cabaret. De stakerige portier ln zyn lange jas met gouden tressen brengt haar naar het zaaltje, waar dames en heren in avondtoilet dicht by elkaar zitten. Op elk tafeltje staat champagne in het ijs met een servet eromheen en tussen muren en lam pen kronkelen serpentines. Waarom zijn deze mensen niet thuis gebleven, denkt zij. Maar dan geeft een deel van het gezelschap zelf de verklaring: een beruchte advocaat met zjjn rijke cliën te, ene luidruchtige groot-industrieel met een jong danseresje een lijvige exporteur met een buitenlandse zaken relatie, die met zijn twee voeten al diep in het nieuwe jaar staat, en di plomaat met een kennisje en dan ver der in een hoek enkele verliefde paar tjes en een aantal parvenu's, die nog geen passende woning hadden gevon den en daarom hun vrienden hier heb ben uitgenodigd. Terwijl de gedienstige kelners met volle presenteerbladen jongleren en het strijkje maar niet op gang wil komen, omdat er wegens plaatsgebrek niet ge danst kan worden, verschijnt de ietwat mollige typisch Weense, maar altijd keurig geklede directrice, die ook hier weer in de handen klapt en Else Ste panek kort inleidt. Er volgt een wel willend, maar niet al te onstuimig ap plaus, dat zich echter telkens her haalt na elk chanson, eerst over het kleine naaistertje van Parijs, dan over de Eiffeltoren en het Bois de Boulogne en tenslotte over de katten van Montmartre. Een oude heer met witte aristocratensnor nodigt haar uit om aan zijn tafeltje een glas champagne te drinken, maar ze heeft geen tijd. De auto staat klaar om haar naar de Oriental-bar te brengen. Het is onge veer half twaalf. WEER glijdt de wagen over het harde' sneeuwdek in de smalle straatjes en stegen van de binnenstad, waar het nu wemelt van mensen, die met serpentines zijn be hangen en die elkaar met confetti be strooien. De chauffeur kan er geen vaart achter zetten, maakt daarom een omweg over de verlaten Ring, slaat weer een zijstraat in en bereikt ten slotte dat gedeelte van de stad waar het Oosten, of de Weense Balkan be gint. Tussen de hoge gevels van de gotische huizen ruikt het naar gebak ken uien, knoflook, gebraden vlees aan het spit en naar sterke kruiden. De blauwe, rode en gele tinten van de Per zische tapijten gloeien en lokken in de etalages van de kleine winkels rondom het Griekse kerkje. Op de ramen leest men uitsluitend Armeense en Griekse namen. De zwak verlichte bar heeft de vorm van een ster, uitlopend in een aantal diepe nissen met lage zitbanken. Even aarzelt ze. dan komt de gérant met wijdse gebaren op haar toe en bege leidt haar met overdadige vriendelijk heid naar het tafeltje in het midden van het vertrek. Hij behoeft niet om stilte te verzoeken, want bij haar bin nenkomen is elk gesprek verstomd. Ze went aan het schemerige licht van de omfloerste lampen, waaronder zy nu een groot aantal bezoekers ontwaart, mannen met scherp getekende gelaats trekken, borstelige wenkbrauwen en donkere o&en. Heel de Balkan schijnt hier verzameld te zijn: Grieken, Per zen. Armeniërs, handelaars en studen ten'uit Egypte, Jordanië en Syrië, ook Joegoslaven Bulgaren, Roemenen en Hongaren. Bijna uitsluitend mannen met slechts hier en daar een enkele blonde vrouw. In een verre hoek tok kelt iemand op een balalaika en dan staat ze op, tastend naar de leuning van haar stoel. Ze reciteert een sketch over de Oudejaarsviering in Oostenrijk, waar groepen stedelingen in de cen tra van wintersport neerstrijken en in de hotels hun verveling trachten weg te drinken, terwijl de bergbevolking van diezelfde dorpen op dit uur naar de kerk gaat. In diezelfde tijd zijn duizenden mensen op reis, in treinen en vrachtauto's op boten en in vlieg tuigen. Zieken in gasthuizen smeken om genezing. Kinderen worden met een schreeuw geboren en ouden van dagen nemen afscheid van het leven. Op de drempel van het nieuwe jaar leven duizenden en nog eens duizen den vluchtelingen, ontheemden en ver volgden in ontbering, in hutten en kampen. Op dat ogenblik hebben Hon garen heimwee naar Boedapest, dro men Joegoslaven van de tuinen in het Kali Megdan van Belgrado denken Roemenen aan de bossen van de Kar paten, worden Bulgaren vervolgd dooi de geuren van hun rozenvelden in Karlowo, vervloeken ontelbare Ara bische fellah's de dag waarop zij uit Palestina zyn gevlucht, fantaseren geëmigreerde Tsjechen over het Hrad- sjin in Praag, versmachten Europea nen in de mijnen van de Oeral, verlan gen Russische emigranten naar de Wolga en willen Polen nog eenmaal een bedevaart doen naar de madonna van Tschenstochau. Overal is er heim wee naar het geboorteland ook in een snackbar van Wenen DAT is het einde, schril en abrupt. Terwijl een broeierige stilte tot in de diepste nissen kruipt, speelt de balalaika voort. De zangeres pakt haar bontmantel en stapt in de auto, die andermaal door de binnenstad rijdt, doch op het Stefansplein op een lage versnelling moet overgaan, omdat het er vol is met mensen. Men ziet he ren in smoking met een witte zijden sjaal om de hals, daarnaast dames en meisjes op zilveren sandalen met hoge hakken, huiverend in hun avondjur ken, waarover zij een bontjas hebben geslagen. Gearmd staan de groepjes bij elkaar, de heren hebben flessen champagne meegenomen, de glazen worden gevuld en men klinkt op het nieuwe jaar. Nogmaals vult men de glazen drinkt ze in één teug leeg en smyt ze dan met kracht op de harde sneeuw aan scherven. Jongens- en meisjesstudenten, danseressen, kunste naars en toneelspelers in duffle-coats en sjofele regenjassen sluiten zich aan. Ze drinken coca cola en limo nade, maken grappen en gooien op hun beurt de flesjes stuk. Uit een na bij gelegen restaurant komt het sle pende ritme van een Weense wals aan- slierten, waarop zich dadelijk paren vormen', die over het wit besneeuwde domplein zwieren. HET is middernacht. De Pummerin, de grootste klok van Oostenrijk, begint te dreunen en luidt het nieuwe jaar in. Klapwie kende duiven dwarrelen uit de Ste fanstoren en de andere klokken val len in van Sankt Peter, de Minder broeders en de Augustijnen. In de ka thedraal branden de luchters, zodat men buiten de figuren op de gebrand schilderde ramen kan onderscheiden. Dan gaan de koperen deuren van het hoofdportaal open, de eerste gelovigen schuifelen naar buiten en staren ont steld naar de dansende paren. Tege lijk met de kerkgangers dring orgel muziek naar buiten en de statige lof zang „Grote God wy loven U" vloeit samen met de klanken van de wals. Met moeite komt de auto vooruit. Nieuwsgierigen kijken door het raam pje naar binnen en zien daar geheel alleen een vrouw zitten, die het gezicht in haar bontkraag verbergt. Zal ze naar het hotel gaan waar ze door niemand wordt verwacht? Jeugd herinneringen maken zich weer van haar meester en worden tenslotte zo sterk dat zij zich naar de volkswijk Ottakring laat rijden, naar het ouder lijke huis, waar nu haar broer met zijn gezin woont. Ze belt aan geeft de concierge een vorstelijke fooi en komt op de derde verdieping na zoveel jaar weer in de bekende omgeving waar de familie nog aan tafel zit. Het lang verbleekte verleden wordt weer werkelijkheid. Met de twee kinderen gaat ze, zoals vroe ger, naar de keuken en laat boven het gasstel stukjes lood in een oude lepel smelten, zoals dat in Wenen op deze avond de gewoonte is. Het vloeibare lood wordt door ieder van de aanwezigen met een handige zwaai in een bak koud water ge worpen. Met sissend geluid verstart het tot de meest grillige en fantas tische figuren die de toekomst voorspellen. Wéér staren kinder ogen naar de grillen van de na tuur en ontdekken daarin fabel dieren, droomschepen, varens, een paleis of misschien een muziekin strument. Zij ziet zichzelf weer als klein meisje dat jaren geleden naar dit vreemde natuurspel keek en een stukje lood in de hand hield dat op een gitaar geleek en haar een muzikale loopbaan voorspelde. De cirkel had zich gesloten en met onfeilbare zekerheid wist ze dat alleen kinderogen het diepe en onverdeelde geluk kunnen zien! Dr. Nico Greitemann

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1957 | | pagina 14