„Inhalen
verboden!"
De Lüneburgerheide thans eigenlijk
niet meer dan een cultuurlandschap
J
Een Zoeklicht
Eenzame ontmoeting met Kaisertreueziel
WOORD
VAN
BEZINNING
5e laargang No. 52
Zaterdag 28 december 1957
Winterse speurtocht naar Duitse romantiek
Beeld uit het Wildseder natuurreservaat
II.
(Van een bijzondere medewerker)
In een reisgids, las ik: „De Lüneburgerheide is dood. Wat men
heden ten dage zo noemt is een cultuurlandschap". Nuchter be
schouwd is dat eigenlijk wel zo. Gelijk bij ons op veel kleinere schaal
in Drente, dient men ook tussen Hamburg en Hannover werkelijk te
zoeken naar de verrukkelijke heide van weleer. Naar de decoratieve
formaties van de Wacholder (jeneverbesstruiken), die het sterk gol
vende heidelandschap soms ineens een zuidelijke charme geven; naar
de beweeglijke kudden van de roemruchte Heidschnucken: naar de
eertijds tot grafmonumenten gerangschikte enorme zwerfstenen; naar
de gehuchten in Nedersaksische bouwtrant met hun bijgelovige be
woners; naar wijdheid en stilte. En wie er vandaag de dag prijs op
stelt nog eenmaal geconfronteerd te worden met de typisch-Duitse
romantiek van dit alles, komt uiteindelijk zonder mankeren terecht in
het natuurreservaat rond de Wilsederberg enige tientallen kilo
meters pal bezuiden Hamburg omdat die andere, wat meer de kant
van Hannover op gelegen pluk echte heide nu eenmaal opgeofferd is
aan de verdediging van het Westen. Oftewel „Truppenübungsplatz"
is geworden. Wie op een vorstige zonnige winterdag over de heide -
heuvels en bossen van dat Wilseder reservaat zwerft, zou gezien de
volstrekte eenzaamheid rondom en de onmogelijkheid voor auto's om
tot dit natuurpark door te dringen de illusie kunnen koesteren een
toeristische ontdekking te doen. Volkomen ten onrechte echter. In de
zomerse weken, dat de heide geurt en bloeit, weet het verbazingwek
kende aantal van anderhalf miljoen heidesfeer zoekende Duitsers (en
natuurlijk bovenal Hamburgers) de weg naar hier te vinden!
Een groot percentage bos
Dit restant Lüneburgerheide twin
tig by tien kilometer is het grootste
natuurreservaat in Duitsland. En het
spreekt inderdaad die welhaast senti
mentele hartstocht van onze oosterbu
ren voor het verschijnsel heide krachtig
aan. Nu dient ge U vooral niet voor te
stellen, dat het hele. 200 vierkante
kilometer grote reservaat uit niets an
ders bestaat. Zo is het niet. Bossen, en
dan vooral die nuchtere cultuurbossen,
welke de Duitsers met afgrijzen „Stan-
genwald" noemen, nemen veruit het
grootste percentage van de bodem in
beslag en waarschijnlijk is het wel zo.
dat op onze kleine Veluwe alles bijeen
nog heel wat meer heidevelden en oude
bossen te vinden zijn dan op de eens
tien maal zo uitgestrekte Lüneburger
heide!
Men dient echter te erkennen, dat er
in dat natuurpark rond Wilsede enige
prachtige partijen bewaard zijn geble
ven. Sterker deinend dan de Veluwe
(de Wilsederberg is ruim 160 meter) en
bovenal boeiend door ontelbare grillige
Wacholder, soms wel zo hoog als
Italiaanse cypressen, kolossale zwerf
stenen, door berken geflankeerde
zandweggetjes en zeker ook door
Heidschnucken. Een wonderlijke, bij de
buitenstaander licht tot misverstand
aanleiding gevende naam voor de
typische Lüneburger schapen. Kleiner
dan de normale, met zwarte voorkop
en buik en verder grijs, heel beweeg
lijk en alleen van zakelijk belang van
wege het vlees. De wol speelt geen rol.
Er lopen er in dit gebied rond Wilsede
nog enkele duizenden rond en volgens
statistische gegevens zyn er in geheel
Noord-Duitsland nog een 18.000 over.
„Heidschnuckenbraten" heeft een ze
kere reputatie. In de slachttijd sep
tember, oktober kan men het zonder
veel moeite op de Speisekarten vinden,
maar er vóór en er na is het een vrij
zeldzame specialiteit. Na vier dagen
menu's naspeuren vond ik het gerecht
tenslotte in een restaurant in de stad
Celle. Een werkelijk de zinnen strelend
gebraad met een onmiskenbare wild-
smaak, welke aan ree herinnert in
elk geval totaal anders dan alledaags
schapevlees. Een conclusie tot welke
in het bijzonder hij komt. die als ouver
ture enige glaasjes pittige Alter Heid-
marker heeft genoten, een regionale
uit de Wacholder gestookte jenever,
waar de kenner Bismarck reeds met
welbehagen over sprak.
Griin war die Heide
te voet de heide in gaan, is het gehucht
Wilsede byna steeds het einddoel. Een
in stand gehouden gehuchtje met wat
schaapskooien en verspreid liggende
boerenhoven in oude landelijke stijl:
vakwerk met bakstenen daar tussen en
rieten daken. Een lieflijk dorpje met
wat bouwland erom heen, maar wel
wat erg met het karakter van een
openluchtmuseum. In het ook al ge
moedelijk rustieke Gasthaus vond ik
aan de gangmuur een spotprent uit een
Duits blad: tanks, de hei de tot een
lugubere zandwoestenij omploegend, en
daaronder:
Grün w a r die Heide
Die Heide war grün.
En terwijl ik het cynisme van deze
parafraserende versregels in me op
nam, zei de berustend droeve stem van
de patroon achter me, dat de tanks
zelfs het Naturschutzpark niet ontza
gen en de dichter Hermann Löns ver
vóór de eerste wereldoorlog gelijk had
gehad toen hij voorspelde, d?t na en
kele generaties voor de Lüneburger
heide in haar geheel zou gelden: es
war einmal!
De schoonste delen van het natuur
reservaat, waar ge ondanks de veraf
schuwde tanks en de anderhalf miljoen
zomerse bezoekers, toch nog de meeste
en prachtigste jeneverbesstruiken ter
wereld hebt en waar de hei zich op
een enkele plek nog in haar volle ro
mantische glorie vertoont, de kern van
dit beschermde heidepark, zal wel voor
het nageslacht behouden blijven, maar
voor het overige wordt het met de
maand minder met de sfeer van de
oude Lüneburgerheide. In de dorpen
wordt genadeloos het oude, traditionele
afgebroken en wat er voor in de plaats
komt is nog oneindig veel troostelozer
dan onze ook al niet hartverwarmende
bouwtrant van vandaag. De Noordduit-
se roze baksteenhuisjes met hun steile
pannendaken allemaal eender, alle
maal even afstotend maken de
schoonheid van elk landschap radicaal
kapot, ze zijn voor ons een waarschu
wing om ook ons boerenland niet te
vergiftigen met bouwsels zonder karak
ter iets waar we trouwens hier cn
daar al druk mee bezig zijn.
Orheil waart rond
vrouwen". Inderdaad zijn er nog heel
wat boeren, die het geloof van de oude
Lüneburgerheide met zich dragen,
maar ze zwygen er over. Slechts een
maal liet er een wat los. Bij het ook in
het natuurpark gelegen gehuchtje Un-
deloh vroeg ik tegen het donker wor
den een bejaarde boer de weg en na
wat heen en weer gepraat kwamen we
zover, dat hij vluchtig de '„gloeiende
gestalte" noemde, de uit zijn graf her
rezen „Wiederganger", die uit het
moeras kwam en elk jaar het dorp een
hanetred naderde! En ook waarschuw
de deze goede ziel me er tegen de
grafheuvels even buiten Undeloh na
zonsondergang te bezoeken. Onheil
waarde er dan rond.
Veel concreter voerde een andere
ontmoeting me terug naar de verleden
tyd. Aan de redelijk belangrijke ver
keersweg, welke van de stad Lüneburg
naar het zuidwesten leidt, ligt in grote
eenzaamheid temidden van bossen,
akkerland en nog wat hei van oudsher
de herberg „Konstantinopel", een naam
die zich in de mist van de tijden ver
liest. In het vroege avondduister leg
den mijn reisgenoot en ik hier aan.
omdat de op de kaart vermelde naam
ons belangstelling inboezemde en om
dat we bovendien verlangden naar een
Alter Heidmarker. In een koude salon
achtige gelagkamer met veel geweien
aan de wand ontving Frau Fehler ons,
vergezeld van twee herdershonden. Een
ernstige grijze vrouw, die samen met
haar jagende man en met „opa", een
kleine, bejaarde vluchteling uit de
oostzone, de herberg bewoonde. „Opa"
had er in oorlogstijd onderdak gevon
den en hij had beloofd er te zullen
blijven, het landje te bewerken en hout
te hakken tot Helmuth, de zoon, terug
zou keren van het oostfront. Opa is er
nog steeds en wanneer Frau Fehler
aan haar zoon denkt, begint ze zacht
te huilen en zegt slechts „Stalingrad".
Van „Konstantinopel"
naar „Ankara"
Om haar af te leiden informeerde
mijn metgezel naar de namen van
haar twee honden, die ze enige mi
nuten eerder Haras en Senta had ge
noemd, maar naar welke namen ze
nu tevergeefs zocht.
WIE enigermate op de
hoogte is met de gelden
de verkeerstekens, kent
ongetwijfeld het bord „inhalen
verboden". Er staan twee auto's
op. een rode en een zwarte naast
elkaar en, als ten overvloede,
nog eens de woorden: inhalen
verboden! Deze borden zijn ge
plaatst langs smalle wegen,
waar nauwelijks genoeg ruimte
is om het verkeer van beide
richtingen elkaar te laten pas
seren. Inhalen levert daar groot
gevaar op. Er zijn natuurlijk
altijd waaghalzen, onverant
woordelijke weggebruikers, die
zich aan zo'n aanwijzing niets
gelegen laten liggen. Zij hebben
haast en riskeren alles, een be
keuring of. wat erger is, een
botsing met het tegemoetko
mende verkeer.
De laatste dagen van het jaar
zijn ook altijd gekenmerkt door
een zekere haast. Er moet vóór
het eind van het jaar nog het
een en ander gebeuren. 31 de
cember is een dwingende datum,
dan moeten allerlei zaken klaar
zijn. Dan moet er ingehaald
worden, wat nog steeds niet was
afgehandeld. Bovendien moeten
er nog twee dagen ingehaald
worden, twee kerstdagen, waar
op niet gewerkt is. Het waren
natuurlijk geen verloren dagen,
het waren feestdagen, maar ze
vielen midden in de week en ze
konden in deze drukke tijd zo
slecht gemist worden. Vandaar
dat er in de gezinnen en in vele
zaken de laatste dagen van het
jaar extra hard wordt aange
pakt.
Het gevaar is niet denkbeel
dig. dat we in onze haast en
drukte, niet alleen die twee da
gen willen inhalen, maar dat we
daarmee ook het kerstfeest zelf
en de betekenis ervan ongedaan
maken. Dat ligt definitief achter
ons. we zijn het alweer verge
ten. We gaan naar 31 december,
die datum eist nu onze volle
aandacht.
Het behoeft trouwens niet al
leen door de drukte te zijn, in
het gezin of in het werk, dat we
dit feest achter ons laten lig-
gen. Het kan ook gebeuren door
het tegenovergestelde, door onze
rustige overpeinzingen. Ook
daardoor zijn de laatste dagen
van het jaar immers geken
merkt. We gaan als vanzelf
peinzen: dat de tijd zo snel gaat
en dat het leven zo kort is. Nu
is kerstfeest 1957 alweer voorbij.
Nog enige dagen en het nieuwe
jaar 1958 staat voor ons. En we
worden weemoedig bij de ge
dachte aan de vergankelijkheid.
„Uren, dagen, maanden, jaren
vliegen als een schaduw heen.
Ach, wij vinden, waar wij sta-
-en. niets bestendigs hier be-
neèn".
Voor we het goed en wel be
seffen, hebben we dan het
kerstfeest ingehaald, achter ons
gelaten, uitgebannen. Het kerst
feest wilde juist door zijn bood
schap vreugde brengen in ons
bestaan. Het sprak van de
komst van God in de geboorte
van Jezus Christus. Het wilde
ons ervan verzekeren, dat Hij
kwam om ons te helpen en te
leiden en voor ons de overwin
ning te behalen op de schuld en
de dood. Bij het kerstfeest pas
sen geen sombere gedachten van
weemoed, maar blijde, van ver
nieuwing en verwachting.
Daarom moeten we trachten
die boodschap van het kerstfeest
juist in deze dagen vast te hou
den. We moeten het Kind, welks
geboorte we gevierd hebben,
niet willen inhalen en achter
ons laten door het j vergeten
en uit onze gedachten te ban
nen. Doen we dat, dan raken we
onze steun en onze troost kwijt.
Bovendien hebben we dan re
den bang te zijn voor het tege
moetkomende verkeer, voor het
jaar 1958 met zijn onbekende
toekomst. Daar staan we dan
onzeker tegenover, weifelend en
ons bezorgd afvragend: wat zal
dat ons weer brengen?
Dat is onnodig. Wie achter
het Kind van Bethlehem blijft
gaat met moed en vertrouwen
een oud jaar uit en een nieuw
jaar in. We mogen dan weten,
dat Hij erbij is, wat de toekomst
ook mag brengen.
Het inhalen van kerstfeest is
niet verboden. Het is wel af te
raden.
A. v. Leeuwen,
Ned. Herv. predikant
te Kaag.
En daarna wees ik op een ingelijst
portret van Wilhelm II, dat op een
ereplaats aan de wand hing. Dit deed
Frau Fehler eensklaps opleven. Her
kenden wij de keizer? Ja natuurlijk, de
Hollanders hadden immers veel voor
hem gedaan. Zy en haar man en byna
alle oudere boeren waren nog steeds
„Kaisertreu". Vroeger gingen ze vaak
met auto's naar kasteel Doorn om
bloemen te brengen als de keizer jarig
was. Zy zelf had hier geen geld voor
gehad, maar geregeld geschreven had
ze hem wel. En als beloning had ze dit
portret ontvangen met de in des keizers
eigen handschrift: „Meinen Dank für
treues Gedenken, Haus Doorn 1932".
Zoiets had geen ander op de Lüne
burgerheide.
En toen ze het portret weer eer
biedig op zyn plaats hing, zei ze nog
ontroerd: „Hij is voor ons altijd de
keizer gebleven".
Nu wij als verleners van asiel aan
haar geliefde Wilhelm haar vertrou
wen gewonnen hadden, kwamen we
van Frau Fehler nog aan de weet, dat
een kilometer zuidelyker een nieuw
etablissement was gebouwd, dat zy ver
afschuwde: „Ankara" heette het. Toen
we erover spraken daar de nacht door
te brengen, bezwoer ze ons dat niet te
doen en eerst nadat we haar deze be
lofte gegeven hadden, geleidde ze ons,
tezamen met Haras en Senta, naar ons
voertuig.
Van „Konstantinopel" naar „Anka
ra' hield inderdaad de overgang van
oud naar nieuw in. Het nieuwe Ankara
bleek een wit hotelletje, ook al volsla
gen eenzaam gelegen, waar soms Ham-
burgse heren kwamen dineren en waar
ook wel eens Engelse officieren hun
verveling in drank poogden te verdrin
ken. De bazin bleek overeenkomstig
haar zaak, nuchter en modern: zy
achtte de boeken en de poëzie van de
door de Lüneburgers aanbeden heide-
dichter Hermann Löns „kitsch" en
voor het overige vertelde ze onder meer
„dat ze nog liever joden dan Engelsen
in haar zaak had". Hierna viel het ons
niet moeilijk meer de belofte aan Frau
Fehler te houden en „Ankara" de rug
toe te keren.
H. A.
v OP DE BOEKENMARKT
S. Vestdyk. „Stomme getuigen"
Contact Amsterdam 1957.
By het herlezen van de „Stomme ge
tuigen" van Simon Vestdyk komt men
voortdurend tot de overtuiging die
even afgezaagd als juist kan zyn: welk
een meesterschap! Het is mogelijk dat
de kwaliteit van Vestdyks werk hier
eens te meer opvalt omdat men hier
met een vorm te doen heeft, die van
het korte verhaal, die de schrijver de
taak oplegt iedere zin zó neer te zet
ten, dat hij een maximum aan werk
verricht. Binnen deze beperktheid moet
ieder woord als het ware een kracht
proef in betekenis afleggen. Dit treft
nog des temeer, als men zich reali
seert hoe eenvoudig Vestdijks taal
eigenlijk is. Hij bedient zich nooit van
ongebruikelijke woorden en vormt nooit
ingewikkelde zinnen, terwijl zyn on
gebruikelijke (want unieke) ideeën
toch glashelder voor de dag komen.
Zyn taal is de taal van het dagelijkse
spreken, die aangeraakt is met de to
verstaf van het snelle denken en die
daardoor zulk een uitzonderlijke ge
ladenheid krijgt. Het snelle denken in
verticale richting is Vestdijks tweede
meesterlijke eigenschap en tevens de
bron van zyn oorspronkelijkheid. Deze
verhalen die zo verschillend van inhoud
zijn het middeleeuwse „De Oubliet
te", de surrealistisch aandoende „Ver
dwenen Horlogemaker'Gummivin
gers", „De gestolen Droom" en „Het
Vliegfeest" hebben met twee „nor
malere" „De boer onder de boom" en
„Het Gesprek in de directeurskamer"
alle die vlijmscherpe kip-ik-heb-je
mentaliteit waarmee Vestdijk als hij
op zyn best is en dat is hij hier, snel,
en regelrecht duikt in de onderste la
gen van de menselijke ziel. Den brengt
hy vervolgens zyn originele vondsten
nog naar boven met het gezicht van de
Voor de honderdduizenden, die zo
mers hun gemotoriseerde vehikels en
fietsen op de parkeerplaatsen zetten en
Gave Nedersaksische boerderijen zijn
zo zeldzaam geworden in het Lünebur
ger gebied, dat enkele zelfs als een
soort musea in stand worden gehou
den. En ook de mensen zijn. naarmate
de heide verdween, en de welvaart
groeide, sterk veranderd. Alleen de
ouderen geloven nog in het „tweede
gezicht", aan de geestverschijningen
van de uit hun graven verrezen zon
daars, aan de geneeskracht van „wyze
De herberg „Konstantinopel'' waar de Kaisertreue'Fehlers wonen.
man, die het befaamde konijn uit de
hoed haalt. Men moet er echter bij
deze wat eigenaardige beeldspraak wel
rekening mee houden, dat de letter
kundige prestidigitateur Vestdijk dat
konijn niet eerst zelf in de hoed gestopt
heeft. Het zat er al in en alleen Vest
dijk heeft kans gezien het voor de dag
te brengen.
Het is mogelijk dat men het boven
staande een vreemdsoortige aanbeve
ling zal vinden voor het werk van een
groot schrijver. Toch is het niet an
ders bedoeld.
Peter Abrahams. „MUn volk roept
om vrijheid". Foreholte, Voorhout
z.j.
De memoires van Peter Abrahams
doen heel waarheidsgetrouw aan en
men krijgt dan ook niet de indruk zo
als dat bij deze soort boeken dikwyls
het geval wil zijn, dat deze geschreven
zijn om der wille van de tendens. De
jonge kinderen en de volwassenen, die
opgroeien en leven in de negerdorpen
in en om Johannesburg, zyn boeiend
en strak getekend, levendig en natuur
lijk zyn de dialogen, raak de schilde
ring van omgeving en landschap.
Een goed geschreven boek brengt
met zich mee. dat de lezer door de ge
beurtenissen, welke de schrijver hem
mededeelt een diep, soms onvergete
lijk beeld krijgt overgebracht. Dit doet
de schryver door de rangschikking van
zijn scènes, door de preciesheid van
zijn beelden, door de keuze van zyn
woorden, kortom door die elementen
waarmee hij ons van de noodzakelijk
heid, van het zo-en-niet-anders van
zijn werk moet overtuigen. Het is niet
nodig, dat de auteur de nadruk legt op
de sentimenten, dat hy met de vinger
de ellende of het geluk van zijn sujet
ten komt aanwyzen. De gevoelens, die
hy bij zijn lezer wenst op te roepen
moeten zich kenbaar maken via het
verhaal.
In dit alles is Peter Abrahams vol
komen geslaagd. Wie dit boek zal lezen,
weet kort en goed hoe de verhoudingen
in Zuid-Afrika liggen. Dit mede te
delen is het doel van de schryver ge
weest. In hoe grote mate ieder wel
gezind mens geschokt en verontwaar
digd zal zyn door wat hij hier ziet af-
febeeld, zal afhangen van diens intel-
igentie, bevattingsvermogen en on
bekrompenheid. Het is daarom jammer
dat de Nederlandse uitgave, die ove
rigens zeer goed van vertaling is. een
zo nadrukkelijke titel heeft gekregen.
Wanneer zal men eens in gaan zien
dat een titel evenals de rest van het
boek, eigendom van de schryver is en
niet aangelengd verslapt, gekookt of
uitgestreken behoort te worden?
Arthur-Helnz Lehmann. „Tiroolse
Cavalcade". H. P. Leopold. Den
f Haag 1957.
Kijk, daar hebben wy het paarden-
dorp weer met zyn uitbundige, listige,
verliefde en vóór alles paardenmin-
nende bevolking. Ditmaal gaat het
niet in de allereerste plaats om de
paarden, hoewel die hun rol heus wei
toebedeeld krijgen, maar om een kerk
die tenslotte een badhuis zal worden!
Indien iemand deze gang van zaken
soms oneerbiedig mocht vinden, dan
is dat een bewijs voor het feit. dat hy
de toestanden in Wallrain niet kent.
Want daar kunnen nu eenmaal de
kromste dingen gebeuren, terwijl uit
eindelijk toch iedereen en alles de
plaats krijgen. die hen toekomt in deze
levenslustige gemeenschap, waar men
even eeriyk en vechtlustig als fatsoen
lijk is.
Het zal de minnaars van deze men
selijke en amusante verhalen wel diep
treurig stemmen te moeten vernemen
dat de schryver van dit alles het vorige
jaar by een auto-ongeluk om het leven
gekomen is.
Clara Eggink.