„HET HUIS ZONDER VENSTERS" WINTERSTEMMING DINSDAG 24 DECEMBER KERSTNUMMER PAGINA 2 IVare geschiedenis uit een oude kroniek door Evert Zandstra Een klein half uur westelijk van Vorden, in de Graafschap Zutphen, ligt het Huis Hackfort temidden van een uitgestrekt landgoed. Terzijde van het in de achttiende eeuw herbouwde kasteel, imposant met zijn torens, zijn voorname ingangspartij, sluipt de sombere Hackfortse beek onder overhangend lover langs de oude watermolen. De donkere slag van de nachtegaal trilt door de stilte van de lente- nachten en in de morgennevel schemert de vage gestalte van een hengelaar tegen de molenmuur achter het zwarte waterrad. Ik geloof niet, dat de oude man ooit een vis heeft gevangen. En zelden ruist het water nog over het kreunend rad. Eens was dit echter de dwangmolen van de heer van Hackfort men zag de horige boeren met kar en paard, of met zakkendragende ezeltjes, geduldig wachten in de rij: want wie het eerst komt, het eerst maalt. Te paard reed de heer van Hackfort voorbij met de oudste zoon, soms temidden van een kleurige stoet leenmannen en dienaren een nors man, die geen acht sloeg op wie daar nederig groetend wachtten. Hij had wel andere dingen aan het hoofd eeuwig durende twisten over grenzen, over jacht- en molenrechten, die leidden tot veten van geslachten her; oorlogen met andere kasteelheren, met steden, met vorsten, uit verre landen soms. Het is uit die tijd dat ik U een ware geschiedenis ga verhalen die ik gevonden heb in een oude kroniek. DE geur van wildbraad, van het houtvuur ook, stroom de de witte vallei in. De jongeman, die daar in de eenzaamheid zat, dacht grimmig: „Laat ze maar komen!" Hij sneed repen rood vlees uit de bout en at gulzig. Misschien doelde hij op de warande-heders. de jachtopzieners. „Ik ben geen stroper!" Hij haatte stropers dieper dan de magere wolven, die in het „wilt, bijster lant". de Veluwe. aan het eind van de winter zwierven. Die namiddag had het jagersgeluk hem op hun pad ge voerd. De wolven hadden een oude ever gedood en wa ren bezig deze te verslinden. Eén had hij gedood met. een pijl. één gewond met de speer en de andere op de vlucht gejaagd. De geredde achterbout van het zwijn had hij naar zijn hol gedragen. Zijn hol! Een gat in de heuvel flank voor de zoon van Jacob van Hackfort tot Hackfort, wiens stamboom diep in de eeuwen wortelde. Een hol als een dier, versleten kleren, grauw van ontberingen - hij. Berend van Hackfort. „Zij moesten eens weten!"Zijn en ook leerde hij Bevend liederen zingen de lier". vader, zijn broer. Een ogenblik speelde hij. een weinig ontroerd toch. met de gedachte: terug te keren. ,,Nee. niet nu. Niet zo! Vermagerd, verzwakt, ellendig: een sme keling! Misschien als de winter voorbij isIk verneder me niet!" Toch bleven zijn gedachten toeven op het kasteel: él te wel wist hij hoe het daar nu was. Ondanks vlagen van verlangen, van spijt, overheerste de verbitte ring. Vader, die. hard en nors. zijn broer - de stamhouder - voortrok: meenam op de jacht: het beste paard voor hem bestemde: met hem sprak over de veten, de strijd. „Hou jij je er buiten. Berend. Wacht tot je rijp bent". En wie was de knapste ruiter, de beste schutter, de taai ste vechter - wie durfde het meeste? Hij. Berend! En hém vernederde men, omdat hij maar de tweede zoon was! Bah - het leven op de burcht verveelde hem. Na een standje van vader, een spottende glimlach van zijn broer had hij heimelijk de burcht verlaten, in de nazomer. Zij wisten nu dat hij geen lege bedreigingen had geuit - en dat hij hen niet nodig had. Als hij eens terugkeerde zou den zij zien VOETSTAPPEN kraakten in de sneeuw. De jongeman sprong op, de hartsvanger in de vuistTastend met een roede wankelde een uitgeputte man door de zware sneeuwvacht op hem toe. Aan een leren band om de hals droeg hij in een etui van linnen eenEen lier! Een liereman verdwaald!" Berend liep hem tegemoet, steunde de 'oude en leidde hem in zijn hol. .,Ik rook het vuurik rook wildbraadik was op weg naar de burcht van het pad geraaktde sneeuwUren heb ik rondgedooldaldoor hoorde ik de wolven huilen". Berend reikte hem een reep warm, bloedend vlees aan - en tegelijk zag hij de dode ogen. Henne. de blinde muzikant bleef - die avond, die nacht, de drie dagen gedurende welke de sneeuwjacht over de Veluwe raasde, en daarna nog een paar dagen. Gebrek leden zij niet. Henne was een groot verteller en ook leerde hij Berend liederen zingen bij de lier. Zo als hij ze voor zong met de versleten, nog hartstochtelijke stem wist hij het geluk, dat muziek schenkt, over te dragen op de leer ling die niet zonder begaafdheid bleek. ,Toen het stiller werd. was Henne er in geslaagd „de jonge vriend" over te halen bij hem te blijven. Nu trokken zij samen van burcht tot burcht. Berend vermeed de Graafschap. Verbaasde de blinde zich over die afkeer? Hij vroeg niets, vermoedde waarschijnlijk zelfs niet wié hem rondleidde. Zij werden goed onthaald, de onstuimige jonge zanger en de blinde liereman. Toch waren kleine vernederingen pijnlijk te dragen. De jonge "ente hing over bos en beemd een mantel van pril groen, toen het einde van de vriendschap kwam. Een edelvrouwe, verrukt over de romance van Tristan en Isolde met de blonde haren, schonk de vurige zanger een Juweel. Henne wilde het verkopen aan de Lombardiers in de stad. Berend verzette zich heftigToen hij de vol gende ochtend in de herberg ontwaakte bleek de blinde al lang met een voerman vertrokken - hij had het juweel meegenomen. Was het een teken? -In elk geval was het een bevrijding. Berend keerde terug naar Hackfort En ook voor hem werd het gemeste kalf geslacht, gelijk zo schoon is beschreven in het Evangelie van Lucas. HEER Berend van Hackfort stond met de rug naar het haardvuur in de stove, de grote zaal - hij zag zijn eigen schaduw door het spel der vlammen langs de wanden waren en dacht: een zwerver was ik in mijn jongensjaren en rusteloos ben ik gebleven - nie mand weet waarheen het nieuwe jaar me zal voeren. Buiten zong een oude man met bevende stem: Ons genaket die avontstar die ons verlichtet also claer. wel was haer doe susa ninna susa noe Jesus minne sprac Marien toe. Dat huus dat hadde zo menich gat daer Christus in geboren was, wel was haer doe susa ninna susa noe Jesus minne sprac Marien toe. Kerstavond. In de kapel van het kasteel brandden al de kaarsen voor de mis. Vrede. Stilte. Bezinning. Maar in het hart van de kasteelheer woedde een zware strijd. De oorlog tussen Bourgondië en Gelre was in een nieuw stadium gekomen. Kon men de Bourgondiërs weren? Neen. Maar mocht men daarom hertog Karei de rug toe wenden? Sneeuw over het doodstille park, dat langzaam wegschemerde. Sie setten dat kint op haren schoot si cussedet voor syn mondekyn root. het was so soet.. susa ninna susa noe Jesus minne sprac Marien toe. Sie setten dan kint op haren knien- si sprac: groot eer moet u geschien, wel was haer doe Sie setten dat kint op haren aerm met groter vrouden sach syt aen, het was zo goet Hij luisterde nu welbewust - er was iets in het lied dat hem aangreep, meevoerde - naar wéér? Het waren niet de woorden - ja, die toch ook - maar niet de woorden al leen. Het was de stem: Die moeder makede den Kmde een bat, hoe lieflic dattet daer inne sat, wel was haer doe Dat kindekyn pieterden metter hant dattet water uten becken spranc, wel was hear doe De oude, versleten stem, maar nog zuiver, nog warm, nog bevend van ontroering - zo'n stem was er geen tweede, hij wist het. hij die aan het hof zoveel zangers had gehoord. Hij rende de trap al af - het voorplein over, de brug, de poort: Die os ende ooc dat eselkyn die aenbeden dat soete kindekyn, wel was haer doe susa ninna susa noe Jesus minne sprac Marien toe. HENNE! Jij bent het. Kom mee - je bent koud Hij had de grijsaard in zijn armen genomen. „Berendik herken JeMaar je bent niet dezelfdeWie bén je?" In de kapel van het kasteel brandden al de voor de mis. Hij had geraden wie eens zijn geleider, zijn vriend, zijn metgezel was geweest - en wie hij had bestolen. Maar hij kon niet anders dan zich overgeven: de nacht, de wol ven, de kniehoge sneeuwmassa, de gebroken lier - en de macht van de heer tegen wie niemand zich kan ver zetten. Het werd een blijde Kerstmis op Hackfort. De blinde Henne behoefde niet meer verder te zwerven. Tegen het voorjaar bouwde heer Berend een kleine woning voor hem, bij de watermolen, waar de nachtegaal zijn donkere lied zong voor de muzikale oren van de blinde. Een huis zonder vensters: zo had de naieve edelman - die nog befaamd zou worden door zijn heldendaden in de strijd van Gelre tegen de Bourgondiërs - het bevolen. Welk nut hadden vensters voor een man met dode ogen! Zou het niet juist zó zijn: dat alleen Henne zich in dit huls feilloos zou kunnen bewegen, de meerdere van alle anderen die zich overal zouden stoten, over alles zou den struikelen? Sindsdien zag men de blinde dikwijls tegen de molenmuur geleund in de zon zitten, een hengel in de hand. Misschien ving hij nooit een vis: het drui sen van het water, het kner-pen van het molenrad - de zang van de vogels en van de wind in de bomen was hem genoeg. Hij zong niet meer. Maar op feestdagen als heer Berend op het kasteel uitrustte van de vermoeienissen van de strijd te velde, bege leidde Henne zijn voormalige makker met de nu ge repareerde lier. De historie vermeldt niet wanneer de blinde muzikant stierf. Berend van Hackfort overleed op hoge leeftijd, de 22ste maart 1557. Hij is te Vorden begraven. EVERT ZANDSTRA De zang drong slechts vaag tot hem door en beïnvloed de toch zijn denken. Na de verzoening met zijn vader was hij al spoedig naar het hof van Karei van Egmond, her tog van Gelre. getrokken. Eerst als page, later als knaap, leerde hij er de wapenhandel en toen de hertog zijn moe dige aard had leren waarderen werd hij opgeleid voor de krijgsdienst. Hij had al jong op de slagvelden dier dagen gestreden en de roep verworven van een vurig krijgsman. Eenmaal had men hem gevangen genomen en eerst vrij gelaten na het betalen van een aanzienlijk losgeld. Toen zijn vader stierf had zijn oudere broer, Hendrik, Vorden geërfd, terwijl hij heer van Hackfort was geworden. In hetzelfde jaar was hij getrouwd met Magriet van Egmond. Zij was op dit ogenblik in de vrouwkenskamer bij hun dochtertje. Berend van Hackfort liep naar het venster. Het was laat in de middag. Een loodzware hemel lag over het be sneeuwde park. Nog altijd zong daar de man aan de poort. ,,Kom mee Henne, daar binnen ia warmte - er wacht een maaltijd, iets te drinken, een bedje blijft hier... ik laat je niet meer gaan". Een ogenblik probeerde de blinde zich l06 te rukken, te ontsnappen in het park dat nu donkerblauw neerlag, on der de naderende nacht. Vergeef me Berend, vergeef meik wist nietMaar hoeEn oh! ik die nog Uw naam durf te noemenEdele heer kaarsen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1957 | | pagina 12