in KAMER en TUIN De raaf, uitgestorven maar niet vergeten Het leven van Tliérèse Cabarrus Een Zoeklicht ZATERDAG 14 DECEMBER WEKELIJKS BIJVOEGSEL PAGINA 2 Kijkjes in de Natuur Bewogen Leven Slankdonkerogigbeeldschoon OP DE BOEKENMARKT HET BONTE MOEDERPLANTJE KUNT U zich nog herinneren dat merkwaardige geval, ongeveer een jaar geleden, van die kraaien in een Zuidhollands dorpje die het de mensen daar zo lastig maakten? In een dagblad had er een beschrij ving van gestaan, een soort wildwest- verhaal, waar blijkbaar nogal wat in zat. want andere bladen hadden het artikel overgenomen en zo golfde het kraaiennieuws over ons land, voorzien van pakkende opschriften als „valse kraaien vallen mensen aan", „duik vluchten en dan maar pikken" en „vogels spoken rondom de Molenpias". Ontdaan van alle franje kwam het verhaal over de kraaienplaag hierop neer: een tiental zwarte vogels waren om niet bekende reden of door niet opgehelderde oorzaak plotseling lastig geworden voor de voorbijgangers in dat dorp. Er is natuurlijk wèl een oorzaak ge- wee? t-, en zeker als er bij vogels „duik vluchten" aan te pas komen, maar om zo'n onverwacht verschijnsel te verklaren, is er allereerst iemand no dig. terzake kundig op het terrein der veldbiologie en volkomen vrij van voor oordeel, bijgeloof en dergelijke zaken, die een nuchter en kritisch oordeel in de weg staan. Dat dorp heeft jammer genoeg zo iemand niet kunnen opleveren, dus moest de berichtgeving komen van de befaamde ooggetuigen, die nergens ter wereld ontbreken en allen lijden aan hetzelfd euvel: ze nemen gebrekkig waar en wat ze zien, vergroten ze nog met de lenzen van hun angst en hun fantasie. Getuige de serie veronder stellingen en meningen, die nergens op berusten. Eén zinnetje stond er in dat kran tenverslag, waarop ik gaarne wil in haken- De tuinman uit het dorp had als zijn mening te kennen gegeven, dat die vogels raven waren geweest. Raven in Zuid-Holland anno 1956! Een vogel soort die reeds tientallen jaren ln Ne derland is uitgestorven, ik bedoel door de mensen uitgeroeid, een vogel, die zelfs in het grote bosrijke Duitsland door jacht en afschot, door zinloze en doelloze vernietiging zozeer is terug- „verglssing" van een of andere ge weerdrager. En zo staat 't er met de raaf al net zo voor. De boeken vertellen, dat de laatste Nederlandse raaf in 1924 heeft ge broed. Ik heb eens met iemand gespro ken, een heer van zeer gevorderde leeftijd, die mij vertelde, dat hij als Jongen (naar de gewoonte uit die tijd) het laatste ravennest in zijn geboorte streek Twente, had uitgehaald en dat de jonge raven zeer tam waren en vrij bij huis rondvlogen. De bijzonderheden gedrongen, dal we ook daar kunnen spreken van een uitgeroeide Europese vogelsoort. „Raven" dus in Z.-Holland! En nie mand van de vele gewiekste vogel kenners uit die streek, die daar iets van had gemerkt. Moet U net gelo ven! Zo'n geweldige zwarte vogel zo groot als een buizerd met een vlucht van bijna 1 meter, een vogel die on middellijk opvalt door z'n prachtig en onvermoeibaar zeilen en cirkelen hoog in de lucht, zijn, voor een kraaivogel. ongewone wigvormige staart en zijn diepe basstem, zo'n fenomeen in onze avifauna zou door geen enkel oritho- logisch tijdschrift zijn gesignaleerd. ONDERTUSSEN is het toch maar jammer, dat we deze merkwaar dige vogel in ons land nooit meer kunnen waarnemen, behalve dan in een dierentuin. Nederland is voor grote vogels te klein geworden. Dwaalt er al eens zo'n reus naar onze streken af, laten we zeggen een zeearend uit de noordelijke buurlanden, dan houd je Je hart vast by de gedachte aan een die ik v.an hem te horen kreeg, kwa men vrijwel overeen met wat me van jonge kraaien bekend is. Ook raven zijn dus zeer levendige vogels, die alles moeten onderzoeken, met alles en nog wat slepen en zich zeer aan hun ver zorger hechten, die zij op grote afstand en zelfs onder zware vermomming nog herkennen. Ook baden ze graag en bootsen in gevangenschap gemakkelijk geluiden na. Goed beschouwd weten de meeste mensen van deze Europese vogel maar heel weinig. We kennnen wel de zegs wijze „een witte raaf", waarmee we iets aanduiden, dat zelden voorkomt en we spreken van ravenzwart haar, maar daarmee is het dan ook afgelo pen. O, wacht es, we hebben ook nog in de schoolliteratuur de onverwoest bare fabel van „De vos en de raaf"! Napoleon nam later op haar zijn waak Op de 31ste juli van het jaar 1773 werd Jeanne Marie Ignace Théresia Cabarrus geboren. Een mensenkind over wie later de ganse wereld zou spreken. En schrij ver dezes begrijpt nog niet waarom Barbara Gartland deze figuur niet heeft behan deld in haar zeer lezeswaardig boek: „Bewitching Women" (Betoverende vrouwen). In dit boek namelijk heeft ze die vrouwen een plaats gegeven die volgens haar in het bijzonder begiftigd waren met Eva's betoverende eigenschappen en daarmee de wereld in beweging hebben gebracht, ten goede of ten kwade. Zij heeft haar boek ingedeeld in bepaalde rubrieken: „De vernietigende liefde", voor beeld: de boze genius: Isebel van Tyrus; de Liefde die gelukkig maakte, voorbeeld: Madame du Barry; de Liefde die de geschiedenis wijzigde, voorbeeld: Cleopatra; de Inspirerende Liefde, voorbeeld: Beatrice Portinari. Vanzelfsprekend zit Lucrezia Borgia in het vakje van de vernietigende Liefde en behoort Lady Hamilton tot die vrouwen, die door haar min de geschiedenis gewijzigd hebben. Waarom heeft de schrijfster Theresia Cabarrus. later zo bekend geworden onder de naam: La belle Tallien niet ln haar boek van achttien vrouwen opgenomen? Omdat zij deze geschiedenis niet gekend zou hebben? Dit is niet aan te nemen. Elke historie-minnaar kent in grote lijnen haar geschiedenis. Omdat zij niet in een van de vakjes past? Dit zou een reden kunnen zijn. Op een dag. toen ze op het toppunt van roem stond, verscheen er in haar salon te Parijs een sjofel uitziende oficier, die sprak met een Italiaans accent. Hij was slecht gemanierd, nog slechter gekleed en men kon hem aanzien dat alles hem tegenliep. In zijn abnormaal groot hoofd met de ietwat afstaande oren leefden duizenden geniale plannen, doch hij kon zijn weg niet vinden en hij klaagde tegen de gastvrouw over zijn armoede. Hij had zelfs geen geld om een nieuwe broek te kopen. Toen schreef de gastvrouw een briefje naar een relatie en daarna gingen de staatsmagazijnen voor de bleke of ficier open en hij kon zoveel ellen stof krijgen als hij behoefde. Veel had hij niet nodig, want hij was niet groot. De officier had gaarne met de charmante vrouw willen trouwen, doch zij spéélde met hem, zij waande zich mij len boven hem, omdat ze rijk was, jong en mooi. Omdat ze machtig was tevens. Door haar houding verwoestte, vernietigde ze iets in het leven van de man. en toen deze eenmaal keizer was geworden onder de naam Napoleon de Eerste, kreeg zij haar trekken thuis. TOEN bedacht ze met schaamte dat ze dom geweest was. Haar vrouwelijke intuïtie had haar ten aan zien van deze, kleine, onaanzienlijke in de steek ge laten. Zij had Napoleon aan haar vriendin gegund, de lichtzinnige aller lichtzinnigen: Joseflne Tac.her de la Pagerie. Haar liefde maakte ook gelukkig. Velen hebben er met warmte van getuigd. Al te veel zelfs. Haar liefde heeft ook de Geschiedenis gewijzigd. Het volk heeft haar vele keren gehuldigd als: Notre Dame de Thermidor. Jarenlang heeft men haar gezien als de vrouw die de ziel was van de opstand tegen Robespierre. Haar liefde heeft ook velen geinspireerd. Niet in het minst de eenvoudige landlieden, voor wie ze later Prinses de Chimay zou zijn. Zij heeft de trein gemist voor Bewitching Women. Zij is nog juist op tijd voor de BEWOGEN LEVENS. Wij maken dus plaats voor haar en bedenken daarbij dat het maar goed is dat al onze helden en heldinnen ter ziele zijn. want anders zou deze nieuwe figuur een gevaar ge worden zijn voor vele ouden. Tezamen met Catharina de Medici en Katharina de Tweede van Rusland had ze een drie-vrouwschap kunnen vormen dat een permanent ge vaar zou zijn geworden voor menige weldenkende, arge loze. Ja, misschien nog wel voor een voortreffelijk staats man als Disraeli, die zo charmant met een oude vrouw om kon springen: koningin Victoria. Op de leeuwenjager Paul Kruger zou het drie-vrouwschap geen vat gehad hebben. En op Spinoza zeker niet. Z7J zijn allen naar andere gewesten verhuisd, ook Theresia. die in Madrid geboren werdop Franse grond. Haar moeder was namelijk voor de 31ste juli van het jaar 1773 uitgenodigd voor een bal bij de Franse ambassadeur. Die was toen nog zeer jong en een opzien barende schoonheid. Daar haar man bovendien een schat rijk bankier was die bijna alle legeruitgaven financierde, was zij voor de aanwezigen begerenswaardig gezelschap. Zij sloeg daarom die avond dan ook geen dans over. maar plotseling werd ze aan iets herinnerd, en enige ogenblik ken daarna werd Jeanne Marie Ignace Therèsia Cabar rus geboren in een afgelegen vertrek van de ambasade. De vader was niet aanwezig, die had andere besognes en de moeder werd. zo gauw dit mogelijk was, met haar derde spruit naar het kasteel op de hoogvlakte van Casti- lië gebracht, dat haar man indertijd gekocht had met geld. dat hij in zaken had verdiend, die veel gelijkenis hebben met de helmen-affaire van onze dagen. DE vader, Francois Cabarrus, was zijn ganse leven al een man van de daad geweest. En wat hij bewonder de begeerde hij. Toen hij in zijn jonge jaren door toedoen van zijn vader bij het handelshuis Galabert was geplaatst, om daar te leren, vatte hij liefde op voor de nog prille, maar hartstochtelijke dochter: Antoinette, en toen hem bleek dat zijn toekomstige schoonvader hem te licht had gewogen, schaakte hij haar. Tezamen nog geen 35 jaar trokken zij blijmoedig de wereld in en het gelukte de te licht bevonden knaap in enkele jaren die schatten te verdienen, waarvan zijn schoonvader slechts had gedroomd. Zijn derde kind was geboren, een dochter. Hij liet zich weinig aan haar gelegen liggen. Hij had het kasteel Ca- rabanchel gekocht, op de hoogvlakte, en niet al te ver van Madrid, om het voor zijn vrouw te kunnen bestemmen als permanenUretraite-oord. Hij vond namelijk dat de hoofdse sfeer voor zijn jonge vrouw duizenden gevaren telde, en hemzelf zou het niet ongelegen komen dat hij van een bepaald echtelijk toezicht was bevrijd. HET leven was eentonig op het kasteel voor de moe der en de kinderen. Bovendien was het een bezwaar dat de kinderen geen opvoeding konden krijgen zo als gegeven werd aan rijken en aanzienlijken van die dagen. De vader zelf dronk het leven met volle teugen en dank zij zeer handige monetaire manipulaties werd hij door Koning Karei III in de adelstand verheven. Het kasteel was er al. De Z ah ar off van die dagen was graaf geworden. Een nieuwbakken graaf met zéér veel geld Vanzelfsprekend zag de nieuwe graaf nu laatdunkend neer op de familie van zijn vrouw, die hem eens te licht bevonden had. En toen op een dag de 30-jarige broer van Antoinette op bezoek kwam. zijn zwager dus, kon hij niet nalaten deze de afstand duidelijk te laten voelen die er tussen hen gekomen was. Maximilien logeerde bij een graafZijn zuster was nu gravin. Ja, maar oom Max was al onder de bekoring geko men van de slanke, beeldschone, donkerogige The resia, die nauwelijks twaalf jaar telde. En het kind, zich nog van geen kwaad bewust, vond het heerlijk dat er notitie van haar genomen werd, dat men haar toefluisterde dat ze zo knap was. Dat zei haar oom, die zelf heel knap was en heel charmant. Nadat zij korte tijd heimelijk omgang met elkaar hadden gehad, vroeg hij om haar hand. Doch de vader, die heel goed begreep dat het de zwager meer te doen was om familiebezit, dan om familie-liefde, zond hem de woestijn in en voordat hij Theresia schaken kon, zond hij zijn vrouw met de drie kin deren en een leermeester naar Parijs! REIN BROUWER Weet U nog „Maitre Corbeau sur un arbre perchédat hebt U toch ook vroeger moeten opzeggen Dat ging over de natuurlijk slimme vos, die de domme raaf, die op een tak zit, een stuk kaas afhandig maakt door met z'n honing zoete praatjes de ijdelheid van de raaf te strelen. Als de raaf z'n bek opent om te gaan zingen, valt hem de kaas uit z'n snavel en gaat de vos er lachend mee van door. ZIEDAAR wat we in vroeger dagen aan de weet kwamen van een raaf. De eerste de beste dorps jongen, die jonge kraaien heeft groot gebracht, zou ons hebben kunnen ver tellen, dat een kraai, dus ook een raaf, nooit iets uit zijn bek laat vallen, om dat hy op kraaienmanier zijn buit in zo'n geval tussen z'n tenen op de tak knelt, voor hij zijn snavel wil gebrui ken. Die dichter La Fontaine heeft trouwens wel meer van die biologische stunts uitgehaald. De raaf van de fabel had het trou wens nog veel eenvoudiger kunnen doen. Hij had het stuk kaas kunnen opbergen in z'n wijde keelzak. Dat doen alle kraaiachtigen. Ze hebben nl. geen krop. maar wat ze niet da delijk kunnen opeten dat stoppen ze in die keelzak. Wat heb ik me niet vaak vermaakt met m'n ekster of m'n tam me kraai, die een hele ris rozijnen of ook wel rode bessen bliksemsnel in slikte, om ze na een poosje netjes in het gelid weer te voorschijn te toveren op een platte steen of op de grond. Als een goochelaar. Raven begraven net als kraaien hun voedsel en ze sle pen net zo graag met glinsterende voorwerpen. Jadie glinsterende lepeltjes en gouden ringenis het nu wel juist, dat ze alleen maar daarop letten? Zou het niet eerder zo zijn, dat kraaien als geboren slopers aan alles, letterlijk alles, rukken en trek ken. en met alle voorwerpen heen en weer wandelen, maar dat ons de glin sterende dingen het eerst en het meest in 't oog vallen? Kippen pikken ook op allerlei steentjes en niet alleen op .witte. Ik vrees, dat de raaf. de kraai, de gaai en de ekster de reputatie, dat ze dieven zijn, wel niet meer zullen kwijtraken. Wij mensen zijn zo onge looflijk behoudend inzake wat ons een maal is ingeprent. Bekijkt nog even de tekening en let U op de buiten verhouding grote snavel en op de schedelvorm, die af wijkt van die der ons bekende kraaien. Ook heeft de raaf borstveren, die tot een mint uitlopen, tot een soort „baard". En dan tot slot nog eens die geschie denis van die levensgevaarlijke Zuid hollandse kraairaven of raafkraaien. Tenminste één verstandige zet hebben ze daar gedaan. Ze hebben één van die vogels gevangen en naar Artis ge stuurd, de enig juiste manier, om het mysterie op te lossen. Niet fantaseren, maar doodeenvoudig een beest vangen, opsturen en vragen: „Wat is dit"? En nu vind ik het zo jammer, dat daar waar de zaak interessant begon te worden, de stilte is ingetreden. Geen woord. Geen kik. Geen kraai- En dus ook geen raaf. Want stel U voor, dat daar tien raven in Zuid- Holland waren geweest. We moeten er niet aan denken. SJOUKE VAN DER ZEE. Henri van Leeuwen. „Zwerver ln Marokko". Uitgeverij Contact, Amsterdam 1957. Een merkwaardig mens moet Henri van Leeuwen zijn. Hij loopt in de wereld rond, half als dakloze zwerver, half als mondain schrijver. Hij geraakt zo gauw hij zich op weg begeeft, ver wikkeld in avonturen, die zijn heden daagse medemens alleen maar van de strip kent. En hy komt daar nog heel huids uit te voorschijn ook. Ook bezit hij uitzonderlijke eigenschappen. Zo heeft hy zijns ondanks in Tanger een lamme man en een ziek meisje gene zen door handoplegging. Hij heeft nog in Europa een figuur ontmoet, die regelrecht weggelopen was uit de Drie Stuiversopera, n.l. de evenknie van de oude Peachum, de handelaar in bede laarsuitrustingen en standplaatsen. Hij rookt haschish en krijgt onmiddellijk de heerlijkste dromen, hij bezoekt een Arabier die zijn gemummificeerde vrouw als huisgenote heeft. Hij zingt in cabarets, hij redt gestolen meisjes. Dat een en ander mij soms een tikje ongeloofwaardig aandoet, zal wel aan my liggen. Zeker is echter, dat Henri van Leeuwen zijn mirakuleuze beleve nissen in Marseille, Tanger, Casablan ca en Lyon zo weet té vertellen, dat iemand al lezende de lust bekruipt ook eens zo iets te ondernemen. En dat is toch maar de ware vertelkunst. Alfred Kossmann. „De Bekering". Querido Amsterdam 1957. Zonder enige twijfel weet Alfred Kossmann in ieder prozaverhaal van hem een oorspronkelijke probleemstel ling op te bouwen. Zijn probleemstel ling heeft altijd iets ongrijpbaars, om dat zij voor verschillende uitleggingen vatbaar is en de oplossing dus nauwe lijks aan de orde komt. Zo zou men kunnen zeggen, dat „Bekering", behan delende de terugkeer in zijn geboorte stad van Peter Onmaat, die tijdens zijn afwezigheid kans heeft gezien in Ame rika een beroemd en gevierd toneel schrijver en filmspeler te worden, het probleem van de ijdelheid aan de orde stelt. De ijdelheid, die zich de kop niet laat indrukken door goede voornemens. Men zou ook kunnen zeggen, dat de oude vriend die Onmaat, die overigens in Amerika de naam Linkof heeft aan genomen, direct ontmoet by zijn terug keer en die heel tekenend „Veind" heet, de wade genius is, die Peter, die als Onmaat zijn vakantie thuis had willen doorbrengen, dwingt om weer Linkhof te zijn. Mij zou „De Bekering" ook het drama van de roem kunnen noemen of het gevecht met de een zaamheid of de questie naar de reali teit of de erkenning van de zinloosheid van 's mensen doen en laten. En wanneer men dan bedenkt, dat al deze problemen zonder enige moeite te halen zijn uit dit boek, dat toch wer kelijk geen roman te noemen is, al staat dat woord op de omslag, dan zal men tot de erkenning moeten komen, dat men, ondanks deze discrepantie, toch werkelijk niet bekocht is. Dit laat ste gevoelt men zich alleen even by het lezen van de voorlaatste zin, die opnieuw een probleem zou opwerpen, als hy er niet zo klakkeloos stond. „O de god in ons", luidt die zin. „Meesters der Hongaarse Vertel kunst". J. M. Meulenhoff. Amsterdam z.j. De boeken, die deze titel dragen, be hoeven geen aanbeveling meer. Een ieder weet langzamerhand, dat hy, door zich deze verzameling aan te schaffen, een reeks uitstekende stalen van het wereldproza kan bezitten. Ditmaal zyn de Hongaren aan de beurt, die blyken niet alleen uitsteken de vertellers te zijn, maar ook veel variaties in hun thema te hebben. In deze bundel treft men verhalen, die iets van het sprookje hebben zoals „Toen ik in de Hemel Rondliep" van Frenenc Mora, typische boerendrama's in de trant van „Peter Nagyivan de Boerenknecht". Griezelverhalen zoals Jeni Heltai's De Dood en de Dokter, een modern kolderverhaal. waarin de experimentele poëzie gehekeld wordt en nog veel andere soorten. Een uitstekende uiteenzetting van het wezen en de aard van de Hongaar se letterkunde van de hand van de samensteller, een Hongaar, die de Ne derlandse taal zozeer beheerst, dat hy in staat is geweest om de gekozen ver halen zelf te vertalen, gaat aan de keuze vooraf. H. J. Friederlcy. „Vorsten. Vissers en boeren". Querido, A'dam 1957. Naar een nog onbekender land wordt men geleid door de verhalen van Frie- dericy. Deze spelen op Zuid-Celebes en hebben waarschyniyk een historische ondergrond. Men wordt er in gecon fronteerd met het volk van de Bogine- zen van hoog tot laag, met hun vor sten, hun vissers en hun boeren zoals de titel terecht luidt. Dat kasteverschil iets zeer ingry- pends is in het leven van dit volk, be- wyst het interessante verhaal van de oude karaëng Katapang en zyn zalf- broeder hadji Moestapa, beiden zonen van de Koning van Wowa, doch de laatste slechts voor de helft van koninkiyk bloed. Tot welk een bloedig drama de familievete tussen de beide in hun omgeving machtige mannen leidt, weet de schryver helder en met byzondere kennis van zaken te vertel len. In Bendeleider en De dubbele Aar maakt men kennis met gevallen van massa-suggestie, die zulke gevaariyke gevolgen kan hebben en die slechts door iemand die bekend is met de achtergronden en begrip heeft voor de psychologie van dit verschynsel, on- schadelyk gemaakt kan worden. De twee mooiste verhalen van deze bundel zUn m.i. Reigerdans, een hoogst sug gestieve verbeelding van een sakrale dans en het aangrypende en zeer sub tiele „Vasal". CLARA EGG INK. J Het moederplantje wordt door botanici Saxifraga sarmentosa genoemd en juist, omdat dit plantje ook al in Grootmoeder's tijd gekweekt werd, is dit een bewijs, dat het nogal een een voudig gevalletje is Dit plantje is niet moeilij!. kweken en U kunt er heus erg veel plezier van hebben. Voorheen meende men ook, dat de dunne rankjes beslist met watten afgeschermd moesten worden, doch tegen woordig weet men wel, dat het niet nodig is; de potranden zijn heus niet zo scherp meer. Dit moederplantje stelt niet veel eisen: het vormt vele dunne rankjes en daarop ontwikkelen zich allemaal jonge plantjes. In dien ze compleet zyn, kan men ze van de moederplant afnemen en kunnen zc allemaal afzon- derlyk verder gekweekt worden. \1 mag 't een ouderwets plant je genoemd worden, het is toch wel een gezellig ding en ik kan my levendig voorstellen, dat men het met liefde kweekt. Dit plantje kan ook bloeien; een zeer mooie bloem: eigenlijk een hele verzameling kleine wit te bloempjes. Dan meende mc nu moet het plantje sterven, doch dat is beslist onjuist. Zeker, de oude moederplant gaat wel wat minder fleurig het verdere leven in, doch daar staat tegen over, dat men immers genoeg jonge plantjes van de dunne rankjes kan winnen. Het is dus beslist geen bezwaar de oude plant na de bloei maar op te ruimen. U weet, dat de bloemist tegen woordig veel bonte plantjes kweekt en hy heeft er voor ge zorgd, dat er nu ook een bont moederplantje in de handel is. Het is al oud. doch het werd voorheen alleen maar in de warme kassen van een botani sche tuin gekweekt. Het gaat heus ook wel in de kamer, doch ze is veel teerder dan het ge wone groene moederplantje en U zult haar dus met wat zorg moeten omringen. Dit bonte moederplantje: Saxifraga sar mentosa var. tricolor heeft be slist wat meer warmte nodig en voldoet het best in een normaal verwarmde kamer. Verwacht van haar ook niet zo veel rankjes: ze maakt die wel, doch kan er maar moeilyk toe komen er ook jonge plantjes op te vormen. De verzorging moet dan wel heel goed zyn. Indien het plantje verpot moet worden, doet U dat maar in het vroege voorjaar; de bloemist heeft wel goede potgrond en doe er dan nog maar een beetje extra turfmolm doorheen. In de zomermaanden zult U haar ook een beetje tegen de felle zon moeten beschermen; ze kan er niet tegen. G. KROMDIJK.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1957 | | pagina 14