in KAMER en TUIN
De raaf, uitgestorven
maar niet vergeten
Het leven van Tliérèse Cabarrus
Een Zoeklicht
ZATERDAG 14 DECEMBER
WEKELIJKS BIJVOEGSEL
PAGINA 2
Kijkjes in de Natuur
Bewogen Leven
Slankdonkerogigbeeldschoon
OP DE BOEKENMARKT
HET BONTE MOEDERPLANTJE
KUNT U zich nog herinneren dat
merkwaardige geval, ongeveer
een jaar geleden, van die kraaien
in een Zuidhollands dorpje die het de
mensen daar zo lastig maakten?
In een dagblad had er een beschrij
ving van gestaan, een soort wildwest-
verhaal, waar blijkbaar nogal wat in
zat. want andere bladen hadden het
artikel overgenomen en zo golfde het
kraaiennieuws over ons land, voorzien
van pakkende opschriften als „valse
kraaien vallen mensen aan", „duik
vluchten en dan maar pikken" en
„vogels spoken rondom de Molenpias".
Ontdaan van alle franje kwam het
verhaal over de kraaienplaag hierop
neer: een tiental zwarte vogels waren
om niet bekende reden of door niet
opgehelderde oorzaak plotseling lastig
geworden voor de voorbijgangers in dat
dorp.
Er is natuurlijk wèl een oorzaak ge-
wee? t-, en zeker als er bij vogels „duik
vluchten" aan te pas komen, maar
om zo'n onverwacht verschijnsel te
verklaren, is er allereerst iemand no
dig. terzake kundig op het terrein der
veldbiologie en volkomen vrij van voor
oordeel, bijgeloof en dergelijke zaken,
die een nuchter en kritisch oordeel in
de weg staan.
Dat dorp heeft jammer genoeg zo
iemand niet kunnen opleveren, dus
moest de berichtgeving komen van de
befaamde ooggetuigen, die nergens ter
wereld ontbreken en allen lijden aan
hetzelfd euvel: ze nemen gebrekkig
waar en wat ze zien, vergroten ze nog
met de lenzen van hun angst en hun
fantasie. Getuige de serie veronder
stellingen en meningen, die nergens
op berusten.
Eén zinnetje stond er in dat kran
tenverslag, waarop ik gaarne wil in
haken- De tuinman uit het dorp had
als zijn mening te kennen gegeven, dat
die vogels raven waren geweest. Raven
in Zuid-Holland anno 1956! Een vogel
soort die reeds tientallen jaren ln Ne
derland is uitgestorven, ik bedoel door
de mensen uitgeroeid, een vogel, die
zelfs in het grote bosrijke Duitsland
door jacht en afschot, door zinloze en
doelloze vernietiging zozeer is terug-
„verglssing" van een of andere ge
weerdrager. En zo staat 't er met de
raaf al net zo voor.
De boeken vertellen, dat de laatste
Nederlandse raaf in 1924 heeft ge
broed. Ik heb eens met iemand gespro
ken, een heer van zeer gevorderde
leeftijd, die mij vertelde, dat hij als
Jongen (naar de gewoonte uit die tijd)
het laatste ravennest in zijn geboorte
streek Twente, had uitgehaald en dat
de jonge raven zeer tam waren en vrij
bij huis rondvlogen. De bijzonderheden
gedrongen, dal we ook daar kunnen
spreken van een uitgeroeide Europese
vogelsoort.
„Raven" dus in Z.-Holland! En nie
mand van de vele gewiekste vogel
kenners uit die streek, die daar iets
van had gemerkt. Moet U net gelo
ven! Zo'n geweldige zwarte vogel zo
groot als een buizerd met een vlucht
van bijna 1 meter, een vogel die on
middellijk opvalt door z'n prachtig en
onvermoeibaar zeilen en cirkelen hoog
in de lucht, zijn, voor een kraaivogel.
ongewone wigvormige staart en zijn
diepe basstem, zo'n fenomeen in onze
avifauna zou door geen enkel oritho-
logisch tijdschrift zijn gesignaleerd.
ONDERTUSSEN is het toch maar
jammer, dat we deze merkwaar
dige vogel in ons land nooit
meer kunnen waarnemen, behalve dan
in een dierentuin. Nederland is voor
grote vogels te klein geworden. Dwaalt
er al eens zo'n reus naar onze streken
af, laten we zeggen een zeearend uit
de noordelijke buurlanden, dan houd
je Je hart vast by de gedachte aan een
die ik v.an hem te horen kreeg, kwa
men vrijwel overeen met wat me van
jonge kraaien bekend is. Ook raven zijn
dus zeer levendige vogels, die alles
moeten onderzoeken, met alles en nog
wat slepen en zich zeer aan hun ver
zorger hechten, die zij op grote afstand
en zelfs onder zware vermomming nog
herkennen. Ook baden ze graag en
bootsen in gevangenschap gemakkelijk
geluiden na.
Goed beschouwd weten de meeste
mensen van deze Europese vogel maar
heel weinig. We kennnen wel de zegs
wijze „een witte raaf", waarmee we
iets aanduiden, dat zelden voorkomt
en we spreken van ravenzwart haar,
maar daarmee is het dan ook afgelo
pen. O, wacht es, we hebben ook nog
in de schoolliteratuur de onverwoest
bare fabel van „De vos en de raaf"!
Napoleon nam later op haar zijn waak
Op de 31ste juli van het jaar 1773 werd Jeanne Marie Ignace Théresia Cabarrus
geboren. Een mensenkind over wie later de ganse wereld zou spreken. En schrij
ver dezes begrijpt nog niet waarom Barbara Gartland deze figuur niet heeft behan
deld in haar zeer lezeswaardig boek: „Bewitching Women" (Betoverende vrouwen).
In dit boek namelijk heeft ze die vrouwen een plaats gegeven die volgens haar in het
bijzonder begiftigd waren met Eva's betoverende eigenschappen en daarmee de wereld
in beweging hebben gebracht, ten goede of ten kwade.
Zij heeft haar boek ingedeeld in bepaalde rubrieken: „De vernietigende liefde", voor
beeld: de boze genius: Isebel van Tyrus; de Liefde die gelukkig maakte, voorbeeld:
Madame du Barry; de Liefde die de geschiedenis wijzigde, voorbeeld: Cleopatra; de
Inspirerende Liefde, voorbeeld: Beatrice Portinari.
Vanzelfsprekend zit Lucrezia Borgia in het vakje van de vernietigende Liefde en
behoort Lady Hamilton tot die vrouwen, die door haar min de geschiedenis gewijzigd
hebben.
Waarom heeft de schrijfster Theresia Cabarrus. later
zo bekend geworden onder de naam: La belle Tallien niet
ln haar boek van achttien vrouwen opgenomen? Omdat
zij deze geschiedenis niet gekend zou hebben? Dit is niet
aan te nemen. Elke historie-minnaar kent in grote lijnen
haar geschiedenis.
Omdat zij niet in een van de vakjes past? Dit zou een
reden kunnen zijn.
Op een dag. toen ze op het toppunt van roem stond,
verscheen er in haar salon te Parijs een sjofel uitziende
oficier, die sprak met een Italiaans accent. Hij was
slecht gemanierd, nog slechter gekleed en men kon hem
aanzien dat alles hem tegenliep. In zijn abnormaal groot
hoofd met de ietwat afstaande oren leefden duizenden
geniale plannen, doch hij kon zijn weg niet vinden en hij
klaagde tegen de gastvrouw over zijn armoede. Hij had
zelfs geen geld om een nieuwe broek te kopen.
Toen schreef de gastvrouw een briefje naar een relatie
en daarna gingen de staatsmagazijnen voor de bleke of
ficier open en hij kon zoveel ellen stof krijgen als hij
behoefde. Veel had hij niet nodig, want hij was niet groot.
De officier had gaarne met de charmante vrouw willen
trouwen, doch zij spéélde met hem, zij waande zich mij
len boven hem, omdat ze rijk was, jong en mooi. Omdat
ze machtig was tevens. Door haar houding verwoestte,
vernietigde ze iets in het leven van de man. en toen deze
eenmaal keizer was geworden onder de naam Napoleon
de Eerste, kreeg zij haar trekken thuis.
TOEN bedacht ze met schaamte dat ze dom geweest
was. Haar vrouwelijke intuïtie had haar ten aan
zien van deze, kleine, onaanzienlijke in de steek ge
laten. Zij had Napoleon aan haar vriendin gegund, de
lichtzinnige aller lichtzinnigen: Joseflne Tac.her de la
Pagerie.
Haar liefde maakte ook gelukkig. Velen hebben er met
warmte van getuigd. Al te veel zelfs.
Haar liefde heeft ook de Geschiedenis gewijzigd. Het
volk heeft haar vele keren gehuldigd als: Notre Dame de
Thermidor. Jarenlang heeft men haar gezien als de
vrouw die de ziel was van de opstand tegen Robespierre.
Haar liefde heeft ook velen geinspireerd. Niet in het
minst de eenvoudige landlieden, voor wie ze later Prinses
de Chimay zou zijn.
Zij heeft de trein gemist voor Bewitching Women. Zij
is nog juist op tijd voor de BEWOGEN LEVENS. Wij
maken dus plaats voor haar en bedenken daarbij dat het
maar goed is dat al onze helden en heldinnen ter ziele
zijn. want anders zou deze nieuwe figuur een gevaar ge
worden zijn voor vele ouden. Tezamen met Catharina de
Medici en Katharina de Tweede van Rusland had ze een
drie-vrouwschap kunnen vormen dat een permanent ge
vaar zou zijn geworden voor menige weldenkende, arge
loze. Ja, misschien nog wel voor een voortreffelijk staats
man als Disraeli, die zo charmant met een oude vrouw
om kon springen: koningin Victoria. Op de leeuwenjager
Paul Kruger zou het drie-vrouwschap geen vat gehad
hebben. En op Spinoza zeker niet.
Z7J zijn allen naar andere gewesten verhuisd, ook
Theresia. die in Madrid geboren werdop Franse
grond. Haar moeder was namelijk voor de 31ste juli
van het jaar 1773 uitgenodigd voor een bal bij de Franse
ambassadeur. Die was toen nog zeer jong en een opzien
barende schoonheid. Daar haar man bovendien een schat
rijk bankier was die bijna alle legeruitgaven financierde,
was zij voor de aanwezigen begerenswaardig gezelschap.
Zij sloeg daarom die avond dan ook geen dans over. maar
plotseling werd ze aan iets herinnerd, en enige ogenblik
ken daarna werd Jeanne Marie Ignace Therèsia Cabar
rus geboren in een afgelegen vertrek van de ambasade.
De vader was niet aanwezig, die had andere besognes
en de moeder werd. zo gauw dit mogelijk was, met haar
derde spruit naar het kasteel op de hoogvlakte van Casti-
lië gebracht, dat haar man indertijd gekocht had met
geld. dat hij in zaken had verdiend, die veel gelijkenis
hebben met de helmen-affaire van onze dagen.
DE vader, Francois Cabarrus, was zijn ganse leven al
een man van de daad geweest. En wat hij bewonder
de begeerde hij. Toen hij in zijn jonge jaren door
toedoen van zijn vader bij het handelshuis Galabert was
geplaatst, om daar te leren, vatte hij liefde op voor de nog
prille, maar hartstochtelijke dochter: Antoinette, en toen
hem bleek dat zijn toekomstige schoonvader hem te licht
had gewogen, schaakte hij haar.
Tezamen nog geen 35 jaar trokken zij blijmoedig de
wereld in en het gelukte de te licht bevonden knaap in
enkele jaren die schatten te verdienen, waarvan zijn
schoonvader slechts had gedroomd.
Zijn derde kind was geboren, een dochter. Hij liet zich
weinig aan haar gelegen liggen. Hij had het kasteel Ca-
rabanchel gekocht, op de hoogvlakte, en niet al te ver
van Madrid, om het voor zijn vrouw te kunnen bestemmen
als permanenUretraite-oord. Hij vond namelijk dat de
hoofdse sfeer voor zijn jonge vrouw duizenden gevaren
telde, en hemzelf zou het niet ongelegen komen dat hij
van een bepaald echtelijk toezicht was bevrijd.
HET leven was eentonig op het kasteel voor de moe
der en de kinderen. Bovendien was het een bezwaar
dat de kinderen geen opvoeding konden krijgen zo
als gegeven werd aan rijken en aanzienlijken van die
dagen. De vader zelf dronk het leven met volle teugen en
dank zij zeer handige monetaire manipulaties werd hij
door Koning Karei III in de adelstand verheven.
Het kasteel was er al. De Z ah ar off van die dagen was
graaf geworden. Een nieuwbakken graaf met zéér veel
geld
Vanzelfsprekend zag de nieuwe graaf nu laatdunkend
neer op de familie van zijn vrouw, die hem eens te licht
bevonden had. En toen op een dag de 30-jarige broer van
Antoinette op bezoek kwam. zijn zwager dus, kon hij niet
nalaten deze de afstand duidelijk te laten voelen die er
tussen hen gekomen was. Maximilien logeerde bij een
graafZijn zuster was nu gravin.
Ja, maar oom Max was al onder de bekoring geko
men van de slanke, beeldschone, donkerogige The
resia, die nauwelijks twaalf jaar telde. En het kind,
zich nog van geen kwaad bewust, vond het heerlijk
dat er notitie van haar genomen werd, dat men haar
toefluisterde dat ze zo knap was. Dat zei haar oom,
die zelf heel knap was en heel charmant.
Nadat zij korte tijd heimelijk omgang met elkaar
hadden gehad, vroeg hij om haar hand. Doch de
vader, die heel goed begreep dat het de zwager meer
te doen was om familiebezit, dan om familie-liefde,
zond hem de woestijn in en voordat hij Theresia
schaken kon, zond hij zijn vrouw met de drie kin
deren en een leermeester naar Parijs!
REIN BROUWER
Weet U nog „Maitre Corbeau sur un
arbre perchédat hebt U toch ook
vroeger moeten opzeggen Dat ging over
de natuurlijk slimme vos, die de domme
raaf, die op een tak zit, een stuk kaas
afhandig maakt door met z'n honing
zoete praatjes de ijdelheid van de raaf
te strelen. Als de raaf z'n bek opent
om te gaan zingen, valt hem de kaas
uit z'n snavel en gaat de vos er
lachend mee van door.
ZIEDAAR wat we in vroeger dagen
aan de weet kwamen van een
raaf. De eerste de beste dorps
jongen, die jonge kraaien heeft groot
gebracht, zou ons hebben kunnen ver
tellen, dat een kraai, dus ook een raaf,
nooit iets uit zijn bek laat vallen, om
dat hy op kraaienmanier zijn buit in
zo'n geval tussen z'n tenen op de tak
knelt, voor hij zijn snavel wil gebrui
ken. Die dichter La Fontaine heeft
trouwens wel meer van die biologische
stunts uitgehaald.
De raaf van de fabel had het trou
wens nog veel eenvoudiger kunnen
doen. Hij had het stuk kaas kunnen
opbergen in z'n wijde keelzak. Dat
doen alle kraaiachtigen. Ze hebben
nl. geen krop. maar wat ze niet da
delijk kunnen opeten dat stoppen ze in
die keelzak. Wat heb ik me niet vaak
vermaakt met m'n ekster of m'n tam
me kraai, die een hele ris rozijnen of
ook wel rode bessen bliksemsnel in
slikte, om ze na een poosje netjes in
het gelid weer te voorschijn te toveren
op een platte steen of op de grond.
Als een goochelaar. Raven begraven
net als kraaien hun voedsel en ze sle
pen net zo graag met glinsterende
voorwerpen. Jadie glinsterende
lepeltjes en gouden ringenis het
nu wel juist, dat ze alleen maar daarop
letten? Zou het niet eerder zo zijn,
dat kraaien als geboren slopers aan
alles, letterlijk alles, rukken en trek
ken. en met alle voorwerpen heen en
weer wandelen, maar dat ons de glin
sterende dingen het eerst en het meest
in 't oog vallen? Kippen pikken ook
op allerlei steentjes en niet alleen op
.witte. Ik vrees, dat de raaf. de kraai,
de gaai en de ekster de reputatie, dat
ze dieven zijn, wel niet meer zullen
kwijtraken. Wij mensen zijn zo onge
looflijk behoudend inzake wat ons een
maal is ingeprent.
Bekijkt nog even de tekening en
let U op de buiten verhouding grote
snavel en op de schedelvorm, die af
wijkt van die der ons bekende kraaien.
Ook heeft de raaf borstveren, die tot
een mint uitlopen, tot een soort
„baard".
En dan tot slot nog eens die geschie
denis van die levensgevaarlijke Zuid
hollandse kraairaven of raafkraaien.
Tenminste één verstandige zet hebben
ze daar gedaan. Ze hebben één van
die vogels gevangen en naar Artis ge
stuurd, de enig juiste manier, om het
mysterie op te lossen. Niet fantaseren,
maar doodeenvoudig een beest vangen,
opsturen en vragen: „Wat is dit"?
En nu vind ik het zo jammer, dat
daar waar de zaak interessant begon
te worden, de stilte is ingetreden. Geen
woord. Geen kik. Geen kraai-
En dus ook geen raaf. Want stel U
voor, dat daar tien raven in Zuid-
Holland waren geweest. We moeten er
niet aan denken.
SJOUKE VAN DER ZEE.
Henri van Leeuwen. „Zwerver ln
Marokko". Uitgeverij Contact,
Amsterdam 1957.
Een merkwaardig mens moet Henri
van Leeuwen zijn. Hij loopt in de
wereld rond, half als dakloze zwerver,
half als mondain schrijver. Hij geraakt
zo gauw hij zich op weg begeeft, ver
wikkeld in avonturen, die zijn heden
daagse medemens alleen maar van de
strip kent. En hy komt daar nog heel
huids uit te voorschijn ook. Ook bezit
hij uitzonderlijke eigenschappen. Zo
heeft hy zijns ondanks in Tanger een
lamme man en een ziek meisje gene
zen door handoplegging. Hij heeft nog
in Europa een figuur ontmoet, die
regelrecht weggelopen was uit de Drie
Stuiversopera, n.l. de evenknie van de
oude Peachum, de handelaar in bede
laarsuitrustingen en standplaatsen. Hij
rookt haschish en krijgt onmiddellijk
de heerlijkste dromen, hij bezoekt een
Arabier die zijn gemummificeerde
vrouw als huisgenote heeft. Hij zingt
in cabarets, hij redt gestolen meisjes.
Dat een en ander mij soms een tikje
ongeloofwaardig aandoet, zal wel aan
my liggen. Zeker is echter, dat Henri
van Leeuwen zijn mirakuleuze beleve
nissen in Marseille, Tanger, Casablan
ca en Lyon zo weet té vertellen, dat
iemand al lezende de lust bekruipt ook
eens zo iets te ondernemen. En dat is
toch maar de ware vertelkunst.
Alfred Kossmann. „De Bekering".
Querido Amsterdam 1957.
Zonder enige twijfel weet Alfred
Kossmann in ieder prozaverhaal van
hem een oorspronkelijke probleemstel
ling op te bouwen. Zijn probleemstel
ling heeft altijd iets ongrijpbaars, om
dat zij voor verschillende uitleggingen
vatbaar is en de oplossing dus nauwe
lijks aan de orde komt. Zo zou men
kunnen zeggen, dat „Bekering", behan
delende de terugkeer in zijn geboorte
stad van Peter Onmaat, die tijdens zijn
afwezigheid kans heeft gezien in Ame
rika een beroemd en gevierd toneel
schrijver en filmspeler te worden, het
probleem van de ijdelheid aan de orde
stelt. De ijdelheid, die zich de kop niet
laat indrukken door goede voornemens.
Men zou ook kunnen zeggen, dat de
oude vriend die Onmaat, die overigens
in Amerika de naam Linkof heeft aan
genomen, direct ontmoet by zijn terug
keer en die heel tekenend „Veind"
heet, de wade genius is, die Peter,
die als Onmaat zijn vakantie thuis had
willen doorbrengen, dwingt om weer
Linkhof te zijn. Mij zou „De Bekering"
ook het drama van de roem kunnen
noemen of het gevecht met de een
zaamheid of de questie naar de reali
teit of de erkenning van de zinloosheid
van 's mensen doen en laten.
En wanneer men dan bedenkt, dat al
deze problemen zonder enige moeite te
halen zijn uit dit boek, dat toch wer
kelijk geen roman te noemen is, al
staat dat woord op de omslag, dan zal
men tot de erkenning moeten komen,
dat men, ondanks deze discrepantie,
toch werkelijk niet bekocht is. Dit laat
ste gevoelt men zich alleen even by
het lezen van de voorlaatste zin, die
opnieuw een probleem zou opwerpen,
als hy er niet zo klakkeloos stond. „O
de god in ons", luidt die zin.
„Meesters der Hongaarse Vertel
kunst". J. M. Meulenhoff.
Amsterdam z.j.
De boeken, die deze titel dragen, be
hoeven geen aanbeveling meer. Een
ieder weet langzamerhand, dat hy,
door zich deze verzameling aan te
schaffen, een reeks uitstekende stalen
van het wereldproza kan bezitten.
Ditmaal zyn de Hongaren aan de
beurt, die blyken niet alleen uitsteken
de vertellers te zijn, maar ook veel
variaties in hun thema te hebben. In
deze bundel treft men verhalen, die
iets van het sprookje hebben zoals
„Toen ik in de Hemel Rondliep" van
Frenenc Mora, typische boerendrama's
in de trant van „Peter Nagyivan de
Boerenknecht". Griezelverhalen zoals
Jeni Heltai's De Dood en de Dokter,
een modern kolderverhaal. waarin de
experimentele poëzie gehekeld wordt
en nog veel andere soorten.
Een uitstekende uiteenzetting van
het wezen en de aard van de Hongaar
se letterkunde van de hand van de
samensteller, een Hongaar, die de Ne
derlandse taal zozeer beheerst, dat hy
in staat is geweest om de gekozen ver
halen zelf te vertalen, gaat aan de
keuze vooraf.
H. J. Friederlcy. „Vorsten. Vissers
en boeren". Querido, A'dam 1957.
Naar een nog onbekender land wordt
men geleid door de verhalen van Frie-
dericy. Deze spelen op Zuid-Celebes en
hebben waarschyniyk een historische
ondergrond. Men wordt er in gecon
fronteerd met het volk van de Bogine-
zen van hoog tot laag, met hun vor
sten, hun vissers en hun boeren zoals
de titel terecht luidt.
Dat kasteverschil iets zeer ingry-
pends is in het leven van dit volk, be-
wyst het interessante verhaal van de
oude karaëng Katapang en zyn zalf-
broeder hadji Moestapa, beiden zonen
van de Koning van Wowa, doch de
laatste slechts voor de helft van
koninkiyk bloed. Tot welk een bloedig
drama de familievete tussen de beide
in hun omgeving machtige mannen
leidt, weet de schryver helder en met
byzondere kennis van zaken te vertel
len. In Bendeleider en De dubbele Aar
maakt men kennis met gevallen van
massa-suggestie, die zulke gevaariyke
gevolgen kan hebben en die slechts
door iemand die bekend is met de
achtergronden en begrip heeft voor de
psychologie van dit verschynsel, on-
schadelyk gemaakt kan worden. De
twee mooiste verhalen van deze bundel
zUn m.i. Reigerdans, een hoogst sug
gestieve verbeelding van een sakrale
dans en het aangrypende en zeer sub
tiele „Vasal".
CLARA EGG INK.
J
Het moederplantje wordt door
botanici Saxifraga sarmentosa
genoemd en juist, omdat dit
plantje ook al in Grootmoeder's
tijd gekweekt werd, is dit een
bewijs, dat het nogal een een
voudig gevalletje is Dit plantje
is niet moeilij!. kweken en U
kunt er heus erg veel plezier
van hebben. Voorheen meende
men ook, dat de dunne rankjes
beslist met watten afgeschermd
moesten worden, doch tegen
woordig weet men wel, dat het
niet nodig is; de potranden zijn
heus niet zo scherp meer. Dit
moederplantje stelt niet veel
eisen: het vormt vele dunne
rankjes en daarop ontwikkelen
zich allemaal jonge plantjes. In
dien ze compleet zyn, kan men
ze van de moederplant afnemen
en kunnen zc allemaal afzon-
derlyk verder gekweekt worden.
\1 mag 't een ouderwets plant
je genoemd worden, het is toch
wel een gezellig ding en ik kan
my levendig voorstellen, dat
men het met liefde kweekt.
Dit plantje kan ook bloeien;
een zeer mooie bloem: eigenlijk
een hele verzameling kleine wit
te bloempjes. Dan meende mc
nu moet het plantje sterven,
doch dat is beslist onjuist. Zeker,
de oude moederplant gaat wel
wat minder fleurig het verdere
leven in, doch daar staat tegen
over, dat men immers genoeg
jonge plantjes van de dunne
rankjes kan winnen. Het is dus
beslist geen bezwaar de oude
plant na de bloei maar op te
ruimen.
U weet, dat de bloemist tegen
woordig veel bonte plantjes
kweekt en hy heeft er voor ge
zorgd, dat er nu ook een bont
moederplantje in de handel is.
Het is al oud. doch het werd
voorheen alleen maar in de
warme kassen van een botani
sche tuin gekweekt. Het gaat
heus ook wel in de kamer, doch
ze is veel teerder dan het ge
wone groene moederplantje en
U zult haar dus met wat zorg
moeten omringen. Dit bonte
moederplantje: Saxifraga sar
mentosa var. tricolor heeft be
slist wat meer warmte nodig en
voldoet het best in een normaal
verwarmde kamer. Verwacht van
haar ook niet zo veel rankjes:
ze maakt die wel, doch kan er
maar moeilyk toe komen er ook
jonge plantjes op te vormen. De
verzorging moet dan wel heel
goed zyn.
Indien het plantje verpot moet
worden, doet U dat maar in het
vroege voorjaar; de bloemist
heeft wel goede potgrond en doe
er dan nog maar een beetje
extra turfmolm doorheen. In de
zomermaanden zult U haar ook
een beetje tegen de felle zon
moeten beschermen; ze kan er
niet tegen.
G. KROMDIJK.