Aan de Italiaanse kusten heerst allerwegen een ongekende weelde VALKENBURG heeft de oudste paardenmarkt in Nederland Een Zoeklicht Restaurateur in Viareggio kijkt zijn klanten aan en verhoogt de rekening naar helieven Gefortuneerde jeugd dweept met de sterren véin het „chanson" In vroeger eeuwen een centrum van de 'internationale handel 96ste jaargang Vrijdag 6 september 1957 Derde blad no. 29233 Mateloos gebrek in het zuidenmaar Het lieflijke haventje van Portofino, op enige tientallen kilometers afstand van Genua. De kust van het Garda-meer, waar de huizen der rijken worden afgewisseld met hotels óók voor de rijken (Van ome Romeinse correspondent) De vraag of Italië al dan niet een arm land is, zal bij gebrek aan gegevens wel eeuwig onbeantwoord blijven. Stellig bevindt men er, vooral in het zuiden, yormen van armoede, die elders in Europa alleen nog in Spanje en in Grieken- Jand worden aangetroffen. Maar daarnaast heerst er ook een weelde, zoals in weinige andere landen wordt gevonden. In de winter moet men die weelde zoeken in de grote steden: Milaan, Turijn, Genua, Rome. In de zomer langs de zeekust van Civitavecchia tot de Franse grens en langs een deel van de Adriatische kust. Honderden kilometers lang wordt daar gebaad hetzij op stranden, hetzij van de rotsen. Die badplaatsen zijn natuurlijk niet alle luxueus, maar wie Italiaanse (en ook wel buitenlandse) rijkaards wil ontmoeten, bezoeke plaatsen als Alessio, San Remo, Bordighera, Portofino en de Versilia, dat is de kuststrook (zandgrond en geurige bossen van schermpijnen) tussen Via reggio en Forte dei Marmi. Portofino, een der mooiste natuurlijke baaien van de Italiaanse kust, is een plaats voor miljardairs, die op rust gesteld zijn. Er is geen dancing, zelfs geen bioscoop. Maar in de kleine vissershaven liggen de luxe jachten bij honderden en het is aan boord van die vaartuigen, dat de jeugd haar luidruchtige feesten viert. En wil men de dingen grootscheeps doen, dan zijn Rapallo en Santa Margherita Ligure vlakbij. Wijn drinken omdat water te duur is De versilia daarentegen is beslist af kerig van rust. Viadeggio, waarschyn- lijk de meest bezochte badplaats van Italië, bestaat uit twee straten, vele kilometers lang, die zich uitstrekken langs de zee. Daar ontmoet men Italië's rijkste bankiers, de katoenkoningen uit Lombardije, de Genuese reders, de groothandelaren in olijfolie uit Lucca, de wijnhandelaren uit de Chiantivallei, de wolfabrikanten uit Prato en overig Toscane. En daartussen mengen zich de uitgevers uit Rome en Milaan, voor wie het van belang is tegenwoordig te zijn, om dat de grootste literaire premie van Italië, de ..Premio Viareggio" daar wordt uitgereikt, en niet alleen voor de schrijver van het bekroonde boek een buitenkansje van een paar miljoen lire (ongeveer dertien duizend gulden) betekent. Naar het heet, gaat men naar Viareggio om de zeebaden, in werkelijkheid is het mondaine leven hoofdzaak en er blijft zo weinig tijd over, dat voor werkelijk belangrijke ontmoetingen alleen de vroege och tenduren, die men natuurlijk in de ver- In de buurt van Camaiore wordt het anders. Daar vindt men, verspreid over enkele kilometers van de eindeloze straat (het geheel is ruim twintig kilo meter lang) de kleine „boutiques", waar men 's nachts om drie of vier uur de meest frivole en duurste snuisterijen kan kopen: met briljanten bezette sandaaltjes, door de kunstnijveraar die ze heeft gemaakt, eigenhandig gete kend. de fraaiste modellen van de Ro meinse en Florentijnse „haute cou ture'.' Het „rijkaardssupplement" te daar van zelfsprekend inbegrepen in de prijs. Dan komt de eindeloze rij dancings, want dit strand is het rumoerigste van heel Italië. Het aantal jazz-orkesten is talloos. De Italiaan, die in het win terseizoen zelden of nooit danst, zou een verblijf aan zee niet af vinden, wanneer hij niet iedere nacht bij een ander orkest kon dansen. Dit is ook het rijk van de grote sterren van het „chanson". John Ray, de dove „croo ner", die huilt om zijn eigen gekreun, krijgt daar grif twee miljoen lire per avond, Frankie Laine anderhalf mil joen, Patachou, beroemd geworden omdat zij in de existentialistische „boites" van Saint Germain des Prés zo handig de dassen de bezoekers wist stuk te knippen, moet het met een mil joen stellen, evenals Juliette Greco met haar ongekamde haardos. Niet voor zes uur naar bed Honderden automobielen met luxe- carrosserie staan voor de lokalen. De bezoekers zijn doorgaans heel jong: ze betalen enorme prijzen (de entree is nooit minder dan een veertig gulden en de consumpties kosten navenant), zit ten in de tropische hitte op elkaar ge drongen in de pretentieuze, microsco pische zaaltjes om de helden en de hel dinnen van de „canzonetta" (onze landgenoot Van Wood, of, om hem zijn ware naam te geven: Van Houten, is een der meest gevierde) te zien en te horen. Zij hebben het zijn tenslotte de gezonde telgen van eerst sedert kort rijkgeworden industriëlen moeite wakker te blijven, maar staan erop dat hun gevierde zanger de „avond" be sluit met een nummer speciaal voor hen. En daarna, om toch maar van de nabijheid van het idool te genie ten, nodigen ze hem uit met hen nog ergens wat te gaan eten. Dit is alweer een goed voorwendsel om het laat te maken, want naar bed gaan voor zes uur 's morgens is iets, waarvoor men zich schamen zou. En dat behoeft ook niet. want nauwelijks zijn tegen een uur of vier de „rock 'n roll"-tenten gesloten of andere lokalen openen al weer. Met duizelingwekkende snelheid rij den de luxe wagens langs de einde loze, rechte straat. Dezer dagen is er een voor die streek typerend ongeluk gebeurd. Een groepje had in het nacht lokaal „Bussola" de nacht doorge bracht en ging, even na vijven, naar Forte dei Marmi, waar dan een lokaal opent, dat Napolitaanse „pizza" te bie den heeft. Een jongen van negentien, die pas drie maanden tevoren zijn rij bewijs had gekregen, zat aan het stuur van de machtige racewagen. Hij zag een vluchtheuvel niet en reed daar met een vaart van 160 kilometer tegenaan. Toen men het gezelschap vond, was de oudste, eigenaar van een groot hotel te Milaan, dood. De andere vier inzit tenden, door een wonder in leven, zaten op de stoep te huilen. Zij leken ongedeerd. Twee ervan, twee jongens beneden de twintig, zijn dezelfde mid dag gestorven. Ook dit is Italië, hetzelfde land van de twee miljoen werklozen en van de boerenarbeiders in Lucanië en Cala- brië, die 's winters van droog brood en wijn leven. De wijn drinken ze om dat water duurder zou zijn. schillende nachtlokalen doorbrengt, overschieten. Om een idee te geven van het kli maat, waarin zich dit leven afspeelt, diene het volgende: een restaurant houder heeft het vernuftige dank beeld gehad een „rykaardssupplement" in te voeren. Hy loopt 's avonds door zijn lokaal, neemt de klanten op en wanneer de rekening moet worden op gemaakt, kijkt hij de klant nog eens brutaal aan, veinst de waarde te schatten van de juwelen, die de dames van het gezelschap dragen en roept dan met luider stem. zodat allen het goed zullen horen: "U bent een rijk aard, duizend lire (ongeveer zeven gulden) prijsverhoging". De vondst heeft opgang gemaakt, het lokaal is stampvol en heel wat bezoekers spre ken van tevoren met de restaurateur af, dat zij „rijkaardsverhoging" willen betalen doorgaans zijn dat niet de echte rijkaards. Eindeloze rij dancings Het centrale deel van Viareggio is natuurlijk het meest populaire, ln niets verschillend van de andere badplaat sen. Valkenburg, op enkele kilometers afstand van Leiden, komt niet al te vaak in het nieuws. Alleen het vliegveld van die naam wordt geregeld genoemd in de kranten. Valkenburg is een gezellig, rustig plaatsje, waar niet veel schokkende dingen gebeuren, hetgeen echter in het geheel niet wil zeggen dat men daar „ingeslapen" is: integen deel, wie Valkenburg een beetje kent weet dat er een flinke bevol king woont, die de handen uit de mouwen weet te steken. Er is echter een tijd geweest, dat Valkenburg in Zuid-Holland meer bekendheid genoot dan het Limburgse plaatsje van die naam, thans. Het was vanouds - in de vroegere middeleeuwen reeds - een internationaal handelsknooppunt van betekenis. Van grote betekenis inderdaad, want reeds vóór de 14de eeuw werd menigmaal de datum waarop rente en pacht betaald moesten worden, vastgesteld op een van de dagen van de Valkenburgse markt! Er werden wel 4000 paarden verkocht De markt ontleende oorspronkelijk haar belangrijkheid aan de Vlaamse linnenwevers, die er hun linnen kw'a- men verkopen. Toen echter de Hol landse monniken dat kunstje hadden afgekeken, kwamen deze ermede ter markt en daarmede verminderde de belangrijkheid van de markt als lin- nenmarkt. Belangrijker werd daaren tegen Valkenburg als paardenmarkt en het staat vast, dat reeds in 1125 de paardenmarkt hoofdzaak was. Acht dagen voor Sint Lambert begon deze markt en duurde tot acht dagen daarna en wel tot 17 september, zodat er 16 dagen een drukte van belang was en kooplieden uit verre landen, zelfs uit Turkije en Spanje er elkaar ont moetten. Wanneer de markt begon hing de koster van de kerk het z.g. Heilige Kruis aan zyn woning, welk ijzeren figuur gedurende de gehele markttyd bleef uithangen als tegen van vrije- leide voor alle bezoekers. De paarden werden uit het gehele land aangevoerd. Soms werden er 4000 paarden verkocht. Zo vermeldt een officieel stuk uit het jaar 1554 dat er toen op één enkele dag 3106 paarden verhandeld werden! Aardig was het ook, dat elke markt dag werd „ingeluid". Het was weder om de koster, die zich ook hiermede belastte en wel tegen een afzonder lijke beloning, welke lange tijd 8 stuivers bedroeg. Recht verkocht Natuurlijk zijn de wederwaardighe den van zo'n eeuwen-oude markt vele. In de allereerste eeuwen trokken de kei-ken alle voordelen, verbonden aan het houden van markten, aan zich. Later was het de Ambachtsheer, die het te vertellen kreeg. Dikwijls werden de rechten gedeeld. Dat daaruit wel eens onenigheden voortvloeiden be hoeft nauwelijks betoog. Zo verkocht de Ambachtsheer van Valkenburg in 1260 het recht om paar denmarkten te houden aan de stad Vlaardingen! En twintig jaar later nog eens aan Voorschoten, welke laatste plaats daar ook naarstig gebruik van gemaakt heeft! De Valkenburgers „namen het niet" en riepen de hulp in van de Kerk, in dit geval de Bisschop van Utrecht, die op zijn beurt bepaalde, dat vanaf Hoek van Holland tot in Kennemerland geen paard verkocht mocht worden van 6 jaar en jonger gedurende de laatste 6 weken vóór de Valkenburger markt. Tevens de laatste Meestal was die belangstelling van Heer of Kerk voor de markt alleen een kwestie van geld, omdat degenen, die marktten en een paard verkochten daarvoor een bepaald bedrag aan Kerk of (en) Heer moesten afdragen. In 1560 maakten de vroede vaderen daar aan echter kort en krachtig een einde door te bepalen, dat Valkenburg een „vrije markt" had. In 1866, toen er weer flink gekocht en verkocht werd (de glorietijd van het paard), wilden de gemeente-bestuurders echter op nieuw, doch ditmaal zélf, een graantje mee pikken en bepaalde zij, dat van elk paard 30 cents en van elk veulen 15 cents marktgeld geheven moest wor den. Thans is Valkenburg echter wéér een „vrye markt". Maar het aantal paarden lijkt niet meer op dat van een eeuw terug, hoewel er wel meer tjjden geweest zijn, dat Valkenbur gers paardenmarkt weinig omzette, zoals in 1750, toen de markt bjjna uitgestorven was. En bovendien er zit vooruitgang in! De Valkenburgers, met aan het hoofd het gemeentebestuur, willen hun markt op de tweede woensdag in september in ere houden. „Laat de oudste paardenmarkt van Nederland ook de laatste zijn" is de leuze van de Valkenburgers. v OP DE BOEKENMARKT HET KWAAD EN ZIJN REMEDIE E. M. Remarque. „De zwarte Obelisk". Van Holkema en Warendorf. Amsterdam z.j. Max Tau. „Want de hemel is boven ons". W. Gaade N.V. Delft 1956. Merkwaardig, hoogst -merkwaardig is de wezenlijke overeenkomst tussen twee boeken, die qua inhoud volkomen eikaars tegenpolen zijn. Deze overeen komst ligt niet zozeer in het feit, dat de schrijvers Max Tau en E. M. Remarque zich beziggehouden hebben met de even raadselachtige als ont wrichte tijdsperiode, die de eerste helft van de twintigste eeuw is, als wel daarin, dat zij beiden op hun tegen gestelde wijze dezelfde verschijnselen onder de aandacht van hun lezers brengen. Tegengesteld, want Remarque beeldt uit waar Tau over spreekt. Remarque spreekt langs de weg der letterkunde en Tau langs die der be schouwing en der onderrichting. Maar beiden wijzen op hetzelfde: op de op vlucht van wetenschap en techniek, die hand in hand gaan met vernietigings- zucht; op nieuwe richtingen in de kunst, die botsen tegen grenzeloze kultuurvervlakking; op het samenklin- ken van de kreet om wereldvrede met het dreigend geluid van wereldver woesting, op het streven naar massale welvaart voor wezens wie het Damo- cleszwaard van de massale verwoesten boven de hoofden hangt. Weliswaar bestrijkt Max Tau een langere tijds periode in zijn roman dan Remarque doet, maar hun grondproblemen zijn dezelfde. In zijn roman ?,De Zwarte Obelisk" beschrijft de realist Remarque met verbitterde humor het leven in een kleine Duitse stad omstreeks 1822 en indien wij het verschijnsel van de in flatie aftrekken, dan kan men gerust zeggen dat dit beeld van materialisme en eigenbaat veel lijkt op wat men heden ten dage te aanschouwen krijgt. Opvallend is dat hij een paar hande laars in grafzerken, en dus de occupa tie met begrafenissen en dood, als middelpunt van zijn creatie kiest en z-odoende deze sfeer van plechtstatig verdriet en huiver vervormt tot een sinister inflatiespel. Zowel in toon als in onderwerp vertoont Remarque hier een verwantschap met de Belgische schrijver Willem Elschot, die soms een dergelijke onthullingsdrift vertoont en het burgerlijke ooe van de dood maakt tot een gewetenloos handeltje. Doch Remarque neemt nog meer in zijn greep. Met zijn grafmonumenten handelaars loopt hij naar hun café's, hun nachtclubs, hun liefdes en hun problemen en hij bouwt met even macabere als humoristische middelen de cabaretzangeres Renée de la Tour met haar twee stemmen, de op tocht van de oorlogs-invaliden de op de punt van een naald balanceren de wereld van tussen de beide oorlo gen op, met al zijn waanzin, misdadig heid en ellende. „Het afschuwelijke carnaval", zoals hij het zelf betitelt. In het laatste hoofdstuk laat hij Ludwig, de hoofdfiguur, vertellen, dat hij na 1945 niemand uit de beschreven omge ving heeft teruggevonden. „De twee enige gebouwen die volkomen onbe schadigd zijn gebleven, zyn het krank zinnigengesticht en de liraamioricfr- ting". Met deze realistische beschrijving van de chaos nog vers in het geheugen maakt de roman „De Hemel is Boven Ons" wel sterk de impressie van achter-de-wolken-schijnt-de-zon. De schrijver Max Tau heeft zijn roman in de allereerste plaats de wereld inge zonden als een boodschap, de aloude boodschap van de charitatieve liefde. De mens moet zwoegen om de kracht van de ziel te laten overwinnen over baatzucht en ij delheid en pas wanneer ieder individu daarvan overtuigd is en wat meer zegt daarnaar handelt, zal de redding van de wereld mogelijk zijn. Jaroslav Svoboda, een Boheemse dorpsjongen, die later ingenieur zal worden, ondergaat de stormen, die over Europa woeden, slechts gewapend met de natuurlijke wijsheid van de mars kramers, die zijn jeugdvrienden waren. Die hebben hem gewapend met het idealisme, dat even juist is als tot nog toe onbruikbaar gebleken. Maar in zijn Tjechische omgeving, die, hoewel de schrijver zich verre houdt van enig realisme in wezen niet veel verschilt van die, welke Remarque in zijn „Zwarte Obelisk" heeft beschreven, vindt hij mensen van goede wil, die evenals hij maar één parool kennen: volhouden in het goede. En met hun steun en voorbeeld, houdt hij vol in oorlog en verraad, in vriendschap er liefde. Er is tegen de ethiek van dit boe waarin Masarijk en Schweitzer lich tende voorbeelden zijn, natuurlijk niet. in te brengen, integendeel. Maar wan neer men het loodzware kwaad, waar van Remarque zulk een sarcastisch beeld heeft gegeven, in de balans van tijd en recht legt, dan slaat deze nelaas nog zover door, dat de geeste lijke boodschap van Max Tau tot een centenaarsgewicht van het goede zal moeten uitgroeien om enig gewicht in de schaal te leggen. CLARA EGGINK.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1957 | | pagina 5