Vorstenzoon ABDOEL RAHMAN IS MALAKKA'S „STERKE MAN" GEMEENSCHAP Vernieling en voorbeeld Het wiel der geschiedenis is in de tijd van bijna twee eeuwen een hele slag omgedraaid Man met veel begrip voor werkelijkheid WOORD VAN BEZINNING 5e Jaargang No. 35 Zaterdag 31 augustus 1957 (Van een speciale medewerker) Malakka heeft behoefte aan meer rust dan het geval is geweest sedert een negental jaren geleden de ..oerwoud-communisten" actief werden. „Zolang er actieve communisten in ons land zijn", zei Toenkoe (d.i. Prins) Abdoel/Rahman onlangs tot een vriend, „kunnen wij niet neutraal zijn. Wij hebben onze keuze bepaald en zullen verder gaan met onze Engelse vrienden in het kader van het Gemenebest". Wie op grond van die uitspraak zou menen, dat Abdoel Rahman altijd zo Engelsgezind was als tegenwoordig, vergist zich. Ietwat wrang vertelt hij nog wel eens, dat hij kwaad was op de Engelsen, toen de besprekingen met hen over Malakka's toekomst in 1954 afge broken werden. En zijn vrienden zeggen wel eens, dat hij jarenlang een grief heeft gehad tegen de Engelsen om een heel wat minder ernstige reden. Hij is namelijk altijd een groot voetballiefhebber geweest. Toen hij in Cambridge studeerde, was het zijn harte wens om opgesteld te worden in het universiteitselftal. Hij werd echter niet gekozen. „Dat kwam, omdat mijn huid niet de juiste kleur heeft", zei hij tot zijn toen in Engeland vertoevende landgenoten. Waarschijnlijk vergiste hij zich en was zijn voetbalenthousiasme groter dan zijn spelvaardigheid. Hoe dit zij, ontevreden elementen maakten gebruik van de teleurstelling van de jonge prins en maakten hem secretaris van de „Malaya Society of Great Britain". De jeugdige „revolutio nairen", die dit genootschap hadden opgericht, beoogden niet meer of minder dan de ontbinding van het Britse Rijk te bevorderen. Malakka wordt op 31 augustus onafhankelijk. De man, op wiens schouders een groot deel van de last zal rusten, die het besturen van de jonge staat met zich zal brengen, is beheerst en rustig. HU is van vorstelyken bloede en een uitstekend onderhandelaar. Zo iemand, is in staat om een vaste koers te zeilen door de vele moeiiykheden, die Malakka zal moeten oplossen. Kortom, men kan hem met het volste recht kenschetsen als de sterke man in de jonge mogend heid Malakka. De Toerkoe had allesbehalve de ach tergrond van onstuimige revolutionair. Hij is een broeder van de Sultan van Kedah, toen een onafhankelijk staatje, in het noorden van Malakka. Toen hij nog klein was hij is thans 54 jaar vertelde zijn broeder hem. dat er te Bangkok Brits-Siamese besprekingen waren gevoerd, die geleid hadden tot de overdracht van de soevereiniteit over Kedah door Siam aan Engeland. Dat was in 1911. De prins had een gelukkige jeugd. Hij bezocht Maleise en Engelse scholen op Malakka. ging korte tijd school in Bangkok en ver volgens studeren in Cambridge. Toen hij terugkwam in Kedah. be noemde zijn broeder hem tot districts bestuurder. Hij zorgde voor de naleving der wetten en de handhaving der orde in een van de tien districten, waarin Kedah was verdeeld. Hij ging als een vader om met de levenslustige, zij het soms wat indolente onderdanen van zijn broeder. Toen hij Koeala Nerang als standplaats had, bracht het leven hem een zware slag toe. Zijn gade stierf tijdens de geboorte van een zoon. Abdal Rahman was zielsbedroefd en noemde zijn zoon Ahmad Nerang. Deze jongeman is thans cadet op de idiase Militaire Academie te Dehra Indi Doei Dit is de sterke man" maar niet de „dictator") van het nieuwe Ma lakka, dat op 31 augustus een zelfstandige staat wordt binnen het Britse Gemenebest. Zijn naam is Toenkoe (Prins) Abdoel Rah man. die men hier in het vuur van zijn rede ziet. 'ja. Tijdens de Japanse bezetting bleef bij zijn ambtelijke plichten vervullen. Hij besteedde veel aandacht aan het onderwijs in Kedah. maar maakte te vens plannen voor de toekomst. Na de aftocht der Japanners ging hij weer naar Engeland om rechten te studeren. Na voltooide studie aanvaardde hij op Malakka een positie bij de rechtspraak. Al spoedig echter nam de nationalis tische beweging een groot deel van zijn aandacht en tijd in beslag. Als zoveel Maleiers werd hij er zich na de oorlog pijnlijk van bewust, dat de Chinezen en Indiërs samen talrijker zijn dan de Maleiers in zijn vaderland, alsmede dat zij bovendien toonaangevend zijn in het zakenleven. Toen de leider van de „Nationale Organisatie der Ver enigde Maleiers". Dato Sir Onn Bin Jaffar, zich in 1951 terugtrok, ontving de Toenkoe het verzoek om diens plaats in te nemen. Hij is niet rijk en inwilliging van dat verzoek betekende een aanmerkelijk financieel offer voor hem. Toch gaf hij gehoor aan de wens der partij, want hij achtte het moge lijk en dus zijn plicht om de Maleiers, Chinezen en Indiërs tot samenwerking te brengen. Voorts had hij zich de on afhankelijkheid van Malakka ten doel gesteld. Daarom ging hij in de politiek en werd hij lid van de Wetgevende Raad. Hij slaagde dank zij zijn voor treffelijke hoedanigheden van hoofd en hart. Geen dictator Op het eerste gezicht maakt de Toenkoe niet de indruk, een politiek leider te zijn. Hij is van nature een voudig en gaat met Malakka's dorpe lingen om als ware hij een der hun nen. Een podiumredenaar is hij ook niet. Zowel op zijn bureau als tijdens vergaderingen van het partijbestuur bewaart hij steeds zijn kalmte. Hij ge bruikt nooit mooie woorden om onaan gename waarheden te verbloemen. Hij DE MENS is een gemeenschaps wezen. Dat is een uitspraak, die wij in deze tijd telkens weer kunnen horen of lezen in tijdschrif ten en boeken. En wij willen dat graag geloven. Zij klinkt ook zo lo gisch en redelijk. Wat is immers een mens die beweert, (en ook naar zijn woorden leeft), dat hij alleen met zichzelf te maken heeft, dat hij volkomen op zichzelf kan staan? Blijken niet meestal uit de kramp achtigheid, waarmee zo'n op zich- zelf-staan wordt in stand gehouden, de gevolgen van het verstoord-zijn van de gemeenschap? Niet alleen, dat zo iemand niet in de samenle ving past, en er telkens mee in con flict komt, maar ook dat in het eigen leven tweespalt en onvrede heersen! Neen, we weten wel beter. De mens lééft slechts, voor zover hij leeft als medemens, tegenover de ander. Wij hebben met elkaar te maken. Wij staan nooit alleen. Ons eigen leven is me't het leven van anderen vervlochten in honderd en een opzichten. Wordt dit niet mooi uitgedrukt in een boekje, dat ik onlangs onder ogen kreeg: „Geen mens is een eiland. Ieder mens is een stuk van het vasteland, een deel van het geheel!" Ja, maar op hetzelfde ogenblik dat wy dit be amen, kunnen wij ons ook pijnlijk bewust worden, dat onze tijd een groot gebrek aan gemeenschap kent. Juist, in ons verlangen naar gemeenschap, openbaart zich dik wijl haar afwezigheid. Zijn dat ook niet de harde feiten van onze tijd, dat de liefde, de eerste voorwaarde voor gemeenschap, en het vertrou wen in het gedrang komen. Hoeveel haat en wantrouwen is er niet, als even zovele de gemeenschap ver storende krachten. Hoe wordt soms de gemeenschap tussen mensen niet geniet het vertrouwen van zijn partij („Nationale Organisatie der Verenig de Maleiers") en ook van de „Allian tie", dus van het verbond der belang rijkste Maleise. Chinese en Indiase or ganisaties op Malakka. Bij de verkie zingen van 1955 koos het volk 51 van de 52 Alliantie-kandidaten. Dit wijst erop dat Abdoel Rahman het vertrou wen en de aanhankelijkheid heeft van de meerderheid der bevolking van de jongen mogendheid. Zeker, hij heeft een indrukwekkend groot aantal volgelingen en hij is zon der twijfel een „sterke man", maar toch, zijn zijn vrienden en medewer kers van oordeel dat hij geen dictato riale neigingen heeft. Als zijn tegen standers hem echter beschimpen, slaat hij terug! Hij kan dan zeer ironisch zijn. Zo vestigde hij er onlangs zelf de aandacht op. dat. volgens sommige Maleise propagandisten, zijn partij Ma leise dorpelingen „verkocht" aan Chi nezen. terwijl Chinezen propagandisten tezelfdertijd uitkraamden, dat de „Chinese Associatie van Malakka" (die de regering van de Toenkoe steunt) Chinezen „verkocht" aan Maleiers. Het is nu eenmaal het lot van menig poli tiek gematigd man, mikpunt te worden van de propagandabatterijen van alle extremistische groepen. Persoonlijk voorbeeld De situatie op Malakka bergt het ge vaar van politieke explosies in zich. Ook daarom gaat de Prins zijn te genstanders niet uit de weg. Tijdens de laatste verkiezingen in Johore riep een van zijn ergste vijanden, dat de Toenkoe een pak slaag zou krijgen, als hij zich in Johore vertoonde. Onmid dellijk organiseerde Abdoel Rahman een vergadering vlak bij het huis van zijn bedreiger. En toen hij arriveerde, vertelde men hem, dat zijn vijand het laatst was gezien op een pad, dat leidt naar de wildernis. Het persoonlijk voorbeeld, meent de Toenkoe. kan meer doen om de ver houding tussen Maleiers en Chinezen te verbeteren dan duizenden fraaie onmogelijk, omdat de één wil heer sen over de ander, de ander niet telt, of voor de ander vreest. Als we naar de feiten zien, komen we dan niet tot het omgekeerde van die uitspx-aak: Ieder mens is een eiland. We hebben de gemeen schap verloren. We leven ons eigen leven. Ieder voor zich in een wereld apart. Dat wereldje kan ons lief zijn, maar het kan ons ook benau- wen. Denken we maar aan de wijs geer Descartes, die opzettelijk in Amsterdam ging wonen om zich hier, onbelemmerd door de relaties en verplichtingen, die hij in Parijs had, onopgemerkt onder de menigte te kunnen bewegen. Maar wie van ons kan zonder gemeenschap? Laat onze tijd niet juist zien de angst om alleen te zijn. Maar wordt het streven naar gemeenschap ver vuld? We hebben toch veel mensen met wie wij betrekkingen onderhouden uit hoofde van ons werk, fabriek, kantoor, uit hoofde van onze fami liebanden, een kennissenkring. Er is toch nog gemeenschap genoeg. Het valt in Zuid-Holland al niet woorden. In zijn huis heeft hij een Chinese jongen en een Chinees meisje beiden wezen opgenomen en die kinderen voedt hij nu op. Hij doet zulks niet om een politiek gebaar te maken, maar omdat naar zijn mening ieder kind recht heeft op een goed te huis. Hij heeft zijn ministers aange moedigd zijn voorbeeld te volgen. Trouwens, alom in Malakka weet men, dat de Prins graag zijn eigen weg meer mee om een plek te vinden, waar je soms alleen kimt zijn. Maar is er werkelijke gemeenschap? Wat ik bedoel is dit: Is er nog een vast punt waarop wij ons met onze me demensen verbonden weten? Zien wij nog onze medemensen, als me deschepselen, met wie wij verbon den zijn als kinderen van één Va der, van God? U weet dat een bijenvolk in een kast of korf een gemeenschap vormt, zolang er een koningin in dit volk aanwezig is. Als het nu gebeurt dat de bijenkoningin ont breekt, dan is het merkwaardig, dat er 't eerst onrust in het volk ont staat, er wordt weinig honing ge haald. Na een paar dagen echter gaat alles zijn gewone gang. Het volk heeft zich er in geschikt, dat het geen koningin meer heeft. Maar al lijkt uiterlijk alles het zelfde, er is toch iets veranderd. Het volk is eigenlijk geen volk meer. Want het samenbindende element is weg. Ze halen misschien nog veel honing, maar als het bijenvolk geen nieuwe koningin krijgt, is het gedoemd om uit te sterven. Lijkt onze samenleving daar niet veel op! Leven wij niet vaak naast elkaar voort, verbonden met elkaar door onze woonplaats, door ons werk of onze liefhebberij. Maar ontbreekt het ons niet aan een vast punt, een innerlijke verbondenheid? Geldt het ook niet voor ons sa menleven als mensen, dat, als wij tot werkelijke gemeenschap willen komen, wij het .hogerop" moeten zoeken? Verstaan wij, dat slechts als wij doordrongen zijn van het besef van Gods Vaderschap, wij in andere mensen onze broeders kunnen leren zien? E. G. BOESENKOOL, Ned. Herv. Predikant, Aarlanderveen. gaat en naar eigen inzicht handelt. Hoewel van vorstelijke bloede stond hij erop, dat zijn dochter moest leren haar brood te verdienen. Toen het meisje kapster wilde worden, vond haar vader dat goed en hielp hij haar om een salon in Koeala Loempoer te openen. Zij was een der eerste vrou wen op Malakka, die als „zakenvrouw" in de hoofdstad des lands ging werken. Haar vader probeerde haar zo nu en dan wat te helpen door haar aan te bevelen bij de vrouwen van zijn mi nisters. En toen zijn dochter een man met een bescheiden inkomen wilde trouwen, gaf de Toenkoe zijn zegen aan dat huwelijk. Voor tienduizend dollars Abdoel Rahman heeft grote toe komstplannen voor zijn land. Hij is echter realist en weet, dat op het ogen blik Malakka's financiële mogelijkhe den bepaald worden door de wereld marktprijs voor tin en rubber. Daarom wil hij de economische basis van Ma lakka verbreden door aanmoediging van nieuwe bedrijfstakken. Natuurlijk staat ook vergroting van de industriële capaciteit op het program. De Toenkoe is een man van het he den. Hij heeft een open oog voor de mogelijkheden en moeilijkheden der toekomst. Als men met hem over Ma lakka's toekomst praat, brengt hij graag een historisch voorval ter spra ke. Het was namelijk een lid van de vorstelijke familie van Kedah. die in 1786 voor een bedrag van tien duizend (Straits) dollars per jaar het eilandje Penang (Engelands eerste nederzetting op Malakka) verpachtte aan de Engel se Oost-Indische Compagnie. Dat was een machtsoverdracht .waarbij geen druppel bloed vloeide. En dat zegt hij dan is bij de machtsoverdracht van 1957 eveneens het geval. Onlangs merkte hij tegen een zijner vrienden op: „.Je ziet dus, het wiel der historie is sedert 1786 precies een hele slag ge draaid!" (Nadruk verboden) FEDERATIEF MALAKKA Kijkj es in de Natuur TUSSEN de dwarsliggers van een spoorlyntje ligt-, tegen de rails gedrukt, een kleine egel. Niet als het karakteristieke ongenaakbare spel- dekussen met alle punten naar buiten, maar uitgestrekt, ontspannen. Op de resten van een uitgedoofd strovuurtje! De onderzyde is zwartgeschroeid, de pootjes met de sterke graafnagels zijn gespreid, de behaarde snoet, openge sperd in een gryns, toont een bruin achtig tongetje en een scherp gebit. „Kwajongenswerk!" zegt mijn metge zel, terwijl we, gehurkt op de spoor baan, het miserabele kadaver bekyken. Rondom ons ligt het land, schoon- geregend, zware geuren ademend van nachtegaalskruid, van vlier en vale riaan. De wind grabbelt in een grijze wilgepruik en jaagt er wat vogelgrut uit, dat een flitsend spelletje begint over het zwaaiende koren, over de koeien, de trage malende koeien ach ter het weidehek. In de verte gilt het locomotiefje, dat over de speelgoedbaan ratelt en schuin door de bocht de zo merse groene rimboe induikt. Kwajongenswerk. Ja? Is dit de juiste benaming voor een mishandeling, die geen ander doel heeft dan een argeloos dier te dwingen, zijn beschermende houding prijs te geven? Ligt deze ver fijnde wreedheid, dit kil overleg, nog wel binnen de grenzen van de kleine zonden, waarvan de jeugd het privi lege bezit? We zitten op het zonnige spoor dykje bij het deerlijk verbrande dier en we piekeren over het probleem, dat iedere zomer weer even actueel is. Het pro bleem, dat blijkbaar onverbrekelijk verbonden is met vrije middagen, lange avonden en met verkeerd gerichte activiteit van de jeugd. Het is het vraagstuk van het zinloos vernielen van vogelbroed het kapotgooien van nestkastjes en het kwellen van dieren. De bewoners van de grote stad, die het contact met de natuur slechts on derhouden door middel van d'e radio, lezingen en een uitgebreide populaire lectuur, maar die goed op de hoogte zijn van wat er in ons land aan voor lichting wordt gegeven op het gebied van de levende natuur, zij zullen mis schien geneigd zijn, te geloven, dat in het bovenstaande van overdrijving en van pessimisme sprake is. Degenen echter die, krachtens hun beroep veel buiten zijn in de natuur of regelmatig contact hebben met de jeugd, zij weten maar al te goed, hoe dringend het vraagstuk van het na_- tuurvernielen ieder jaar weer is, zR weten ook, dat er van een tevreden inslapen nog geen sprake kan zyn, al mogen wy éen duidelyke vooruitgang niet ontkennen. THIJSSE, „onze" oude dr. Jac. P. Thijsse, de pionier op het gebied der natuur kon zo mild oordelen over nestuithalende jongetjes. Hij wilde in hun hebbelijkheid allereerst een vorm van belangstelling zien. die mits goed geleid, nog wel kon uitgroeien tot echte en blijvende liefde voor de na tuur. In het algemeen gesproken had hij wel gelijk en zeker ook, omdat het altijd de moeite waard is van zo'n jeugdige na tuur schuimer nog wat goeds te maken. Maar hy zal toch ook best hebben geweten, dat de ondergrond by een kind goed moet zijn, wil er uit zo'n Saulus nog eens een Paulus groeien. Op drijfzand kun je niet bouwen. Als we dan ook op de vraag, waarom een kind een nest uithaalt, alleen maar antwoorden: „uit nieuwsgierigheid" maken we ons eraf met een Jantje van Leiden, met een dooddoener. De vraag, hoe een kind (of was het een opgeschoten jongeman?) ertoe komt. een dier levend te verbranden, graaft heel wat dieper. Ik vrees, dat het voor de psychiater, die dit geval zou moeten behandelen, nog niet zo eenvoudig zou zijn, de drijfveren tot dit gruwelijk sadisme te ontdekken. Om van genezing nog niet eens te spreken! ZIJN die rondschooierende nest vernielers te verbeteren? Ook al een moeilijke vraag, die we toch maar met „ja" moeten beantwoorden. Een ding staat daarby echter vast: zo er verbetering mogelijk is, zal die moeten liggen op het terrein van het gezin. In een schoolklas, in een vereniging mag nog zulk goed werk worden ver richt, deze invloed reikt niet ver genoeg. Zij kan het goede van een ge zin wel versterken, maar de slechte invloed van een onverschillig a-sociaal gezin kan door een school worden ge keerd. Ouders moesten veel meer doordron gen zyn van de grote invloed, die zy op hun kroost hebben! Zij moesten eens weten, hoe gemak kelijk kinderen overnemen, wat ze van de ouderen zien en horen. Het kind houdt de volwassene altijd een spiegel voor! Aan de uitdrukking „het goede voor beeld" zit voor ons van ouds een luchtje van bravigheid en zo. Toch ten onrechte. In een gezin, waar een goede sfeer heerst en waar de ouders ge wend zijn. allerlei vraagstukken waar bij de kinderen betrokken zijn, op een rustige verstandige wijze te behandelen, waar met name over de natuur met sympathie wordt gesproken, in dat gezin zullen de kinderen het niet in hun hoofd halen, met uitgehaalde nesten thuis te komen. En in dat andere gezin, waarin die jeugdige vandalen opgroeien, dacht u, dat daar ooit iets wordt verteld over het nut van de zangvogels voor onze landbouw? Alleen nog maar over dat nuchtere nut? Aan de vreugde, die een vogel door zijn zang, zijn kleuren, zijn manier van doen, aan een mens kan schenken, daaraan komt zo'n gezin helemaal niet toe. Wat kan men dan van de kinde ren uit zo'n omgeving verwachten? NU we het over het voorbeeld heb ben en de invloed daarvan op de jeugd, mag één punt niet onver meld blijven. Misschien wel het moei lijkste punt. Het is algemeen bekend, dat de Nederlandse overheid op ver schillende manieren en in allerlei vor men herhaaldelijk op de gemeenschap een dringend beroep doet om toch vooral mede te helpen in de strijd tegen de verruwing van de jeugd en ons op het hart bindt, de natuur, ons aller gemeengoed, te ontzien. En te recht. (Wij behoeven in dit verband maar even te herinneren aan het ge beurde met de plantsoenen in de Leid- se Professorenwijk Red. L.D.) Wie zou daaraan niet van ganser harte meewerken? In mijn aan natuurschoon rijke om geving komt het echter niet zelden voor, dat een groep arbeiders in de maanden mei en juni, dus in het volle broedseizoen, bezig is met werkzaam heden aan wegbermen, greppels en slootkanten, hetgeen natuurlijk voor de vele broedsels funest is. Gelooft u, dat dit de jeugd ontgaat? Enige jaren geleden is er door het publiek fel gereageerd op het met strychnine vergiftigen van duizenden zilvermeeuwen in het broedseizoen. Met de houtduiven beleven we thans iets dergelijks. De vernietiging van deze vogels wordt gestimuleerd met geldprijzen voor de schutters, die de meeste duivepootjes kunnen inleveren. Het publiek kan over de vraagstuk ken van meeuwenschade en houtdui- venlast niet oordelen, maar het doet het wel! Het publiek redeneert niet, het laat zich leiden door sentimenten. In de duinen ziet het de stervende dieren op en bij de nesten, het ziet de ver hongerende duiven, waarvan de ver zorgers in de broedtijd zijn weggescho ten. En het heeft een scherp oordeel klaar over degenen, die deze maatre gelen met hun gezag steunen. Nu kan men redeneren wat men wil, het pu bliek verafschuwt deze methoden uit de grond van zyn hart. En nu de praktijk. Nu moeten wy, volwassenen, aan dat joch en zyn kornuiten duidelyk maken, wat voor gemene streek ze uit haalden met het verbranden van dat egeltje. En de knapen, die naar de duivenesten klimmen en alles, eieren of jonge vogels, naar beneoen gooien, moeten we inscherpen, wat je als be schaafd mens wel en niet mag doen. Moeten we daarby de vergiftigde en doodgeschoten vogels maar wegmof felen? Dan zullen we ons in bochten moeten wringen! Zou het niet goed zyn. als de opvoeders van de Neder landse jeugd van de overheid een handleiding ontvingen tot steun by hun onnodig verzwaarde taak? SJODKE VAN DER ZEE

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1957 | | pagina 11