I Australiërs kweken en verorberen jaarlijks zeventig miljoen oesters Verbouwt? Ja, dit woord is terecht gebruikt. In het Vyfde Wereld deel noemt men een oesterkwe ker namelijk een „oesterboer". En deze oesterboeren spreken, net als de echte boeren, over hun „velden", hun „oogst" en hun „afrasteringen". Zy maken, als de echte boeren, gebruik van de eigen schappen van hun „grond" (lees: hun water). Zij zetten hun zaai- en poot ZATERDAG 6 JULI WEKELIJKS BIJVOEGSEL PAGINA 4 Maand zonder R is geen bezivaar Nederlands grootste pretfabrikant 80 jaar Cornelis Vermolen„Ideeën, ideeën V Geheimzinnige „wintersterfte" gevaar voor de cultuur (Bijzondere medewerking) De eer, de eerste te zijn geweest, die ooit oesters kweekte, komt een Romein toe. Deze ondernemende man bracht in het jaar 195 v. C. oesters uit de Middellandse Zee over naar een brakwatermeer. Hier liet hij ze groeien. Zo slaagde hij erin, zijn verwende afnemers groter en smakelijker oesters voor te zetten dan die, waaraan de Romeinse lekkerbekken gewend waren. Zowat 2065 jaren later volgde een Australiër, als eerste in zijn land, het Romeinse voorbeeld. Dit was in 1870. Zijn poging had geen succes. Pas een kwart eeuw later, in 1896, was het verantwoord om te zeggen, dat de Australische oestercultuur toekomstmogelijkheden in zich sloot. Naarmate de jaren verstreken bleek dat die mogelijk' heden grote mogelijkheden waren. Men ziet dit in als men voor ogen houdt, dat Australië thans jaarlijks 70.000.000 oesters verbouwt. Het oesterverbruik is in Austra lië zeer groot. Dit komt, omdat: 1. de Australische oesteroogst zeer groot is; 2. de Australische oester van uitstekende kwaliteit is; 3. transport per vliegtuig te duur is om de uitvoer van oes ters lonend te doen zijn; 4. de bevolking geleerd heeft graag oesters te eten; 5. de kleinhan delsprijs van oesters in Austra lië veel lager is dan in Europa. Oester (Saxostrea commercialis)Deze soort is betrekkelijk klein en heerlijk van smaak. Telken jare, tussen decem ber en april, leggen de oesters hun eitjes, miljoenen per exemplaar. Een klein deel hiervan slechts komt te recht. Doch dit deel is nog zó groot, dat zich tussen december en april in de mondingen der rivieren legio oes terlarven bevinden. Deze zwemmen een dag of veertien vrij rond en zetten zich Een Australische oesterkweker liet bij wijze van experiment een oester doorgroeien. Boven een volwassen Sydney Roek-oester van 4 jaar. onder een exemplaar van 30 jaar oud. met een middellijn van 18 centimeter en een gewicht van 1 kilogram. (Van onze Haagse redactie) „Ja, pas nog met de wagen op één dag naar Keulen heen en weer geweest", zegt Cornelis M. Vermolen, Nederlands grootste pret fabrikant en grondlegger van het attractie-bedrijf Hommerson-Ver molen, die dezer dagen tachtig jaar werd. In de kermis-wereld heeft de naam Vermolen al meer dan een halve eeuw een magische klank. Het is de man, die begon met een eenvoudige luchtschommel en op het hoogtepunt van zijn carrière als een vorst aan het hoofd van dertig bedrijven stond. mis, het bedrijf met de paplepel inge goten. Maar hy wilde al direct meer dan zijn ouders. Hij wilde organiseren. En hij keek over de grenzen. In 1902 begon hij. Met een draaimolen en een luchtschommel. Tot 1914 bleef de zaak uitbreiden. Hij trok naar België, Frank rijk, Zwitserland, Engeland. In de oor log lag het bedrijf stil. Cornelis werd beurtschipper en voer voor het Hol lands reliefcomité iedere week met voedsel naar Brussel. In 1918 werden de draaimolens en de achtbanen weer uit zijn pakhuizen gehaald. Nu vloog het bedrijf omhoog. Caterpillars, emo- tiebanen, scooter- en autodromes, het vrolijk rad en de dwergenstad zijn en kele van zijn stunts. Hij leidde dertig bedrijven en reisde door heel Europa. Hij bracht de stoomcarroussel, de ro delbaan en het „slipping-wheel". En in zijn woonwagen tussen het fluitend kermistumult zat hij achter de papie ren te denken en nieuwe attracties voor te bereiden. Na de tweede wereldoorlog kwam zijn „Egyptisch avontuur", zoals hij de mislukte reis met vijf zaken naar het land, waar toen Faroek nog regeerde, wrang noemt. Ondanks prachtige be loften kreeg hij in Egypte geen ver gunning om te beginnen. Zijn mensen moesten echter leven en het bedrijf raakte in moeilijkheden. Het zou een lang verhaal worden, maar het komt er allemaal op neer dat Cornelis Ver molen er twee ton in liet zitten. Toen het procederen eindeloos ging worden, nam de grijze pretfabrikant het be sluit de hele zaak maar achter te la ten. „Ik had mijn les geleerd, hoewel, tamelijk duur En momenteel staat er in Heeren veen een grote achtbaan van de heer Vermolen, in Geldermalsen gieren zijn scooters en een heel nieuw project is het marionetten-theater, dat in Ant werpen staat. „Je moet wel bezig blij ven',' vindt de tachtigjarige. „Oude machines moet je niet stilzetten. Dan gaan ze vastzitten Geboortig uit Waddinxveen „Ik moest er gauw even heen", zegt Cornelis, „want er zat een knaap met een pracht-idee, en daar moest ik ach ter aan, want ideeën, meneer, dat zijn de fundamenten van alle goede zaken". Met dit zinnetje, zo losweg gezegd in het begin van het vraaggesprek, omvat Cornelis Vermolen meteen het „hoe en waarom" van zijn fabelachtig kermis- succes. „Ideeën, ideeën, ideeën", zegt hij luid, en hij tikt met vijf vingers op het tafelblad, „en dan: goed exploite ren en een klein beetje geluk hebben. Wat dat laatste betreft, het is natuur lijk altijd risicowerk, in Nederland tenminste, met zijn rare klimaat. Je maakt óf grote winsten, óf je verliest kapitalen per dag. Nou, ik ben er in ieder geval jong bij gebleven". In Waddinxveen is Cornelis Vermo len geboren. „Op reis natuurlijk, want ik was een echt kermiskind. Mijn moe der was ook van de kermis, maar Va der werkte bij de Spoorwegen als poetser. Hij verdiende f 7.— per week. Toen Moeder met Vader trouwde, had zij moeten beloven nooit meer met de kermis op pad te gaan. Maar steeds als het voorjaar kwam begon haar bloed te kriebelen. En toen er in Utrecht kermis kwam, stond zij op een goede dag in een kleine tent met een oude windbuks, waarmee je voor vijf cent schieten mocht. „Je vrouw staat op de kermis met een geweer," zeiden Vaders collega's op het spoor. Pa liet de poets lap onmiddellijk in de steek, om op het Vreeburg Moeder ter verantwoording te roepen. Die zei: „Hoeveel verdien jij per week? Juist, zeven gulden. Nou dat heb ik in één dag verdiend. Kijk maar. Op dat historische ogenblik besloot de oude heer Vermolen, naast zijn vrouw in de schiettent te gaan staan. Spoor wegcarrières zijn er in de familie Ver molen sinds die tijd niet meer voor gekomen". De jonge Cornelis kreeg, trekkend met zijn ouders van kermis naar ker- vier oogsten. Het pootgoed werd in januari 1955 „gevangen". Stroomop waarts bevinden zich drie andere „jaar gangen" in drie verschillende groei- stadia op drie verschillende „akkers". Per akker bevinden zich ongeveer 50.000 stokken. De opbrengst per stok is gemiddeld 6% dozijn oesters, per akker dus 325.000 dozijn oesters. De jaarproduktie dezer boerderij bedraagt ongeveer 600.000 dozijn oesters. Nage noeg de gehele opbrengst komt in Melbourne (800 kilometer van de boer derij verwijderd) ter markt. En in Melbourne is de winkelprijs van een oester een dubbeltje! In Europa geldt de oester als een luxe-hapje. In Australië behoort hij tot het „gewone" menu. Dit komt. omdat hij smakelijk èn goedkoop is. Australië produceerde in 1954 in totaal 5.800.000 dozijn oesters, dus ten naastebij zeven tig miljoen van die lekkere, voedzame weekdieren. Zij werden nagenoeg alle maal in het land zelf verorberd. Waar om Australië niet of nauwelijks oes ters uitvoert? Omdat de oester een schaaldier is en het gewicht van de schaal transport door de lucht naar plaatsen op grote afstand te kostbaar zou maken. Dit is dus een buitenkansje voor de Australische oesterliefhebbers. Zij heb ben trouwens nog iets, waardoor zij hun verlangen naar oesters vaker kun nen stillen dan wij in Europa. De Australische oester is namelijk ook eet baar als er geen R in de naam der maand voorkomt. Dit vindt zijn oor zaak hierin, dat de Rots-Oester an ders dan zijn neefjes en nichtjes in onze streken zijn eitjes niet binnen de schaal houdt, doch ze onmiddellijk aan de zee toevertrouwt, zodat hij het gehele jaar door eetbaar en smakelijk blijft. (Nadruk verboden) gek. In die tijd leerden zij, dat de beste „akkers" voor jonge oesters lig gen, waar het water helder, van hoog zoutgehalte, beschut en dicht bij zee gelegen is. Om een snelle groei (na enige maanden) te verwezenlijken, is meer stroomopwaarts zich bevindend brak water aangewezen. Deze bijzonderheid bepaalt het werk van de oesterboer. De vrij zwemmende oesterlarven zijn by hun geboorte 1/20 millimeter lang. Zodra ze uitgegroeid zyn tot 1/5 millimeter, zetten ze zich vast op de stenen, stokken, rekken en latten, die de oesterboeren hebben ge deponeerd in de mondingen der rivie ren. Na een maand of zes zijn zy groot genoeg om te worden overgebracht naar „akkers" (kweekplaatsen), die meer stroomopwaarts" zyn gelegen. De boeren laden dan hun oesterkolonies op boten en brengen ze de rivier op. Op de „akkers" blijven de oesters drie tot vier jaar en zijn dan rijp voor de oogst. Zonder zorgen is zo'n oesterboer niet. Zo moet hij er bijvoorbeeld goed van op de hoogte zyn, welke voedings waarde zijn water heeft, want dit be paalt op welke onderlinge afstand (va- Een kunstmatige oesterkweek plaats. De grote moeilijkheid is de rekken zó te stel len. dat ze bij hoog water juist onder de water spiegel zitten en bij laag water er juist boven. pelijke onderzoekers tot dusver niet vaststellen. Wel weet men, dat lage temperatuur van het water en oester- sterfte gelijktijdig optreden, doch te vens, dat de sterfte niet veroorzaakt wordt door de koudheid van het water. Tevens leerde de ervaring, dat de ziekte minder schadelijke gevolgen heeft, als men de oesterrekken op een hoger niveau plaatst. Het nadeel van zo'n hoger niveau is evenwel, dat de oesters dan langzamer tot wasdom komen. Een moeilijke keuze dus voor de oes terboeren! Een grote boerderij te Port Stephens heeft de knoop doorgehakt, plaatst nu al zijn rekken hoger en gunt de oesters vier inplaats van drie jaar om te rijpen. De resultaten zijn uitstekend. Een andere vijand van de oesterboer is de vis. Vissen brengen namelijk aan zienlijke schade toe aan de „bedden met pootgoed" (jonge oesters). Een oesterboer met echt boereninstinct be sloot om een proef te nemen met af rastering van zijn akkers met gaas. Andere oesterboeren schudden het hoofd. De kosten van zulke afraste ringen (van de bodem tot boven de hoogwaterlyn) kon het bedrijf immers niet dragen of zouden de kostprijs te hoog maken, meenden zij. Doch aan de hand van proeven kwam vast te staan, dat de vissen 75 r: der oesters op een niet afgerasterde akker verniel den. Hiermede was bewezen, dat om heining der akkers economisch ten volle verantwoord is. Thans is het zo ver, dat de vis niet langer een gevaar lijke bedreiging voor de oestercultuur behoeft te zijn. CIJFERS EN BIJZONDERHEDEN Sommige van die oesterboerderijen zijn groot. De grootste van alle, by Port Stephens gelegen, had in het tijdvak 1954/55 niet minder dan 600.000 stokken uitstaan, verdeeld over DE TEELT goed (lees: jonge oesters) uit, als dit voldoende groot is. Zy oogsten, als de oesters „ryp" zyn. Kortom, hun bedrijf is een boerenbedrijf in en onder wa ter. Zy zorgen, dat hun jonge dieren voldoende voedsel krijgen om groot, vet en smakelijk te kunnen worden. Die jonge dieren levert de zee hun. Langs de kusten van Nieuw-Zuid- Wales en Queensland vindt men een uitstekende oestersoort, de Sydney Rots dan vast op een of ander stevig voor werp. Hun verdere leven besteden zij om te eten en te groeien. Zoals de naam Rots Oester reeds zegt, hecht de oester zich in na tuurlijke staat aan rotsen en klippen. De oesterboeren helpen de larven door hun stokken, stenen, rekken en latten als „tehuis" ter beschikking te stellen. Zestig jaar reeds houden de oesterboe ren op die manier de larven voor de Een der vele oesterkwekerijen in Australië. riërend van 20 tot 30 centimer) de latten en stokken kunnen worden ge plaatst. Tot dusver kon men de voe dingswaarde van zo'n oesterakker vrij wel uitsluitend alleen langs proef ondervindelijke weg vaststellen. Liggen de stokken te dicht bij elkaar, dan worden de oesters niet groot of niet vet genoeg. Liggen zy te ver uit elkaar, dan haalt de boer uit zyn akker niet het hoogst mogelijke profijt. Een ander vraagstuk, dat zo'n oesterboer moet oplossen, is de diepte, waarop de rek ken en latten moeten worden geplaatst. Wel weet hy, dat bij hoog water de oesters onder water en by laag water boven water moeten zijn, maar welke hoogte (of diepte) het meest bevorder lijk is aan de groei, is voor tal van akkers nog niet uitgemaakt. Zijn grootste zorg is een geheimzin nige ziekte, die „Wintersterfte" heet. Zij teistert de oesters, als het water koud is, dus in de wintermaan den. Wat de eigenlijke doodsoorzaak der oesters is, konden de wetenschap-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1957 | | pagina 14