n
LOüD/nnrii
Het
geval van de vrolijke zanger
ALS EEN BOOM
Een Zoeklicht
Bijbels en soeplepels in Canada
geven recht op ouderdomspensioen
B1
Ook
SPIONNEN IN DE SCHADUW (VI)
de speurder krijgt
maar
weinig „spoor
WOORD
VAN
BEZINNING
D
Medailles en oude
boeken als bewijs
OP DE BOEKENMARKT
Invoering was daar een echte heksentoer door
ontbreken van goede bevolkingssadministratie
Puzzels voor de ambtenaren....
5e Jaargang ïiö. 6
Zaterdag 2 februari 1957
ÜM -itó,.
.55
Iets is er in je verhalen, Arbetti, dat mij niet duidelijk is.
Waarom (vroeg ik) geeft je chef je slechts betrekkelijke vage aanwij
zingen? Waarom is men niet wat vrijgeviger met informatie Meer
dan eens bleek, dat je chef heel wat meer wist dan hij jou had verteld.
Die vraag (antwoordde Arbetti) verwachtte ik, mijn waarde.
Weliiu, een der fundamentele beginselen van mijn vak is: Vertel zo
weinig mogelijk aan anderen, ook aan andere leden van de organi
satie. En waarom? Omdat altijd het gevaar bestaat, dat een onzer in
verkeerde handen valt en dan min of meer pijnlijk wordt uitgehoord.
De kans bestaat voorts, dat iemand afvallig, dus een verrader wordt.
Doch wie aan het vertellen gaat, gedwongen of uit vrije wil, kan nooit
meer vertellen dan hij weet. Daarom is het in het belang van onze
organisatie, dat ieder lid zo weinig mogelijk weet. Ik herhaal: niemand
kan dingen verklappen, die hem onbekend zijn.
Ik zal je nu een voorbeeld vertellen,
waaruit blijkt, hoe zuinig mijn chef is
met informaties.
Het is tevens e en typisch staaltje
van spionage in de schaduw. En je
leert eruit, dat bij een dienst als de
mijne instructies moeten worden uit
gevoerd op gezag van de chef. omdat
hij alleen weet. met welk doel hij ze
geeft. En hij alleen weet. welke infor
maties onmisbaar zijn. Alleen de on
misbare informaties verstrekt hij ons.
René
HET geval speelde in 1949. Ik was
in Parijs. Ik had opdracht, des
daags in de buurt te blijven van
de Notre Dame. Veel wandelen totdat
je iemand ..ontdekt", had de chef ge
zegd. Nadere instructies zouden vol
gen. Welnu, ik wandelde in de buurt
van die kathedraal. Drie, vier dagen
lang. Ik zat op terrasjes en keek naar
de voorbijgangers. De vijfde dag pas
seerde ik een cafétje. Aan een der
tafeltjes op het terras zat een man.
Hij zong. Ik was geïnteresseerd. Ik
ging in zijn buurt zitten. De onbeken
de zanger een net, maar wat ver
vallen gezicht en vrij sjofeltjes in de
kleren vroeg mij iets over de juiste
tijd of zo. Ik antwoordde. Toen mom
pelde hij een paar woorden, waarvan
ik wist, dat zij als herkenningswoorden
golden voor een kleine groep in onze
organisatie. Natuurlijk reageerde ik
niet. Dat zou onvoorzichtig geweest
zijn. Wel besloot ik om de man in het
oog te houden. Dat was niet moeilijk,
want hij was onmiskenbaar een „type".
Ik beschreef hem aan enige van mijn
agenten. O, dat was René! zei een
hunner. Ik zei niets over het geheime
herkenningswoord. Twee mannen gaf
ik opdracht, goed op René te letten.
De volgende avond ging ik eten op
Montparnasse. Wie kwam er kort na
mij het restaurant binnen? René! Hij
was in een puike stemming. Men ken
de hem blijkbaar en moedigde hem
aan om liedjes te zingen. Toen doopte
ik hem „De Vrolijke Zanger". Ik knikte
hem toe. Hij zette zich aan mijn tafel
tje en deed erg opgewonden. Hij zong
voor mij een liedje. Ik nodigde hem
uit. een glas wijn met mij te drinken.
Hij zei „graag" en vroeg: Kunnen wij
elkaar morgenochtend spreken? Ik
kon René nog niet plaatsen, maar ant
woordde: uitstekend, om elf uur. Ik
gaf hem rendez-vous in een bekend
café bij de Opéra
Alvorens naar het café te gaan,
zocht ik contact met de man, die mij
gezegd had „O, dat is René. Hij wist
te vertellen, dat de Vrolijke Zanger
vroeger in enigerlei relatie tot ons had
gestaan. Een jaar geleden afvallig ge
worden, mijnheer. Een vrouw, een lok
vinkje van gevaarlijke concurrenten
wist hem in te palmen. Zo kwam hij
terecht in het kamp van de anderen....
U begrijpt van wie. Oppassen!
Aan het doel
OM vijf uur die middag signaleer
den mijn agenten René „in be
schonken toestand" in de buurt
van Sacré Coeur. Zij zagen hem naar
„het andere adres" gaan en de voor
deur binnenstruikelen. Conform mijn
instructies verschaften' mijn mannen
zich tien minuten later toegang tot de
woning. Dat is voor een getrainde
geheime agent niet al te moeilijk. Zij
hoorden lawaai op de eerste verdie
ping. Zij drongen een kamer binnen.
Daar vonden ze Renée. Met een revol
ver hield hij twee onbekenden in be
dwang. René zei mijn mannen, dat ze
moesten ingrijpen. Twee fikse tikken
„met een hard voorwerp" en de onbe
kenden sluimerden in. René nam uit
een der kratten een versleten akten-
tas. Hij zei: Breng mij onmiddellijk
naar mijnheer Arbetti. Mijn mannen
deden dit. Een hunner liep voor hem
uit. de ander achter hem. Zo verliet
het drietal het huis. Van „beschonken
heid" vertoonde René geen spoor meer.
Het drietal kwam bij mij in mijn
schuilplaats in de rue eveneens
niet ver van de Sacré Coeur. René over
handigde mij de tas. „Arbetti", zei hij,
„Bel de chef op en zeg, dat je iemand
ontdekt hebt!" Ik herkende de woor
den van mijn instructie. René vertel
de. dat de chef in Parijs was, tè be
reiken onder telefoonnummer Danton
98-De chef zei: Kom zo spoedig
mogelijk naar mij toe, doch laat René
zich eerst scheren en behoorlijk aan
kleden. Ik bedankte mijn beide hel
pers en zond hen weg. Ik begon de
toedracht van van het geval van De
Vrolijke Zanger te begrijpen.
welijke dingen te vertellen. Zijn con
tact met de chef bestond uit een spo
radische briefkaart met een of twee
(tevoren afgesproken) onschuldige
woorden. Pas toen de briefkaart met
het „Grote Nieuws" kwam, kreeg ik
opdracht om „iemand te ontdekken".
De ontdekking lukte. En de buit was
de moeite waard. Hij bestond uit enige
lijsten met namen van min of meer
vooraanstaande mensen uit enige lan
den op wie „de anderen" vat hadden
en die dus niet (meer) politiek be
trouwbaar konden worden geacht.
Nu begrijp je natuurlijk ook. mijn
waarde (vervolgde Arbetti). waarom
wij altijd zuinig zijn met bijzonder
heden. Had de chef mij tevoren ge
zegd. wie ik moest opzoeken, wie René
eigenlijk was en wat hij beoogde, dan
was het hele „spel" minder natuurlijk
geweest, minder overtuigend dus. het
geen de kans van slagen zou hebben
verkleind. Bovendien was er natuur
lijk de mogelijkheid, dat ik in handen
zou zijn gevallen van „d£ anderen" en
dat ik dan uitgeperst zou zijn. Mis
schien hadden ze mij dan wel zo be
handeld. dat ik „doorgeslagen" had.
Maar omdat ik vrijwel niets wist. had
ik nooit gevaarlijke dingen kunnen
verklappen. Ook René wist niet meer
dan strikt noodzakelijk was. Om de
zelfde reden! En (zegt de chef altijd)
je moet ook iets overlaten aan de
durf. het inzicht en de doortastend
heid van je medewerkers.
Toch, Arbetti, was er (zei ik) een
risico. Als jij niet geslaagd was. wat
dan? Is er niet teveel gespeculeerd op
je vaardigheiden op het geluk
kige toeval?
Je kent de chef niet. mijn waarde
(antwoordde Arbetti). Natuurlijk was
ik slechts één van de pijlen op zijn
boog. Ik ben ervan overtuigd, dat min
stens nog twee anderen een soortge
lijke opdracht hadden in de operatie-
René als ik. Maar als ik dat aan de
chef zou hebben gevraagd, dan had
hij geantwoord: Bemoei je met je
eigen zaken. Arbetti. en voer mijn op
drachten uit. Dan heb je heus de han
den vol. Als je het tenminste goed
doet!
(Nadruk verboden).
LADEREND in een album met
vakantiefoto's zagen wij ineens
„de boom" weer voor ons. „De
boom", dat was een begrip gewor
den, waar allen, die met ons in de
zelfde omgeving logeerden, van
konden meespreken. In een betrek
kelijk open weiland stond „de boom"
daar als een baken en een rustpunt.
Hoe men zich ook mocht vergissen
in de talloze kronkelpaadjes van de
omgeving, altijd was er weer een
ogenblik, waarop wij ineens zeker
wisten, dat wij niet ver van huis
konden zijn, want in de verte zagen
we „de boom" in de volle rijkdom
van zijn zomerse pracht. Van welke
kant wij ook huiswaarts kwamen,
altijd was er wel een ogenblik,
waarop de wending van het pad een
doorkijkje liet zien, en dan stond
daar altijd weer als een verrassing
en een vertrouwde welkomstgroet:
„de boom".
Aan de schaduw konden wij soms
haast als op een zonnewyzer het
uur van de dag aflezen, en by elke
weersgesteldheid werden wij op
nieuw getroffen door de schoonheid,
de stoerheid van deze boom.
In onze Bijbel komt het beeld van
de boom voor in de eerste Psalm,
waar wij lezen:
„Welzalig de man, die niet wan
delt in den raad der goddelozen,
maar aan des Heeren wet zijn wel
gevallen heeft, en diens wet over
peinst by dag en nacht. Want hij
is als een boom, geplant aan wa
terstromen, die zijn vrucht geeft op
zijn tijd, welks loof niet verwelkt;
al wat hij onderneemt gelukt."
Als een bóóm is een mens, die
zich verdiept in wat God aan ons
mensen heeft willen mededelen.
Voor het Oosten, met zijn bran
dende zon, zijn gebrek aan water
en aan schaduw is de boom nog van
een veel sprekender beeldende kracht
dan voor ons, bewoners van een ge
cultiveerde samenleving. Met een
prachtige, vruchtdragende boom
wordt een mens vergeleken, die zijn
leven voedt uit de ontmoeting met
God. Zoals de boom, aan water ge
plant, zijn sappen opzuigt uit de
waterstromen, en daarmee tot bloei
en vrucht komt, zo kan een men
senleven. wanneer het zijn kracht
put uit de ontmoeting met de
Eeuwige, zyn leven tot een rijk en
bloeiend geheel maken.
Zeker, het vraagt inspanning en
strenge opbouw van het leven, om
dit leven te laten begeleiden door
wat in de Bijbel genoemd wordt: de
Wet des Heeren. Het vraagt con
centratie op het werkelijk belang
rijke, afkappen van al datgene wat
alleen op tijd-verdrijf is gericht.
Het vraagt vooral ook deemoed en
gehoorzaamheid, om, voor wij zelf
met ónze wensen komen, te kunnen
luisteren, gehoorzamen aan wat God
van ons vraagt.
Maar een leven, waarin deze be
reidheid en deze gehoorzaamheid
gevonden wordt, mag dan ook ver
geleken worden met een boom, die
vrucht geeft op zyn tijd, welks loof
niet verwelkt.
Zoals er zelfs alleen al bij het
zien van de foto van „de boom"
weer iets over ons kwam van de
vreugde, de rust en de blijde ont
roering, die deze wegwyzer van
moeder natuur ons telkens weer
schonk, zo gaat er kracht, ver
trouwen, rust en inspiratie uit
van mensen, die, omdat zij de
strenge omgang met de heilige Wet
niet geschuwd hebben in het leven
staan als een boom, welks loof niet
verwelkt en die vrucht geeft op
zijn tijd.
Zij zullen zich niet beroemen op
hun prestaties of hun kalme vast
beradenheid, want zy weten zelf,
dat het beste, wat zij mochten ont
vangen, hun geschonken werd door
Hem, die wel genoemd is de fon
tein van het eeuwige leven. Zij
weten van de wisseling der getij
den, van het vriendelijke licht, als
het leven ons toelacht èn van de
grauwheid en verlatenheid van zorg
en verdriet. Maar zij zijn er rustig
en getrouw, als een baken, als een
toevluchtsoord voor wie in hun
schaduw zou willen schuilen.
Er is in onze tijd een roep om
vrijheid. Maar alléén als er mensen
gevonden worden, die bereid zijn
hun leven te stellen onder de hei
lige Wet Gods, zal die vrijheid meer
kunnen worden dan een toevallig en
onzeker bezit. Alleen zó kan de
vrijheid uitgroeien tot een boom, die
nog iets meer is dan aan elke ver
andering blootgestelde gewassen, die
snel opschieten, maar evensnel weer
vergaan.
Laten wij dat beeld van de boom
voor ogen houdenin ernst, in stille
trouw
„Zie den boom de paden tooien
Rondom zijnen stillen voet,
Laat Uw ziel zich zoo
ontplooien
En haar bloemen om zich
strooien
Uit een vroom gemoed".
(Adama van Scheltema)
Ds. S. L. VERHEUS,
Doopsgez. pred. Leiden.
De toedracht
Het gesprek
nOCH hield ik natuurlijk mijn af
spraak met René. Om elf uur
stapte ik het café binnen. Ik keek
om mij heen om te zien, of er belang
stelling was. De concurrentie wist wie
ik was en had mij met René in gesprek
gezien, althans, dat moest ik aanne
men. Waarschijnlijk zouden „de ande
ren" dus op ons letten. Inderdaad, in
een hoekje zat het type, dat ik zocht.
Je krijgt gevoel voor dergelijke types,
als je met mijn bijltje hakt. Natuur
lijk zei ik René niets over die stille
„bewaker".
René begon fors. Een glas port, nog
een glas port, een derde glas port. Ik
dacht: Aan de drank. René lachte als
een aangeschoten man. Hij zei een
paar domme dingen en daartussen
door: „Onschadelijk, tevoren poeder
genomen". Toen zei hij tamelijk luid:
Ik wil terug naar Pappa. Ik begreep,
dat hij zich bewust was van de aan
wezigheid van de „bewaker" en wilde,
dat die hem zou horen. Twee glazen
port verorberde René nog. Intussen
stamelde hij veel onzin. Tussen die
onzin door noemde hij mij zijn huis
adres en een ander adres. Ik bleef
voorzichtig. Maar ik dacht: Broeder,
als je dan heus wilt spelen, speel ik
mee. Ik begon hem ernstig toe te spre
ken. René vroeg om meer port. Ik zei:
Nee. En bestelde zwarte koffie voor
hem. Nog steeds wist ik niet, of René
nu werkelijk naar ons wilde terugke
ren. dan wel, of hij een tweede ver
raad jegens ons beraamde.
Toen René het café verliet .werd hy
gevolgd. Ik bestelde een glas sherry en
dacht na. Ik besloot om snel te han
delen. Ik alarmeerde vier van mijn
beste agenten. Twee gaf ik opdracht
om op de woning van René te letten.
De beide anderen moesten het tweede
door René genoemde adres bewaken.
Dat was nabij de Sacré Coeur. Ik
noemde het nummer van het huis in
de ruewaar ik mij de rest van de
dag zou ophouden. Ik dacht: Misschien
brengt René ons. met goede of met
kwade bedoelingen, bij een bron. die
de moeite waard is. Het was een ge
vecht in het duister, een strijd in de
schaduw. En de inzet, zo er al een in
zet was, kende ik niet.
E chef begroette René en mij
hartelijk. Ik gaf hem de tas (met
waardevolle inhoud). Toen ver
nam ik enige bijzonderheden. Een
jaar geleden was de chef op het spoor
gekomen van een groepje mannen en
vrouwen, die „werkten" voor hen. die
ik nu maar „de anderen" zal blijven
noemen. Hij gaf een onzer beste agen
ten. Paul D„ een meester in de kunst
van penetreren, opdracht om „in de
schaduw" te gaan en contact te zoe
ken met de verdachte groep. Hij mocht
pas weer boven water komen, als er
werkelijk iets heel belangrijks was.
Een jaar lang speelde Paul alias René
de rol van aan de drank geraakte aan
lager wal zijnde vent, „die wel wat
wist". Om het vertrouwen te winnen,
had hij verlof, enige werkelijk vertrou-
(Van onze correspondent in Canada)
Met belangstelling heeft men er in Canada kennis van genomen,
dat iedere Nederlander nu ouderdomspensioen geniet, of althans
vroeg of laat gaat genieten. Die belangstelling is begrijpelijk, omdat
het op 1 januari precies vijf jaar geleden was, dat iedere Canadees
van 70 jaar en ouder veertig dollar in de maand ging trekken en men
zich dus interesseert voor dergelijke maatregelen elders. Het onder
werp is echter dubbel actueel nu er in het Lagerhuis stemmen opgaan
om het pensioen te verhogen.
Het is niet onwaarschijnlijk, dat de Nederlandse trekker wat meer
van zijn pensioen kan doen dan de Canadese, want 40 dollar verte
genwoordigen een vrij geringe koopkracht. Paul Martin, de minister
van Gezondheid, zei onlangs, dat „Canada" op dit gebied de leiding
had genomen en dat het bereid is om dat - zo mogelijk - weer te
doen". Waaruit men meent te mogen opmaken, dat er verhoging van
het pensioen op komst is.
Een gemakkelijk karwei was het
niet, dat Canada zich op de hals haal
de, toen het de wet op de zekerheid
voor de oude dag, zoals ze hier heet,
aannam. De uitwerking kwam in de
praktijk neer op een heksentoer. Het
zou de ambtenaren, die met de uitvoe
ring belast waren, heel wat zorgen heb
ben bespaard, wanneer ze de beschik
king hadden gehad over iets, wat ook
maar in de verte geleek op de Neder -
Met Godfried Bomans in Rome
dan moet men niet verwachten, dat hij
vertellen zal waar men goed en toch
goedkoop kan eten of hoe men zich
het beste kan beschermen tegen de be
faamde of beruchte dienstaanbieders.
Bomans heeft een jaar in Rome ge
woond en hij is een origineel mens in
de beste zin van het woord. Behalve
dus dat hij in staat is om al spre
kende over Rome in goed verband „De
Schoolmeester" te citeren en zijn lezer
plaats te laten nemen aan het tragi
sche sterfbed van de EngeLe dichter
Keats, heeft hij kans gezien in zyn
boek „Wandelingen door Rome" de es
sentie te ge^en van het machtige
conglomeraat dat deze stad is. Wan
neer ik zou zeggen, dat Bomans een
beeld geeft van Rome, gezien door een
kunstenaarsoog, dan vrees ik, dat velen
zullen denken, dat hij zijn lezers mee
sleept van het ene museum naar het
andere en van Vaticaanstad naar het
Colosseum om daarna, als de tong U
nog niet op de schoenen hangt, over
te steken naar de Villa Borghese. Maar
zo is het helemaal niet. De schrijver
Bomans heeft Rome beleefd zoals eigen
lijk alleen een schrijver dat kan en
de stad is hem geworden tot een ple
zierig zittend pak als het ware. En uit
de zakken van dat pak diept hij merk
waardigheden op herinneringen aan
de levende stad. En de lezer kijkt ge
boeid tot hij zelf in Rome zal zijn
en zal ontdekken, dat Bomans hem
geen knollen voor citroenen heeft ver
kocht, want hij zal de smaak en de
geur en aanraking van de Eeuwige
Stad herkennen, zoals Bomans hem
die gesuggereerd heeft.
Ralph Oppenheim. „Spanje in
de spiegel". Ad. M. S. Stok -
Forumboekery, Den Haag z. j.
Een charmant boek over Spanje
heelt Ralph Oppenheim, een Deen van
Godfried Bomans. „Wandelingen door Rome". Elsevier, A'dam 1956.
Nog meer reizende schrijvers - de vorge week heb ik U gesproken
over auteurs, die hun indrukken over Griekenland en Libië wereld
kundig hebben gemaakt. Thans Ifcmen er drie aan de beurt, die resp.
in Rome, in Spanje en op de zeebodem geweest zijn. Nu de jaarwende
goed en wel achter de rug is, heeft de rusteloze mens de neiging zijn
aandacht te richten op de volgende grote gebeurtenis, de vakantie,
en te gaan overleggen waar hij deze oase in hel dagelijkse gejacht
en gedraaf met het meeste profijt kan gaan beleven. Daarbij kan het
geen kwaad de neus eens te steken in boeken, die iemand wegwijs
kunnen maken en zodoende - om met Maarten Toonder te spreken.
geboorte en dertig jaar oud, geschre
ven. Ook dit boek is geen reisleiding,
maar de uitstraling van een persoon
lijke ontmoeting met een land. Het is
niet alleen dat Oppenheim het karak
ter van Spanje goed kent en weet wat
er de belangrijke trekken van uit na
ken. Er is nog iets anders met dit
„Spanje in de Spiegel" waardoor het
zo buitengewoon leesbaar is geworden
De schrijver beschikt n.l. over een
merkwaardig talent, dat hem in staat
stelt het beleefde te vertellen op de
wijze van een verhaal. Er zijn momen
ten, waarin men denkt met een roman
te doen te hebben, maar het is en
blijft duidelijk, dat Oppenheim levende
mensen ten tonele voert, zoals b.v.
zijn familie Gonzalez en de stieren
vechter Jaime Lorca. Tussen die le
vende mensen en hun levendige dia
logen doorvlecht de schrijver hele
stukken Spaanse geschiedenis het
hoofdstuk Toledo, de stad van de vele
geslachten b.v. die men echter met
dezelfde geboeide vaart leest als zijn
nuchtere, maar meeslepende beschrij
ving van een stierengevecht.
Naast de plezierige tekst bevat dit
boek ook nog talrijke heel mooie foto's.
landse bevolkingsadministratie. En zo
ver zijn we hier nog lang niet.
Maar toen vijf jaar geleden meer
dan 600.000 Canadezen recht kregen
op pensioen, verlangde de overheid wel,
dat deze mensen toch op zyn minst
zouden kunnen aantonen, dat ze in
derdaad 70 jaar waren. En daardoor
was Leiden in last: van de 250.000
aanvragers in de provincie Ontario bv.
kon maar de helft een bewijs overleg
gen! Dat wil zeggen: een officieel ge
boortebewijs. De rest was op andere
middelen aangewezen. Elk jaar komen
er nu zo'n 65.000 rechthebbenden bij en
een groot aantal verkeert in dezelfde
omstandigheden: officieel kunnen ze
niet aantonen, dat ze 70 jaar geleden
ter wereld zijn gekomen
Men heeft dus andere wegen
moeten bewandelen en noodge
dwongen ivorden verklaringen aan
genomen, die de Nederlandse amb
tenaar van de burgerlijke stand als
ketterij in de oren zou klinken. Van
de pensioengerechtigde wordt vin
dingrijkheid verwacht en zo kan
het gebeuren, dat de aanvraag ver
gezeld gaat van familiebijbels,
schoolboeken met namen en data,
uittreksels uit registers van vereni
gingen of de militaire dienst, me
dailles die men heeft geioonnen en
Houot en Willm. „Diepzeedui
kers". Ad. M. C. Stok. Forum-
boekerij, Den Haag, z. j.
Neen, het lijkt mij toch niet waar
schijnlijk, dat iemand het plan, moge
lijk wel de wens, zal koesteren om
zyn vakantie op de bodem van de
oceaan te gaan doorbrengen. Voorals
nog niet. Maar zoals het reeds moge
lijk is uren en dagen lang in de lucht
te toeven, waar overigens weinig te
zien, valt als men niet naar beneden
kan kijken, zo zal het waarschijnlijk
wel niet zo heel lang meer duren of
onderzeese autobussen voeren ons naar
onderzeese berglandschappen, waar wij
dan rond wandelen met in onze hand
een boekje, getiteld „Wat zwemt
daar?" De Franse marine-officieren
Houot en Willm zijn met hun vreemd
soortig duikinstrument, genaamd een
bathyscaaf, tenminste reeds afgedaald
op een diepte van vier kilometer.
Interessant is dit experiment in hoge
mate en daarom is het jammer, dat
hun boek zo weinig leesbaar is. Eige-
lijk is het een technisch verslag van
de bouw van en de proefnemingen met
dit geheimzinnige zinkende en stij
gende vaartuig, waarin erg veel ge
sproken wordt over voorwerpen en pro
cessen, waar een leek geen verstand
van heeft. Ik heb er helaas geen notie
van wat „een vaste kam, die in olie
hangt" is, waar condensorpeilglazen
voor dienen of wat een schakelwals
doet. Daarom ware het mij liever ge
weest om een en ander te horen over
die zeebodem, maar aan de andere
kant kan ik mij ook wel weer indenken,
dat heren die hun bathyscaaf aan het
proberen zijn, geen tyd hebben om op
onderzeese landschappen te letten.
Hoeveel automobilisten zijn er niet. die
zó verdiept zijn in hun motor, dat zij
nooit iets anders zien dan wegwijzers.
CLARA EGG INK.
meer van dergelijke „historische"
stukken. Maar ook dergelijke be-
ivijzen zijn niet altijd voorhanden
en dan is het ivoord aan een com
missie, die er een mouw aan pro
beert te passen.
Zo'n wonder is het niet, dat het eer
ste levenslicht van vele Canadezen
schuil gaat in het duister van het ver
leden. Het is dit jaar net 90 jaar gele
den, dat Canada ter wereld kwam als
natie en zelfs in het „bewoonde" oos
ten van die dagen werd niet elk feit op
schrift gesteld. Het hele westen lag
toen nog onaangetast en de pionier
bekommerde zich weinig om bevol
kingsregistratie. Immigranten uit die
tijd kunnen vaak een beroep doen op
de immigratie-registers. als ze zich
tenminste nog kunnen herinneren met
welk schip ze zijn gekomen!
Voor de inheemse bevolking is het
natuurlijk helemaal moeilijk. Papier
was voor een Eskimo in de letterlijke
zin van het woord iets uit een andere
wereld. Laat staan een geboorteakte.
Maar misschien weet hij zich te herin
neren wanneer het geweer zijn in
trede deed, of wanneer de handelspost
in zijn streek werd gebouwd en al die
dingen bij elkaar leveren dan mis
schien voldoende bewijs op om hem
zijn pensioen te kunnen verlenen, het
zij in geld, hetzij in natura.
Zoon als bewijs
Verbazing kennen de ambtenaren
niet, die zich bezighouden met de
uitkering van de ouderdomspen
sioenen. Ze keken niet bijzonder
vreemd op, toen een aanvraagster
in plaats van een geboortebeivijs
een soeplepel-met-inscriptie over
legde, die ze op haar achttiende
verjaardag had gekregen. Tezamen
met ander bewijsmateriaal was de
lepel voldoende om het verzoek toe
te kennen. Ze twijfelden niet aan
de eerlijkheid van een ander, die
een levend bewijs overlegde in de
gestalte van zijn zoon. Zelf had hij
geen geboortebewijs, maar de zoon
u)el en die ivas 65 jaar. Aanvraag
ingewilligd!
Dat zijn de vrij gemakkelijke geval
len. Wat te denken echter van het ver
haal van een Indiaan, die zich herin
nerde, dat een olifant van een Ameri
kaans circus toen-en-toen, daar-en-
daar door een spoorwegongeluk om het
leven was gekomen. Kan zo'n greep
uit het verleden nu voldoende zijn om
iemands ouderdom vast te stellen?
Daar is nasporing voor nodig en men
gaat niet over één nacht ijs. Die In
diaan kreeg zijn pensioen overigens,
want zijn geschiedenis kwam in de
kleinste bijzonderheden overeen met de
opgespoorde feiten.
Foto's met besnorde mannen
Niet altijd echter zijn de aanvragen
bona fide. Het kan bijna niet anders
of er loopt er wel eens een aanvrage
tussendoor van iemand, die met ver
vroegd pensioen wil. Dat kwam bijv.
voor, toen als bewijsstuk een familie
bijbel werd overgelegd, met 'n naam or
in. die er - naar het heette - in 1880
ingeschreven was. Deze keer aanvaard
de de staat het bewijs echter niet. De
bijbel was namelijk ha 1900 gedrukt"
In Nederland zal de instelling van
het algemeen ouderdomspensioen wel
wat prozaïscher verlopen. Er zullen
weinig vergeelde foto's met jonge be
snorde kerels erop. die bezig zijn aan
de bouw van de eerste spoorweg, als
„geboortebewijs" zijn aanvaard. Maar
net als hier: het pensioen zal welkom
zyn. En als de Canadese regering in
derdaad verhoging van het pensioen
overweegt, dan zou het ons niet ver
wonderen als in Ottawa de grootte van
de Nederlandse uitkering ook met in
teresse wordt bekeken.