In Italië wordt de poëzie van het
kerstfeest diep gevoeld
MAANDAG 24 DECEMBER
KERSTNUMMER
PAGINA 4
STILLE NACHT, HEILIGE NACHT
Kerstverhaal door H. G. Cannegïetef
Grote verering van de Bambino
MAAR dat is geen manier! Een
vaste jaarlijkse gasten dan
géén kamer te hebben! Je had
er toch op kunnen rekenen!
Aldus voer Issachar uit tegen de her
bergier, die hij enige verwensingen naar
het hoofd slingerde. Hij was op zijn
tocht naar de jaarmarkt gewend in deze
karavanserai te overnachten en had
zich reeds voorgesteld er rustig te mo
gen bekomen van de vermoeienissen,
den ten spijt! En nacht op nacht had
den ze samen gerust in het ellendige
hok, waarin de meester ze opsloot, zon
der dat hun honger en dorst waren ge
stild. Dan bleef er niets over dan de
kou te verwarmen en het duister te ver
lichten met lieflijke dromen, die een
holle maag gaarne baart. De ezel balkte
zijn dromen uit en de os gaf door een
instemmend geloei te kennen, dat hij
het vertelsel waardeerde.
welke het gesukkel met zijn weerspan
nige os en zijn koppige ezel hem onder
weg had berokkend.
Issachar was geen groot koopman.
Deze twee dieren boden voldoende laad
ruimte voor de goederen, die hij op de
markt had aan te bieden. Een minder
zuinige koopman had er best nog een
kameel bij kunnen gebruiken, want de
os en de ezel bezweken onder een over
matige last. Maar Issachar was even
hardvochtig jegens de dieren als jegens
de mensen, bij wie hij berucht was als
een woekeraar en een schraper, die er
geen been in zag valse weegschalen te
hanteren en te goochelen met een te
kleine maat en een te zwaar gewicht.
Is er nergens ruimte? snauwde de
koopman.
De laatste kamer is juist ingeno
men, antwoordde de herbergier.
Het zijn twee mensen: een stok
oude man en een piepjonge vrouw. Een
zonderling stel.
Gooi ze eruit en laat ze bij mijn
beesten in de stal slapen. Een oude
klant gaat toch voor!
Maar ze verwacht een kind
Dat vond de koopman bijzonder grap
pig; zo'n stokoude man en zo'n piep
jonge vrouw! Hij schoot in een rauwe
lach en de waard lachte mee. Het scheen
dat de lach hen verbroederde, want de
waard riep tussen de lachbuien door:
Een idee' Naar de stal bij het vee!
En kirrende en zich op de knieën slaan
de van pret, begaven ze zich naar het
vertrek, dat de twee vreemdelingen was
toegewezen.
ENIGE ogenblikken later werden de
os en de ezel opgeschrikt door de
komst van menselijk gezelschap.
Deze onderbreking van hun nauw ver
worven rust was hun verre van welkom.
Ze lagen daar heerlijk te soezen en her
kauwden zo vredig het schamele rant
soen grassprietenvéél hoeven ze
niet te vreten! had hun vrekkige
meester gezegd. De behaaglijkheid, die
de beide dieren genoten, beperkte zich
tot hun lichaam, dat uitgeput en ge
pijnigd door geselslagen, reeds met een
kleine pauze tussen hun dagelijkse fol
teringen tevreden was. Maar hun geest
leed door.
Want ook dieren bezitten een geest.
De os nu ja! dat was een os. en dit
exemplaar was tamelijk stompzinnig in
zijn soort. Toe hlieten de dagelijkse
striemen niet na. hun stempel te druk
ken op zijn innerlijk, dat van neer
slachtigheid even zwart was als de
duistere stal. Maar de ezel! Zo te zien
was het een gewoon bruingrijs beestje,
niet te onderscheiden van alle overige
rij- en lastdieren. Een mager, schurftig
grauwtje, althans naar het lichaam be
keken. Doch onder de vaalbruine huid
verschool zich een edel en fier gemoed.
In haar dromen werd deze ezelin een
voornamer gestalte zelfs dan het paard,
waarop de koning aan het hoofd van de
optocht reed. Zij bleef zich bewust, dat
zij regelrecnt afstamde van haar bet
overgrootmoeder. die tot Bileam had ge
sproken en die een vooruitziende geest
had gehad. En. zoals het verleden groots
was geweest, zou ook de toekomst haar
geslacht weer in ere herstellen. De
Heer. die vernedert maar ook verhoogt,
is de beschikker eveneens over het die
renleven. En zo droomde zij, op het
harde stro in haar stal. waar de won
den van zweep en prikkel nog nabloed-
den, hoe zij eens een jong zou krijgen
en dit jong weer een jong. en hoe dit
veulen spierwit zou wezen en tot rijdier
zou dienen voor de Koning der Konin
gen, wanneer deze zijn intocht zou hou
den in het heilige Jeruzalem. Want zó
hadden de profeten voorspeld.
Is de ezelin van Bileam het enige dier
geweest, dat kon spreken? Dieren spre
ken nóg. maar alleen wie van ze houdt,
kan ze verstaan. Zoals een moeder uit
het gebrabbel van haar kleine begrijpt,
wat het kindje bedoelt.
De os en de ezel kenden elkaar al zo
lang en zo goed. dat ze elkanders kre
ten verstonden. Dag aan dag hadden ze
samen óf lasten gedragen óf de ploeg
voortgetrokken Verbiedt, de Wet dit?
Maar wat gaf Issachar. hun meester
om de Wet? Zelfs op Sabbat zag het
gelovige volk het span op de akker, ge
bogen onder hetzelfde juk, alle verbo-
TERWIJL ze aldus ook ditmaal ril
lend tegen elkaar schurkten en door
elkanders gezelschap het gemeen
schappelijk verdriet poogden te verge
ten. ontwaarden ze eensklaps een zon
derling schouwspel. Hun halfingedutte
ogen zagen een licht, dat op hun af
scheen uit een hoek van de stal. Het
was een zacht en teer licht, dat hun van
vliegenbeten ontstoken en jeukende
ogen weldadig aandeed. Er straalde een
behaaglijke warmte af van dat licht:
hun verwerkte rug ontspande zich en
hun beurs geslagen ledematen voelden
zich lenig en fris worden onder deze
lieflijke koestering.
De ezel wendde het eerst zijn blikken
naar de plek. vanwaar het licht glansde.
Het was een vredig tafereeltje: een jonge
vrouw met een kindje op schoot, en
daarachter als een beschermheilige een
grijsaard. Het leek of het licht ont
sprong aan het witblonde haar van de
zuigeling.
Ineens begreep de ezelin, dat dit het
kind was. dat, eenmaal koning gewor
den. op de rug van haar afstammeling,
de witte ezelin, naar het heilige Jeru
zalem zou rijden. Haar hart popelde
van een wondere blijdschap. Zij wilde
haar geheim, haar droom aan de os ver
tellen, maar zag nog te juister tijd in,
dat haar balken de kleine schrik zou
aanjagen. Daarom zweeg zij en keek
sprakeloos verrukt naar het licht. En
de os staarde sprakeloos verrukt met
haar mee.
ZO ging die vreemde nacht om en
het werd ochtend. Issachar moest
zijn tocht vervolgen. Hij had slechts
spaarzaam gebruik gemaakt van het
slaapvertrek, waaruit de stokoude man
en de piepjonge vrouw om zijnentwil
'waren verdreven. Het grootste deel van
de nacht had hij doorgebracht met
zwetsen en drinken in het gezelschap
van andere kooplieden. Hij had er be
hoefte aan. na de vermoeiende tocht
met de onwillige trekdieren zich te goed
te doen aan de kruidenwijn, die deze
waard met mvrrhe en specerijen wist te
bereiden. Hij dronk van de palmwijn en
van het gerstesap, waaraan krokus en
zout een bijzondere kracht gaven. Eerst
toen de gloeiende drank hem volkomen
had overweldigd, strompelde hij be
schonken op zijn legerstee toe.
En nu, na het vroege opstaan, was
zijn humeur er niet beter op geworden.
Zijn knuist omvatte reeds de prikkel,
welker ijzeren punt de dieren uit hun
rust zou opdrijven, naar de stoffige
karavaanweg. Op zijn tong lagen de
vloeken klaar, waarmee hij de zware
zakken op hun rug zou neerwerpen.
Met een norse zwaai duwde hij de deur
van de stal open.
Het was nog donker buiten, en Issa
char knipperde met de ogen, toen hij
(Foto Will Eiselin, Rijswijk)
de stal verlicht zag door het wonderlijke
schijnsel, dat van het kindje's hoofd
afstraalde. Het was hem, alsof dit tere
en zachte licht iets in zijn binnenste
deed smelten, iets heel hards en heel
lelijks. En alsof met het doorbreken van
dit gezwel hij een nare ziekte was kwijt
geraakt. Hij voelde zich zo vreemd
anders worden. Anders dan gewoon.
Zou hij vroeger een stokoude man met
zoveel eerbied gegroet hebben als had
hij een profeet voor zich? Zou hij een
jonge moeder zulk een vriendelijk woord
hebben toegevoegd over haar kind? Zou
hij zijn os gestreeld hebben en de ezel
een goedaardig tikje ter verwelkoming
op haar hals hebben gegeven?
Was hij nog zijn oude zelf. toen hij
het kindje vroeg, of het niet op de ezel
wou rijden?
Later! zei de moeder glimlachend.
En de ezel kon een gebalk niet weer
houden. omdat ze de geheimzinnige be
tekenis van dit „later!" begreep.
Maar dan moet ik eerst je arme
rug eens goed onderhanden nemen!
voegde Issachar de ezelin toe. Op de
markt zal ik zalf kopen voor je wonden
en voor die van de os. En ik zal een
kameel kopen, omdat de last te zwaar
wordt voor jullie verwerkte ruggen
Het was zo vredig en knus in de stal,
dat Issachar moeilijk afscheid kon ne
men van het lieflijke tafereeltje, dat hem
daar had verrast. Hij stelde zijn ver
trek nog even uit. om de waard gele
genheid te geven de dieren eens extra
te voederen, voordat ze de reis voort
zetten. En toen ze eindelijk gingen,
negen ze tot afscheid eerbiedig voor het
heilige drietal hun hoofden: Issachar,
de os en de ezel.
(Van onze Romeinse
ZO goed als ieder ander land van de Christenheid
heeft ook Italië zijn kerstliederen, niet minder
mooi, niet minder innig dan de Franse „Noëls" of ons
eigen „De Herdertjes lagen bij nachteen zoveel
andere.
Italië is een land van kindervrienden, bi en ziet hier
elk ogenblik taferelen, die in noordelijker streken
ondenkbaar zijn. Of kent U veel opgeschoten jongens,
die midden in hun werk of spel plotseling alles verge
ten, omdat ze een baby of een jongetje van een jaar of
drie hebben ontdekt, waar ze vertederd naar moeten
correspondent)
kijken, dat ze moeten knuffelen, in de armen nemen en
een beetje vertroetelen? In Italië is dat normaal. De
slagersjongen vergeet zijn klanten te bedienen, de jonge
metselaar of straatmaker legt zijn gereedschap uit
handen, wanneer er een klant of een kennis voorbij
komt met een klein kind. Tien, twaalf werklui, die tegen
een zonnig muurtje zitten te schaften, kunnen een half
uur of langer stralend van geluk spelen met een wichtje
van een jaar of twee, drie. Dat moeders gek zijn op
haar kinderen is normaal, maar in Italië worden ze door
de vaders vér overtroffen.
Dat in een dergelijk land de poëzie
van het kerstfeest diep wordt gevoeld,
spreekt vanzelf. Dit gaat zelfs zó ver,
dat de volwassen Christus bijna geheel
verdrongen wordt door de ..Bambino",
het kerstkindje en Zijn Moeder.
Meer nog dan in andere landen ne
men daarom de kerstliederen vaak de
vorm aan van wiegeliedjes. Een der
allermooiste, ook wat de melodie be
treft. komt uit Piëmonte en wel uit het
dal van Pinerolo. dat overwegend
protestant (waldenzich) is.
We geven het hier weer in het origi
neel en in vertaling:
Dormi. dormi, o bel bambin.
Re Divin,
Dormi. dormi. o fantolin!
Pa' la nana, o caro figlio.
Re del Ciel.
Tanto bel,
Grazioso giglio
(Slaap nu, slaap nu, o mooi kind
Koningszoon,
Slaap nu, slaap nu, o kleine knaap.
Sluit de oogjes, mijn lieve zoontje,
's Hemels Vorst,
O zo schoon.
Gratievolle lelie
Zeer oud. waarschijnlijk uit de vijf
tiende eeuw. is „het slaaplied van het
mooie kindje", dat tot voor weinige jaren
tijdens de nachtmis werd gezongen in
Galluru, het meest afgelegen deel van
Sardinië. Het begint: „O. Deu, ninnu
meu, beddu, piü di l'oru"
In vertaling luidt het: „O Gode, kindje
mijne, mooier nog dan goud. Op een
harde strowis zie ik je geboren. En je
scheen m'een hemel, met sterren rijk
bekroond, door zonnen stralend bege
leid en 't al in grote waardigheid. O
Gode, kindje, mijne, mooier nog dan
goud. De moeder op hem neerziend,
heeft liefdevol gesproken: Leven van
mijn leven, slaap nu, jij mijn vreugde,
fontein die nooit zal drogen, van over
vloedige gaven. O Gode, kindje mijne,
mooier nog dan goud. Zwijg maar kindje,
zwijg maar, want een tijd zal komen,
wanneer j'op het harde kruishout zult
vastgenageld hangen, en dan moet
j'ondergaan, een heel wreedaardig on
recht. O Gode, kindje mijne, mooier nog
dan goud".
IN het zuiden krijgt deze kerstpoëzu
een zeer bijzonder karakter. De rijke
fantasie van de Sicilianen. die ten
slotte heel wat Moors bloed in de aderen
hebben en hun hemel bevolken met hei
ligen en engelen, die aan de figuren uit
Arabische sprookjes doen denken, schept
kerstliederen, rijker aan motieven dan
die der bewoners van het vasteland. De
wiegeliedjes overheersen ook daar. waar
bij het meestal dan engelen zijn. die het
Kindje wiegen of ook wel de heilige
Jozef, San Gisippuzzu, Sant Jozepijntje.
zoals hij liefdevol wordt genoemd. Maar
hun liederen houden zich ook bezig met
het Jezuskindje en het heilig gezin in
wat later tijd. Een aardig kerstliedje
uit Vittoria luidt als volgt:
La Matri Santa l'aggiotta facla.
tri piscitieddi cci füoru mannati.
Aggiuzza e pputrusinu cci mintla,
Lu sciaüra cunzulava li malati.
San Gisippuzzu ri fora vinia,
purtava n'pannarieddu ri girasi,
Lu Bamminnieddu tutti li ulla:
'O mamma mia, pirchl nun mi li rati?'
(De heilige moeder maakte knoflooksoep
Drie visjes werden erin gedaan.
Knoflpok en peterselie voegde zij erbij
De geur ervan was een troost voor
de zieken.
Sant Jozepijntje kwam van 't land terug
Hij droeg een mandjevol met rijpe
kersen.
Het Kindeke had ze alle willen hebben.
'O Moedertje mijn, waarom geef je ze
mij niet?')
In ditzelfde genre is een kerstlied uit
de provincie van Modica:
„De heilige Moeder plantte rozenstrui
ken, op Monte Pellegrino heeft zij ze
geplant. En als bewaker heeft zij er een
Engel geplaatst, opdat hij zou wacht
houden bij de bloemen van Maria. De
eerste die ontlook heeft Jezusje gewild,
om haar op de borst te prikken van
moeder Maria. En met zijn handjes
heeft hij ook de tweede geplukt, om
haar te geven aan zijn bruid Rosalia".
Om dit te begrijpen moet men weten,
dat de Monte Pellegrino het voorge
bergte is, dat ver in zee uitsteekt bij de
stad Palermo. Op die berg is het heilig
dom van de heilige Rosalia, schutspa
trones van Palermo, die daar in een
grot heeft geleefd en in een visioen
zichzelf zag als bruid van het Christus
kind. Kenmerkend voor Siciliaanse toe
standen is, dat men zich een rozen-
gaarde niet kan indenken zonder be
waker.
Calabrië is ook een streek, rijk aa:i
fantastische kerstliederen. Een der mooi
ste wordt nog steeds gezongen te Mon-
teleone, een klein plaatsje dicht bij Ca-
tanzaro: „Toen de Madunnuzza (het
Madonnaatje!) naar de beek ging om de
luiertjes van ons Heer te wassen, waste
zij niet en zeepte ze niet in en toch
werden ze blanker dan wit katoen. En
op dat veldje, waar zij ze te bleken leg
de, werden rozen geboren in duizend
kleuren. Daarna heeft zij ze opgepakt
en mooi gevouwen, om daarna de lieve
Heer weer in de windselen te hullen".
UIT al deze kerstliederen en er
zijn er honderden spreken na
tuurlijk een typisch katholieke
geest en een kinderlijke geestesgesteld
heid, die bij ons alleen in de middel
eeuwen hebben bestaan. Zelfs Timmer
mans in zijn „Kindeke Jezus in Vlaan
deren" wordt naast deze eenvoudige
volkspoëzie gekunsteld, al geven wij toe.
dat het soms wel eens lijkt op sollen
met gewijde gegevens.
Maar Italië heeft ook kerstliederen op
een hoger plan. het werk van kunste
naars. Het mooiste daarvan en tevens
het bekendste danken wij aan de later
heilig verklaarde Alfonso de'Liguori
(1696—1787). de ascetische bisschop van
Sant'Agata dei Goti en stichter van een
grote kloosterorde, die der redemptoris
ten. Alfonso de'Liguori was behalve een
schrijver over godsdienstige zaken (zijn
volledige werken omvatten 87 delen) een
dichter en musicus. Als Napolitaan
schreef hij muziek, die gemakkelijk ver
ward kan worden met die van Pergolesi.
Zijn meest bekende werk is het „Reci
tatief en duet tussen de Ziel en de
Zaligmaker". Maar voor ons is hij hier
de schepper van het Italiaanse kerstlied
bij uitnemendheid: „Tu scendi dalle
stelle" (Van sterren daal je neder, o
Koning van het Heelal). Dat lied is voor
de Italianen wat voor noordelijke vol
ken „Stille Nacht" is. En het heeft een
even aardige geschiedenis, ook al zijn er
geen documenten aan te wijzen in welk
jaar en waar de mystieke asceet zijn
mooiste kerstlied heeft gedicht en op
muziek gezet. Naar het heet, was dat in
het jaar 1753, tijdens een bezoek dat hij
bracht aan het stadje Nola, waar hij bij
de pastoor Michele Zambaldelli zijn in
trek nam. Hij schreef het gedichtje en
componeerde op het klavecimbel van
zijn gastheer de simpele melodie. De
pastoor, die wist dat de bisschop een
slecht geheugen had, vroeg of hij het
mocht overschrijven, maar Alfonso
weigerde zijn toestemming te geven.
Wat later ging hij de kamer uit en ver
gat de tekst van zijn kerstlied mee te
nemen. Don Michelle deed toen iets wat
hij niet mocht doen. hij maakte vlug
een afschrift en stak dat in de zak van
zijn toog. Op dezelfde avond, het was
acht dagen na Kerstmis, zette de bis
schop het nieuwe kerstlied in. De eerste
regels zong hij uitstekend, de gelovigen
luisterden er met verrukking naar en
Don Michele, die in het koor zat, nog
meer. Maar op een bepaald punt her
innerde Alfonso zich zijn tekst niet
meer, of zoals de meeste biografen zeg
gen. deed alsof hij zich die niet meer
herinnerde en zei tegen een koorknaap:
„Vlug. laat je door Don Michele het
papiertje geven, dat hij in zijn zak
heeft". De goede pastoor voelde zich be
trapt. herinnerde zich dat Alfonso de
menselijke ziel kende als geen tweede
en bovendien de naam had helderziende
te zijn. Hij haalde het papiertje uitzijn
zak. maar de welluidende stem zong al
weer door: „Maar als 't je eigen wil was
zo te lijden, waarom wil je dan huilen
liggend op 't stro?" En als antwoord het
mystiek refrein: „Oh. mijn zoete Here,
je huilen is niet uit pijn, maar loutre
liefde".
VOOR iedere Italiaan zou het kerst
feest zonder kleur zijn, wanneer
hij niet althans één keer die zoete
melodie zingt of hoort zingen.
In deze dagen wordt in alle kerken
„Tu scendi dalle stelle" gezongen of op
het orgel gespeeld en het is de lieve
lingsmelodie van de doedelzakspelers,
die omstreeks half december uit de
Abruzzen naar Rome en Napels trekken
om er te spelen voor de Madonnabeeld-
ies op de straathoeken en voor de grote
:erstkribben in de kerken.
Alfonso de'Liguori heeft ook verschei
dene kerstliederen in Napolitaans dialect
geschreven. Het mooiste en meest be
kende begint met de regels:
Quanno nascette Ninno a Bettalemme
Era nott'e pareva mezzo juorno
(Toen 't Kindje werd geboren
in Bethlehem.
Was 't nacht en leek 't volop dag)
Het is vrij lang en eindigt met een
prachtig invocatie:
A buje, nocchie mie je, do je fontane
avite a fa de lagreme chiagnenno,
pe llavare. pe scarfare
li pedilli di Gesü
(Oh gij, mijn ogen. gij hebt wenend
twee fonteinen van tranen doen stromen
om te wassen, te verwarmen
de voetjes van mijn Jezus
Rome, en voor wie het Romeinse
volkskarakter kent is dat niet bevreem
dend, heeft geen kerstliederen van be
tekenis. De Romein is, of juister was,
want door de enorme toevloed van
„vreemdelingen" uit andere delen van
Italië zijn er eigenlijk geen „Romeinen"
meer, te cynisch om de vertedering van
Kerstmis zo sterk te ondergaan, dat zijn
gevoelens tot poëzie kristalliseerden.
Om toch Rome niet over te slaan, willen
wij twee sonnetten van Giuseppe Gio-
achino Belli vermelden. Deze Belli: een
groot, zefs een zéér groot dichter, die
zich van het Romeinse dialect bedien
de, heeft tussen 1820 en 1835 niet min
der dan 2280 sonnetten geschreven, die
tezamen vormen wat hijzelf noemt „een
monument aan het plebs van Rome".
In de gehele wereldlitteratuur bestaat
waarschijnlijk geen groter dialectdich-
ter dan Belli, ook al is de grootste helft
van zijn gedichten niet voor kuise oren
geschikt. Hetzelfde kan trouwens ge
zegd worden van de gesprekken der
echte „Romeinen van Rome", mannen
zogoed als vrouwen. Belli spotte met
alles, hekelde de pausen (tijdens zijn
leven circuleerden zijn sonnetten clan
destien en ze werden pas lang na zijn
dood gedrukt) en hij leert ons het Ro
meinse volk kennen zo als het is: gods
lasterend. maar bijgelovig. Het eerste
sonnet is een beschrijving van de kerst
kribbe in de kerk van Santa Maria in
Aracoeli op het Capitool. De beelden in
die kribbe zijn levensgroot. De kerk
dankt haar naam „in 't hemels altaar"
aan een oude legende, volgens welke
keizer Augustus, terwijl hij een onder
houd had met de Tibertijnse Sibylle,
plots de hemel zag opengaan en hoog
in de lucht een altaar aanschouwde,
waarboven een beeldschone maagd
zweefde met een kind op de arm. Een
stem weerklonk, roepende: Dit is het
altaar van de Zoon Gods. En Augustus
wierp zich ter aarde en aanbad Chris
tus. In de kribbe van Aracoeli ziet men
daarom behalve het heilige gezin ook
de Sibylle en Keizer Augustus. Die laat
ste wordt door de onwetende volksman
in Belli's sonnet voor Herodes versle
ten.
En ziehier een proeve tot vertaling
van het sonnet:
Dat ouwe ventje met de pruik, in
hemdsmouwen
Is Sint Jozef, dus Maria's man.
Zij is die in kanten kleren
En met het Turkse goudbrokaat
behangen.
Zie je dat poppetje overdekt met strikjes
En met zoveel juwelen aan zijn lijf?
Dat is de Messias.
Wat zeg ik? Leve toch maar die
onvolprezen broeders,
Die ons geen arme lui's spul voor
ogen zetten!
Die daar ter halver hoogte is de
beschermengel
Van Jezus Christus. En die twee. die
daar vlak bij hem staan
De vrouw is de Sibylle en de man
Herodes.
Hij zegt tegen haar:
„Waar is-ie nou, dat kind
Dat van plan is mijn accijnzen en
belasting te komen innen?**
En zij antwoordt: „Dan zul je nog een
heel end moeten lopen".
DIT sonnet dateert van 12 januari
1832. Op 27 december van hetzelf
de jaar inspireerde diezelfde kribbe
Belli tot nog 2 sonnetten, waarvan er één
uiterst obsceen is. Het andere beschrijft
weer de kribbe. O mhet te begrijpen, is
alleen nodig te weten, dat een „gloria"
als een onderdeel van een kribbe be
staat uit samenballende wolken, die een
soort trechter vormen aan het einde
waarvan men God de Vader ziet als een
baardige grijsaard met een driehoek
achter het hoofd. De Longara is een
lange rechte straat in Trastevere; het
feit dat die straat genoemd wordt, maakt
duidelijk dat de sprekende persoon een
bewoner is van die Romeinse volks
buurt. „Capotori" waren officieren van
de toenmalige volksmilitie; „getrouwen"
zijn de in middeleeuwse dracht geklede
boden van het stadhuis.
„Wij zijn gaan kijken boven daar bij
de Aracoeli
Naar de kribbe, dat een zo bijzonder
ding is,
Dat om de mensen in te tomen,
die er zich verdringen.
Er zes Capotori staan en twee getrouwen.
Engelen en ezels en kamelen.
Als je ze wilt tellen, zijn er bij
duizenden;
Er is een Gloria, die wel de Longara
lijkt.
En je kunt er de zeven hemelen tellen.
Achterin is er een dorpje hoog
tegen de bergen,
Waar een mooi paleisje in het oog
springt,
Dat stellig het huis van de pastoor
moet zijn;
En dichtbij op het stro ligt er een kindje.
Zo mooi in zijn windselen gewikkeld,
Dat het zoontje van Napoleon, toen
hij klein was, er niets bij is".
Typerend voor Belli, maar ook voor het
pauselijk Rome. is dat de volksman geen
moment eraan twijfelt, dat het mooiste
huis van het dorp het huis van de
pastoor moet zyn.