In Italië wordt de poëzie van het kerstfeest diep gevoeld MAANDAG 24 DECEMBER KERSTNUMMER PAGINA 4 STILLE NACHT, HEILIGE NACHT Kerstverhaal door H. G. Cannegïetef Grote verering van de Bambino MAAR dat is geen manier! Een vaste jaarlijkse gasten dan géén kamer te hebben! Je had er toch op kunnen rekenen! Aldus voer Issachar uit tegen de her bergier, die hij enige verwensingen naar het hoofd slingerde. Hij was op zijn tocht naar de jaarmarkt gewend in deze karavanserai te overnachten en had zich reeds voorgesteld er rustig te mo gen bekomen van de vermoeienissen, den ten spijt! En nacht op nacht had den ze samen gerust in het ellendige hok, waarin de meester ze opsloot, zon der dat hun honger en dorst waren ge stild. Dan bleef er niets over dan de kou te verwarmen en het duister te ver lichten met lieflijke dromen, die een holle maag gaarne baart. De ezel balkte zijn dromen uit en de os gaf door een instemmend geloei te kennen, dat hij het vertelsel waardeerde. welke het gesukkel met zijn weerspan nige os en zijn koppige ezel hem onder weg had berokkend. Issachar was geen groot koopman. Deze twee dieren boden voldoende laad ruimte voor de goederen, die hij op de markt had aan te bieden. Een minder zuinige koopman had er best nog een kameel bij kunnen gebruiken, want de os en de ezel bezweken onder een over matige last. Maar Issachar was even hardvochtig jegens de dieren als jegens de mensen, bij wie hij berucht was als een woekeraar en een schraper, die er geen been in zag valse weegschalen te hanteren en te goochelen met een te kleine maat en een te zwaar gewicht. Is er nergens ruimte? snauwde de koopman. De laatste kamer is juist ingeno men, antwoordde de herbergier. Het zijn twee mensen: een stok oude man en een piepjonge vrouw. Een zonderling stel. Gooi ze eruit en laat ze bij mijn beesten in de stal slapen. Een oude klant gaat toch voor! Maar ze verwacht een kind Dat vond de koopman bijzonder grap pig; zo'n stokoude man en zo'n piep jonge vrouw! Hij schoot in een rauwe lach en de waard lachte mee. Het scheen dat de lach hen verbroederde, want de waard riep tussen de lachbuien door: Een idee' Naar de stal bij het vee! En kirrende en zich op de knieën slaan de van pret, begaven ze zich naar het vertrek, dat de twee vreemdelingen was toegewezen. ENIGE ogenblikken later werden de os en de ezel opgeschrikt door de komst van menselijk gezelschap. Deze onderbreking van hun nauw ver worven rust was hun verre van welkom. Ze lagen daar heerlijk te soezen en her kauwden zo vredig het schamele rant soen grassprietenvéél hoeven ze niet te vreten! had hun vrekkige meester gezegd. De behaaglijkheid, die de beide dieren genoten, beperkte zich tot hun lichaam, dat uitgeput en ge pijnigd door geselslagen, reeds met een kleine pauze tussen hun dagelijkse fol teringen tevreden was. Maar hun geest leed door. Want ook dieren bezitten een geest. De os nu ja! dat was een os. en dit exemplaar was tamelijk stompzinnig in zijn soort. Toe hlieten de dagelijkse striemen niet na. hun stempel te druk ken op zijn innerlijk, dat van neer slachtigheid even zwart was als de duistere stal. Maar de ezel! Zo te zien was het een gewoon bruingrijs beestje, niet te onderscheiden van alle overige rij- en lastdieren. Een mager, schurftig grauwtje, althans naar het lichaam be keken. Doch onder de vaalbruine huid verschool zich een edel en fier gemoed. In haar dromen werd deze ezelin een voornamer gestalte zelfs dan het paard, waarop de koning aan het hoofd van de optocht reed. Zij bleef zich bewust, dat zij regelrecnt afstamde van haar bet overgrootmoeder. die tot Bileam had ge sproken en die een vooruitziende geest had gehad. En. zoals het verleden groots was geweest, zou ook de toekomst haar geslacht weer in ere herstellen. De Heer. die vernedert maar ook verhoogt, is de beschikker eveneens over het die renleven. En zo droomde zij, op het harde stro in haar stal. waar de won den van zweep en prikkel nog nabloed- den, hoe zij eens een jong zou krijgen en dit jong weer een jong. en hoe dit veulen spierwit zou wezen en tot rijdier zou dienen voor de Koning der Konin gen, wanneer deze zijn intocht zou hou den in het heilige Jeruzalem. Want zó hadden de profeten voorspeld. Is de ezelin van Bileam het enige dier geweest, dat kon spreken? Dieren spre ken nóg. maar alleen wie van ze houdt, kan ze verstaan. Zoals een moeder uit het gebrabbel van haar kleine begrijpt, wat het kindje bedoelt. De os en de ezel kenden elkaar al zo lang en zo goed. dat ze elkanders kre ten verstonden. Dag aan dag hadden ze samen óf lasten gedragen óf de ploeg voortgetrokken Verbiedt, de Wet dit? Maar wat gaf Issachar. hun meester om de Wet? Zelfs op Sabbat zag het gelovige volk het span op de akker, ge bogen onder hetzelfde juk, alle verbo- TERWIJL ze aldus ook ditmaal ril lend tegen elkaar schurkten en door elkanders gezelschap het gemeen schappelijk verdriet poogden te verge ten. ontwaarden ze eensklaps een zon derling schouwspel. Hun halfingedutte ogen zagen een licht, dat op hun af scheen uit een hoek van de stal. Het was een zacht en teer licht, dat hun van vliegenbeten ontstoken en jeukende ogen weldadig aandeed. Er straalde een behaaglijke warmte af van dat licht: hun verwerkte rug ontspande zich en hun beurs geslagen ledematen voelden zich lenig en fris worden onder deze lieflijke koestering. De ezel wendde het eerst zijn blikken naar de plek. vanwaar het licht glansde. Het was een vredig tafereeltje: een jonge vrouw met een kindje op schoot, en daarachter als een beschermheilige een grijsaard. Het leek of het licht ont sprong aan het witblonde haar van de zuigeling. Ineens begreep de ezelin, dat dit het kind was. dat, eenmaal koning gewor den. op de rug van haar afstammeling, de witte ezelin, naar het heilige Jeru zalem zou rijden. Haar hart popelde van een wondere blijdschap. Zij wilde haar geheim, haar droom aan de os ver tellen, maar zag nog te juister tijd in, dat haar balken de kleine schrik zou aanjagen. Daarom zweeg zij en keek sprakeloos verrukt naar het licht. En de os staarde sprakeloos verrukt met haar mee. ZO ging die vreemde nacht om en het werd ochtend. Issachar moest zijn tocht vervolgen. Hij had slechts spaarzaam gebruik gemaakt van het slaapvertrek, waaruit de stokoude man en de piepjonge vrouw om zijnentwil 'waren verdreven. Het grootste deel van de nacht had hij doorgebracht met zwetsen en drinken in het gezelschap van andere kooplieden. Hij had er be hoefte aan. na de vermoeiende tocht met de onwillige trekdieren zich te goed te doen aan de kruidenwijn, die deze waard met mvrrhe en specerijen wist te bereiden. Hij dronk van de palmwijn en van het gerstesap, waaraan krokus en zout een bijzondere kracht gaven. Eerst toen de gloeiende drank hem volkomen had overweldigd, strompelde hij be schonken op zijn legerstee toe. En nu, na het vroege opstaan, was zijn humeur er niet beter op geworden. Zijn knuist omvatte reeds de prikkel, welker ijzeren punt de dieren uit hun rust zou opdrijven, naar de stoffige karavaanweg. Op zijn tong lagen de vloeken klaar, waarmee hij de zware zakken op hun rug zou neerwerpen. Met een norse zwaai duwde hij de deur van de stal open. Het was nog donker buiten, en Issa char knipperde met de ogen, toen hij (Foto Will Eiselin, Rijswijk) de stal verlicht zag door het wonderlijke schijnsel, dat van het kindje's hoofd afstraalde. Het was hem, alsof dit tere en zachte licht iets in zijn binnenste deed smelten, iets heel hards en heel lelijks. En alsof met het doorbreken van dit gezwel hij een nare ziekte was kwijt geraakt. Hij voelde zich zo vreemd anders worden. Anders dan gewoon. Zou hij vroeger een stokoude man met zoveel eerbied gegroet hebben als had hij een profeet voor zich? Zou hij een jonge moeder zulk een vriendelijk woord hebben toegevoegd over haar kind? Zou hij zijn os gestreeld hebben en de ezel een goedaardig tikje ter verwelkoming op haar hals hebben gegeven? Was hij nog zijn oude zelf. toen hij het kindje vroeg, of het niet op de ezel wou rijden? Later! zei de moeder glimlachend. En de ezel kon een gebalk niet weer houden. omdat ze de geheimzinnige be tekenis van dit „later!" begreep. Maar dan moet ik eerst je arme rug eens goed onderhanden nemen! voegde Issachar de ezelin toe. Op de markt zal ik zalf kopen voor je wonden en voor die van de os. En ik zal een kameel kopen, omdat de last te zwaar wordt voor jullie verwerkte ruggen Het was zo vredig en knus in de stal, dat Issachar moeilijk afscheid kon ne men van het lieflijke tafereeltje, dat hem daar had verrast. Hij stelde zijn ver trek nog even uit. om de waard gele genheid te geven de dieren eens extra te voederen, voordat ze de reis voort zetten. En toen ze eindelijk gingen, negen ze tot afscheid eerbiedig voor het heilige drietal hun hoofden: Issachar, de os en de ezel. (Van onze Romeinse ZO goed als ieder ander land van de Christenheid heeft ook Italië zijn kerstliederen, niet minder mooi, niet minder innig dan de Franse „Noëls" of ons eigen „De Herdertjes lagen bij nachteen zoveel andere. Italië is een land van kindervrienden, bi en ziet hier elk ogenblik taferelen, die in noordelijker streken ondenkbaar zijn. Of kent U veel opgeschoten jongens, die midden in hun werk of spel plotseling alles verge ten, omdat ze een baby of een jongetje van een jaar of drie hebben ontdekt, waar ze vertederd naar moeten correspondent) kijken, dat ze moeten knuffelen, in de armen nemen en een beetje vertroetelen? In Italië is dat normaal. De slagersjongen vergeet zijn klanten te bedienen, de jonge metselaar of straatmaker legt zijn gereedschap uit handen, wanneer er een klant of een kennis voorbij komt met een klein kind. Tien, twaalf werklui, die tegen een zonnig muurtje zitten te schaften, kunnen een half uur of langer stralend van geluk spelen met een wichtje van een jaar of twee, drie. Dat moeders gek zijn op haar kinderen is normaal, maar in Italië worden ze door de vaders vér overtroffen. Dat in een dergelijk land de poëzie van het kerstfeest diep wordt gevoeld, spreekt vanzelf. Dit gaat zelfs zó ver, dat de volwassen Christus bijna geheel verdrongen wordt door de ..Bambino", het kerstkindje en Zijn Moeder. Meer nog dan in andere landen ne men daarom de kerstliederen vaak de vorm aan van wiegeliedjes. Een der allermooiste, ook wat de melodie be treft. komt uit Piëmonte en wel uit het dal van Pinerolo. dat overwegend protestant (waldenzich) is. We geven het hier weer in het origi neel en in vertaling: Dormi. dormi, o bel bambin. Re Divin, Dormi. dormi. o fantolin! Pa' la nana, o caro figlio. Re del Ciel. Tanto bel, Grazioso giglio (Slaap nu, slaap nu, o mooi kind Koningszoon, Slaap nu, slaap nu, o kleine knaap. Sluit de oogjes, mijn lieve zoontje, 's Hemels Vorst, O zo schoon. Gratievolle lelie Zeer oud. waarschijnlijk uit de vijf tiende eeuw. is „het slaaplied van het mooie kindje", dat tot voor weinige jaren tijdens de nachtmis werd gezongen in Galluru, het meest afgelegen deel van Sardinië. Het begint: „O. Deu, ninnu meu, beddu, piü di l'oru" In vertaling luidt het: „O Gode, kindje mijne, mooier nog dan goud. Op een harde strowis zie ik je geboren. En je scheen m'een hemel, met sterren rijk bekroond, door zonnen stralend bege leid en 't al in grote waardigheid. O Gode, kindje, mijne, mooier nog dan goud. De moeder op hem neerziend, heeft liefdevol gesproken: Leven van mijn leven, slaap nu, jij mijn vreugde, fontein die nooit zal drogen, van over vloedige gaven. O Gode, kindje mijne, mooier nog dan goud. Zwijg maar kindje, zwijg maar, want een tijd zal komen, wanneer j'op het harde kruishout zult vastgenageld hangen, en dan moet j'ondergaan, een heel wreedaardig on recht. O Gode, kindje mijne, mooier nog dan goud". IN het zuiden krijgt deze kerstpoëzu een zeer bijzonder karakter. De rijke fantasie van de Sicilianen. die ten slotte heel wat Moors bloed in de aderen hebben en hun hemel bevolken met hei ligen en engelen, die aan de figuren uit Arabische sprookjes doen denken, schept kerstliederen, rijker aan motieven dan die der bewoners van het vasteland. De wiegeliedjes overheersen ook daar. waar bij het meestal dan engelen zijn. die het Kindje wiegen of ook wel de heilige Jozef, San Gisippuzzu, Sant Jozepijntje. zoals hij liefdevol wordt genoemd. Maar hun liederen houden zich ook bezig met het Jezuskindje en het heilig gezin in wat later tijd. Een aardig kerstliedje uit Vittoria luidt als volgt: La Matri Santa l'aggiotta facla. tri piscitieddi cci füoru mannati. Aggiuzza e pputrusinu cci mintla, Lu sciaüra cunzulava li malati. San Gisippuzzu ri fora vinia, purtava n'pannarieddu ri girasi, Lu Bamminnieddu tutti li ulla: 'O mamma mia, pirchl nun mi li rati?' (De heilige moeder maakte knoflooksoep Drie visjes werden erin gedaan. Knoflpok en peterselie voegde zij erbij De geur ervan was een troost voor de zieken. Sant Jozepijntje kwam van 't land terug Hij droeg een mandjevol met rijpe kersen. Het Kindeke had ze alle willen hebben. 'O Moedertje mijn, waarom geef je ze mij niet?') In ditzelfde genre is een kerstlied uit de provincie van Modica: „De heilige Moeder plantte rozenstrui ken, op Monte Pellegrino heeft zij ze geplant. En als bewaker heeft zij er een Engel geplaatst, opdat hij zou wacht houden bij de bloemen van Maria. De eerste die ontlook heeft Jezusje gewild, om haar op de borst te prikken van moeder Maria. En met zijn handjes heeft hij ook de tweede geplukt, om haar te geven aan zijn bruid Rosalia". Om dit te begrijpen moet men weten, dat de Monte Pellegrino het voorge bergte is, dat ver in zee uitsteekt bij de stad Palermo. Op die berg is het heilig dom van de heilige Rosalia, schutspa trones van Palermo, die daar in een grot heeft geleefd en in een visioen zichzelf zag als bruid van het Christus kind. Kenmerkend voor Siciliaanse toe standen is, dat men zich een rozen- gaarde niet kan indenken zonder be waker. Calabrië is ook een streek, rijk aa:i fantastische kerstliederen. Een der mooi ste wordt nog steeds gezongen te Mon- teleone, een klein plaatsje dicht bij Ca- tanzaro: „Toen de Madunnuzza (het Madonnaatje!) naar de beek ging om de luiertjes van ons Heer te wassen, waste zij niet en zeepte ze niet in en toch werden ze blanker dan wit katoen. En op dat veldje, waar zij ze te bleken leg de, werden rozen geboren in duizend kleuren. Daarna heeft zij ze opgepakt en mooi gevouwen, om daarna de lieve Heer weer in de windselen te hullen". UIT al deze kerstliederen en er zijn er honderden spreken na tuurlijk een typisch katholieke geest en een kinderlijke geestesgesteld heid, die bij ons alleen in de middel eeuwen hebben bestaan. Zelfs Timmer mans in zijn „Kindeke Jezus in Vlaan deren" wordt naast deze eenvoudige volkspoëzie gekunsteld, al geven wij toe. dat het soms wel eens lijkt op sollen met gewijde gegevens. Maar Italië heeft ook kerstliederen op een hoger plan. het werk van kunste naars. Het mooiste daarvan en tevens het bekendste danken wij aan de later heilig verklaarde Alfonso de'Liguori (1696—1787). de ascetische bisschop van Sant'Agata dei Goti en stichter van een grote kloosterorde, die der redemptoris ten. Alfonso de'Liguori was behalve een schrijver over godsdienstige zaken (zijn volledige werken omvatten 87 delen) een dichter en musicus. Als Napolitaan schreef hij muziek, die gemakkelijk ver ward kan worden met die van Pergolesi. Zijn meest bekende werk is het „Reci tatief en duet tussen de Ziel en de Zaligmaker". Maar voor ons is hij hier de schepper van het Italiaanse kerstlied bij uitnemendheid: „Tu scendi dalle stelle" (Van sterren daal je neder, o Koning van het Heelal). Dat lied is voor de Italianen wat voor noordelijke vol ken „Stille Nacht" is. En het heeft een even aardige geschiedenis, ook al zijn er geen documenten aan te wijzen in welk jaar en waar de mystieke asceet zijn mooiste kerstlied heeft gedicht en op muziek gezet. Naar het heet, was dat in het jaar 1753, tijdens een bezoek dat hij bracht aan het stadje Nola, waar hij bij de pastoor Michele Zambaldelli zijn in trek nam. Hij schreef het gedichtje en componeerde op het klavecimbel van zijn gastheer de simpele melodie. De pastoor, die wist dat de bisschop een slecht geheugen had, vroeg of hij het mocht overschrijven, maar Alfonso weigerde zijn toestemming te geven. Wat later ging hij de kamer uit en ver gat de tekst van zijn kerstlied mee te nemen. Don Michelle deed toen iets wat hij niet mocht doen. hij maakte vlug een afschrift en stak dat in de zak van zijn toog. Op dezelfde avond, het was acht dagen na Kerstmis, zette de bis schop het nieuwe kerstlied in. De eerste regels zong hij uitstekend, de gelovigen luisterden er met verrukking naar en Don Michele, die in het koor zat, nog meer. Maar op een bepaald punt her innerde Alfonso zich zijn tekst niet meer, of zoals de meeste biografen zeg gen. deed alsof hij zich die niet meer herinnerde en zei tegen een koorknaap: „Vlug. laat je door Don Michele het papiertje geven, dat hij in zijn zak heeft". De goede pastoor voelde zich be trapt. herinnerde zich dat Alfonso de menselijke ziel kende als geen tweede en bovendien de naam had helderziende te zijn. Hij haalde het papiertje uitzijn zak. maar de welluidende stem zong al weer door: „Maar als 't je eigen wil was zo te lijden, waarom wil je dan huilen liggend op 't stro?" En als antwoord het mystiek refrein: „Oh. mijn zoete Here, je huilen is niet uit pijn, maar loutre liefde". VOOR iedere Italiaan zou het kerst feest zonder kleur zijn, wanneer hij niet althans één keer die zoete melodie zingt of hoort zingen. In deze dagen wordt in alle kerken „Tu scendi dalle stelle" gezongen of op het orgel gespeeld en het is de lieve lingsmelodie van de doedelzakspelers, die omstreeks half december uit de Abruzzen naar Rome en Napels trekken om er te spelen voor de Madonnabeeld- ies op de straathoeken en voor de grote :erstkribben in de kerken. Alfonso de'Liguori heeft ook verschei dene kerstliederen in Napolitaans dialect geschreven. Het mooiste en meest be kende begint met de regels: Quanno nascette Ninno a Bettalemme Era nott'e pareva mezzo juorno (Toen 't Kindje werd geboren in Bethlehem. Was 't nacht en leek 't volop dag) Het is vrij lang en eindigt met een prachtig invocatie: A buje, nocchie mie je, do je fontane avite a fa de lagreme chiagnenno, pe llavare. pe scarfare li pedilli di Gesü (Oh gij, mijn ogen. gij hebt wenend twee fonteinen van tranen doen stromen om te wassen, te verwarmen de voetjes van mijn Jezus Rome, en voor wie het Romeinse volkskarakter kent is dat niet bevreem dend, heeft geen kerstliederen van be tekenis. De Romein is, of juister was, want door de enorme toevloed van „vreemdelingen" uit andere delen van Italië zijn er eigenlijk geen „Romeinen" meer, te cynisch om de vertedering van Kerstmis zo sterk te ondergaan, dat zijn gevoelens tot poëzie kristalliseerden. Om toch Rome niet over te slaan, willen wij twee sonnetten van Giuseppe Gio- achino Belli vermelden. Deze Belli: een groot, zefs een zéér groot dichter, die zich van het Romeinse dialect bedien de, heeft tussen 1820 en 1835 niet min der dan 2280 sonnetten geschreven, die tezamen vormen wat hijzelf noemt „een monument aan het plebs van Rome". In de gehele wereldlitteratuur bestaat waarschijnlijk geen groter dialectdich- ter dan Belli, ook al is de grootste helft van zijn gedichten niet voor kuise oren geschikt. Hetzelfde kan trouwens ge zegd worden van de gesprekken der echte „Romeinen van Rome", mannen zogoed als vrouwen. Belli spotte met alles, hekelde de pausen (tijdens zijn leven circuleerden zijn sonnetten clan destien en ze werden pas lang na zijn dood gedrukt) en hij leert ons het Ro meinse volk kennen zo als het is: gods lasterend. maar bijgelovig. Het eerste sonnet is een beschrijving van de kerst kribbe in de kerk van Santa Maria in Aracoeli op het Capitool. De beelden in die kribbe zijn levensgroot. De kerk dankt haar naam „in 't hemels altaar" aan een oude legende, volgens welke keizer Augustus, terwijl hij een onder houd had met de Tibertijnse Sibylle, plots de hemel zag opengaan en hoog in de lucht een altaar aanschouwde, waarboven een beeldschone maagd zweefde met een kind op de arm. Een stem weerklonk, roepende: Dit is het altaar van de Zoon Gods. En Augustus wierp zich ter aarde en aanbad Chris tus. In de kribbe van Aracoeli ziet men daarom behalve het heilige gezin ook de Sibylle en Keizer Augustus. Die laat ste wordt door de onwetende volksman in Belli's sonnet voor Herodes versle ten. En ziehier een proeve tot vertaling van het sonnet: Dat ouwe ventje met de pruik, in hemdsmouwen Is Sint Jozef, dus Maria's man. Zij is die in kanten kleren En met het Turkse goudbrokaat behangen. Zie je dat poppetje overdekt met strikjes En met zoveel juwelen aan zijn lijf? Dat is de Messias. Wat zeg ik? Leve toch maar die onvolprezen broeders, Die ons geen arme lui's spul voor ogen zetten! Die daar ter halver hoogte is de beschermengel Van Jezus Christus. En die twee. die daar vlak bij hem staan De vrouw is de Sibylle en de man Herodes. Hij zegt tegen haar: „Waar is-ie nou, dat kind Dat van plan is mijn accijnzen en belasting te komen innen?** En zij antwoordt: „Dan zul je nog een heel end moeten lopen". DIT sonnet dateert van 12 januari 1832. Op 27 december van hetzelf de jaar inspireerde diezelfde kribbe Belli tot nog 2 sonnetten, waarvan er één uiterst obsceen is. Het andere beschrijft weer de kribbe. O mhet te begrijpen, is alleen nodig te weten, dat een „gloria" als een onderdeel van een kribbe be staat uit samenballende wolken, die een soort trechter vormen aan het einde waarvan men God de Vader ziet als een baardige grijsaard met een driehoek achter het hoofd. De Longara is een lange rechte straat in Trastevere; het feit dat die straat genoemd wordt, maakt duidelijk dat de sprekende persoon een bewoner is van die Romeinse volks buurt. „Capotori" waren officieren van de toenmalige volksmilitie; „getrouwen" zijn de in middeleeuwse dracht geklede boden van het stadhuis. „Wij zijn gaan kijken boven daar bij de Aracoeli Naar de kribbe, dat een zo bijzonder ding is, Dat om de mensen in te tomen, die er zich verdringen. Er zes Capotori staan en twee getrouwen. Engelen en ezels en kamelen. Als je ze wilt tellen, zijn er bij duizenden; Er is een Gloria, die wel de Longara lijkt. En je kunt er de zeven hemelen tellen. Achterin is er een dorpje hoog tegen de bergen, Waar een mooi paleisje in het oog springt, Dat stellig het huis van de pastoor moet zijn; En dichtbij op het stro ligt er een kindje. Zo mooi in zijn windselen gewikkeld, Dat het zoontje van Napoleon, toen hij klein was, er niets bij is". Typerend voor Belli, maar ook voor het pauselijk Rome. is dat de volksman geen moment eraan twijfelt, dat het mooiste huis van het dorp het huis van de pastoor moet zyn.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1956 | | pagina 6