Een Zoeklicht
Alleen dan overwint de kerstster!
ZATERDAG 22 DECEMBER
WEKELIJKS BIJVOEGSEL
PAGINA 4
v OP DE BOEKENMARKT
Ons kort verhaal
mm
MW*.
Reszke" A. W. Bruna en zoon,
J. W. Hofstra „De Ring van De
Utrecht 1956.
Ik zou niet graag willen beweren dat
de romancier J. W. Hofstra geen ro
mans geschreven zou hebben van gro
ter allure dan deze „Ring van De
Reszke", want zijn vorige boek, geti
teld „Het Oog van de Naald" ligt mü
nog vers in het geheugen. Maar die
wetenschap belet mü helemaal niet
om deze nieuwe roman een charmant
boek te vinden. Dit is een „lees"boek
in de beste zin van het woord en de
romantisch-speelse geest ervan geeft
een mens een aangenaam respüt van
zyn occupatie met de sombere dingen
dezer dagen.
Aangezien wij de befaamde opera
zanger, Jean de Reszke, tezamen ont
moeten met zijn broer Edouard moet
het verhaal in de negentiger jaren spe
len, daar deze laatste pas in 1896 be
gonnen is de muzieklievende wereld
in verrukking te brengen met zijn
magnifieke bas. De tenor Jean was
echter degene die het meest de aan
dacht trok, niet alleen door zijn grote
talent, maar ook door zijn knappe ver
schijning en door de kenmerken van
zyn afkomst, die koningin Victoria
hebben gebracht tot het maken van
onderscheid tussen een groot zanger,
die wèl en een evengroot zanger, die
géén gentleman was.
Om deze figuur nu heeft Hofstra
met virtuoze hand een vermakelijke
intrige geweven; een intrige vol sier
lijke stoutigheden, grote en kleine
liefdes, bijgeloof en avontuur. Want
het feit, dat De Reszke, door het ver
geten van een tonéelrequisiet, zich bij
open doek een kostbare smaragd van
de vinger moet rukken om de situatie
te redden, is er de oorzaak van, dat
hy niet alleen zichzelf, maar ook nog
een reeks min of meer schuldige leden
van de Parijse beau monde brengt op
paden en op plaatsen, waar hun niets
goeds te wachten staat. En temidden
van deze wereldse verwarring heeft de
schrijver op amusante wijze en pas
sant nog enige merkwaardige en be
roemde figuren op volkomen natuur
lijke wijze ten tonele gevoerd, zodat
wij de romancier Proust, de zangeres
Adeline Patty, de toneelspeelster Sara
Bernhardt, Oscar Wilde en Koningin
Victoria de dingen zien doen en de
dingen hoen zeggen, die hun hun plaats
gegeven hebben in de geschiedenis van
de anecdote.
Een levendig en luchtig verhaal, dat
door de virtuoze wijze waarmee Hof
stra met zijn historische gegevens weet
om te springen, gevrijwaard is tegen
iedere onbenulligheid.
Mia Bruyn-Ouwehand. „Liefde
en Lot' G. F. Callenbach. Ny-
kerk z.j.
De vrouwenlevens, sedert de opkomst
van de roman tot literatuur verwerkt,
moeten ontelbaar zijn, want nog afge
zien van de onsterfelijken zoals Pame
la, Anna Karenina, Jane Eyre, Madame
Bovary, Tess of the d'Urbervilles,
Sprotje, Eva of Eline Vere, leven er
nog talloze romanheldinnen in her
innering of historie, die stellig even
terecht niet vergeten worden. En nu
zwygen wy nog wederom terecht
over de honderden onbelangrijke Lida's
en Grada's en Ingrids, die hun onrus
tig graf in diverse uitleenbibliotheken
gevonden hebben.
Met deze onafzienbare schare voor
ogen moet men dus verwonderd zijn,
als men in de literatuur een vrouwen
gestalte tegenkomt, die zonder prat te
kunnen gaan op een uitzonderlijke le
vensloop, de lezer toch weer dat ge
voel kan geven een mens te ontmoe
ten, dat een fenomeen is.
Zulk een mens ontmoet men in de
figuur van Leuntje Trouw, hoofdfi
guur uit de in de eerste persoon enkel
voud geschreven roman van Mia
Bruyn-Ouwehand. Tussen twee haak
jes, het is jammer dat de schrijfster
haar roman niet de naam van Leuntje
heeft meegegeven, inplaats van als titel
de twee grote, maar volstrekt niets
zeggende woorden, „liefde en lot" te
kiezen.
Leuntje Trouw is een gewoon arm
Althéa Carson was een perfectioniste
en zy gaf dit graag toe.
Héél haar leven had zij zich vast
geklampt aan het idee. dat er een
goede manier was om de dingen te
doen en een verkeerde manier en dat
geen moeite teveel mocht zijn om de
dingen góéd te doen.
Zij verloor bijna haar evenwicht,
toen de bus, die haar naar de voor
stad bracht, waar haar zoon woonde,
door een bocht snelde, maar zij ver
stijfde, toen ze de blik opving van een
man aan de andere zijde van het gang
pad, die haar observeerde.
Zelfs met haar ruim vijftig jaren
trok Althéa nog vaak de zwervende
blik van een man. Zij had zacht-grijs
natuurlijk krullend haar en haar
blauwe ogen keken lioht-iprovocerend
de wereld in.
Niet dat zy ooit zuk een mannen-
blik aanmoedigde, verre van dat, maar
de zaken lagen nu eenmaal zo.
Een opmerking, die haar man had
gemaakt, kort voordat hij stierf, flitste
in haar herinnering naar boven. „Het
is niet te geloven. Althéa, dat je zó
mooi en zó hard kunt zijn."
meisje, dat in haar jeugd het droevige
lot deelt van kinderen, die verweesden
in een tyd toen men voor de kinderziel
even weinig aandacht had als men er
nu overdreven over doet. Met werkelijk
hartbrekende dapperheid verdraagt zij
de scheiding van haar jonge broertjes
en zusjes voor wie zij niet anders dan
de normale genegenheid koesterde van
het gemiddelde kind. Uitstekend be
schrijft Mia Bruyn de volstrekte ver
latenheid van het kind in gezinnen
waar het zyn onderdak en voedsel met
hard werken moet verdienen. Wys en
rustig verbeeldt zy het principe van de
volkomen bezitloosheid, een bezitloos
heid die niet verdwijnt als Leuntje de
tweede vrouw wordt van een welge
stelde boer. Want ook in deze lande
lijke samenleving blijft zij, vooral voor
de volwassen kinderen uit het eerste
huwelijk, de zwerfster van wie nie
mand de afkomst weet. Als Leuntje na
de dood van haar man haar kans
krijgt, toont zij zich een mens met ka
rakter, dat haar leven vorm en be
stemming weet te geven en haar kin
deren leidt tot op het moment, dat zij
geen leiding meer wensen. Dan geeft
zy alleen nog steun indien die ge
vraagd wordt.
Mia Bruyn-Ouwehand heeft een
vrouwenleven, zoals er honderden ge
weest moeten zijn, een indrukwekken
de waardigheid gegeven door haar per
soonlijke visie en door haar even per
soonlijke en doeltreffende wyze van
schrijven. En hiermede heeft zij vol
daan aan de voornaamste eis, die men
aan een goede roman moet stellen.
CLARA EGGINK
De onbillijkheid er van had haar
toen diep gegriefd en nu ze er nog
eens over nadacht, begon ze bijna wéér
nydig te worden.
Ik ben niet hard, had zy geant
woord en zij mompelde dit nog eens
stil voor zich uit met het koppige ge
voel, dat haar onrecht was aangedaan.
Waarom moest zij, omdat zij de din
gen altijd goed wilde doen, de mensen
van zich vervreemden?
Oh, ze had genoeg oppervlakkige
kennissen, maar ze verlangde naar het
soort genegenheid, dat zoals zij
aanvoelde bijvoorbeeld bestond tus
sen Betty en diens moeder.
Betty was niet het meisje, dat Al
théa uitgekozen zou hebben voor Sam,
haar zoon, maar zij had geprobeerd er
het beste van te maken, nu zy zulk
een nonchalante en slordige schoon
dochter had gekregen.
Natuurlijk, ze moest blij zijn nu
Betty Sam zo gelukkig had gemaakt
en ze wès er natuurlijk verheugd over,
maarmaar zou hij er niet beter
aan gedaan hebben door met Myra
Townë te trouwen
Myra was een meisje naar haar
hart, een voortreffelijke huisvrouw en
moeder. Ze had geen geluk gevonden
in haar huwelijk, dat arme kind. en
was tenslotte gescheiden.
Althéa had gisteren nog met haar
geluncht en het bezoek van vandaag
aan Betty was het gevolg van een sla
peloze naoht en het wederzien met
Myra.
Myra hield zelf haar huis op orde,
maar het zag er uit alsof zij de be
schikking had over een staf van be
dienden. De kinderen, die drie en vijf
jaar oud waren, even oud als Liza en
Sammie. gedroegen zich bovendien
voorbeeldig. Ze waren muisstil geble
ven, toen Myra en zii over allerlei din
gen gebabbeld hadden.
Het verschil tussen de sfeer, die bij
haar heerste en die -bij Sam en Betty,
waar het altijd een chaotische herrie
was, had Althéa doen beseffen, dat ze
„er iets aan moest doen".
Tot nu toe was zij eigenlijk laf ge
weest en had zij de weg van de minste
weerstand gevolgd door niet eens ern
stig met Betty te praten, door nooit
te proberen haar te laten inzien, dat
ze door haar huwelijk met Sam in een
gerespecteerde familie was opgenomen
ën dat ze daardoor de verplichting had
Sam's kinderen tot kleine dametjes en
heertjes op te voeren.
De eerlijkheid gebood Althéa wel te
erkennen, dat Betty uit een zeer goede
familie stamde, maar ze was, volgens
haar. tóoh anders. Haar vader was
professor en haar moeder liet de zaken
graag op hun beloop en was ja.
slordig was helemaal niet te sterk ge
zegd. En hoe onwaardig ging Betty
met de kinderen om!
Een kwellend gevoel van eenzaam
heid en ongerustheid, dat Althéa zo
vaak over zich had voelen komen se
dert zij het grote huis had opgegeven
en een flatje had betrokken, begon
haar langzamerhand te verontrusten
Misschien was het wel helemaal
niet juist om met Betty te gaan pra
ten, zo piekerde ze. Haar schoondoch
ter wilde ze toch ook weer niet van
haar vervreemden.
Hoe sterk ze ook de ruwe en non
chalante manier, waarop de kinderen
werden opgevoed, afkeurde, haar hart
verlangde anderzijds weer naar hun
aanhankelijkheid. Sam. Betty en de
kleinkinderen waren de enige familie
leden, die zij nog bezat. En als je ouder
wordt
Althéa worstelde nog steeds met het
probleem van plicht contra toegeef
lijkheid, toen de bus stopte.
Tegen de tijd. dat ze het huis be
reikte. was ze het al bijna met zich
zelf eens geworden, dat ze slechts een
kort bezoek zou brengen en geen
woord zou zeggen over wat haar be
drukte.
Ze zou Betty slechts getrouw ver
slag doen zo nam ze zich met stel
ligheid voor over de lunch met
Myra, maar daarbij duidelijk onder
strepen, hóé gezellig het was dat de
kinderen aan tafel zaten zonder
drukte te maken en te schreeuwen, zo
dat ze met Myra interessante ge
sprekken had kunnen voeren.
Het gezicht van de stoep voor het
huis, welke bezaaid lag met speelgoed
in verschillende stadia van afbraak,
en de irritatie, dat ze bijna struikelde
over een speelgoed-tractor, waarbij
het laatste wiel. dat er nog aan bun
gelde, kletterend naar beneden viel.
deden haar goede voornemens als
sneeuw voor de zon weer verdwijnen.
Nee, het was werkelijk verschrikke
lijk dat Sam's huis er uitzag als een
goedkope huurkazerne. Ze móést wer
kelijk Betty eens precies vertellen,
hoe ze hierover dacht. Dit kon niet
langer door de beugel!
Betty's „Wel, wel, wat gezellig"
klonk hartelijk ondanks de zenuw
achtige blik, die ze op haar slordige
schort wierp. Ze streek een weerbar
stige blonde haarlok naar achteren en
riep vrolijk naar boven: Kuikens,
kom eens naar beneden. Oma is er!
Althéa trok een zuinig gezicht. Ze
had Betty nu al ontelbare keren ge
zegd. dat ze de uitdrukking „kuikens"
dwaas vond en niet passend in een
net gezin.
Het geweldige lawaai, dat na Bet-ty's
woorden boven was ontstaan, verhin
derde Althéa Betty op dat moment nu
eens ernstig te onderhouden over haar
rommelige huishouding en slordige op
voeding.
Ondanks haar ontstemming over het
verwarde uiterlijk van de beide kinde
ren, viel het Althéa toch op, hoe le
venslustig en vrolijk Sammie en Liza
waren vergeleken met Myra's tweetal.
Ze voelde zich zelfs warm van binnen
worden door Liza's uitbundige kreeti
„Oma, oma is er, Sammie!"
De twee peuters renden de trap af
en bleven toen plotseling staan.
Ik dacht dat het de óardige oma
was. mammie.
Liza barstte in een gejammer uit en
staarde Althéa met open mond teleur
gesteld aan.
Oh. de knollige oma, zei Sammie,
die altijd nog een „1" gebruikte in
plaats van een „r". Hij draaide zich
parmantig om en greep met een vuil
handje naar de leuning van de trap.
Sammie gaat weg.
Liza, Sammie. Betty greep de
kinderen bij de hand.
Ze bedoelen het niet zo. héüs niet,
zei ze vertwijfelend, maar Althéa keek
geprikkeld.
Moeder speelt altijd met hen,
moet U weten, en ze maakt steeds gek
heid ,maarmaar ze doet niet half
zoveel voor Liza en Sammie als U. Het
zijn ondankbare, kleine bengels. Liza,
je weet toch wel, dat je grootmoeder
je die heerlijke winterjas heeft gege
ven? Zeg haar maar hoe blij je
bentZèg toch iets, kind!
Maar Althéa was er niet meer. Ze
was naar de veilige beslotenheid van
de woonkamer gevluoht en had de
deur achter zich gesloten, zodat nie
mand binnen zou kunnen komen.
Trillend en bevend trachtte ze weer
wat op verhaal te komen. Ze huilde
niet, nee, ze had al in jaren niet ge
huild! Maar van wie waren dan die
snikken?
Dwars door haar snikken heen
hoorde ze het kabaal, dat de kinderen
maakten, toen Betty hen de trap op
sleurde. Plotseling werd haar gevoel
voor humor echter wakker geschud
door de dwaasheid van dit alles. Die
arme Betty, die als buffer diende tus
sen de twee huilende generaties!
Ze moest maken, dat ze wegkwam,
voordat Betty weer naar beneden zou
komen. Ze wilde liever sterven, dan
dat Betty haar in deze toestand -zou
zien!
Ze rukte de deur open en holde door
de hal. maar Betty kwam de trap al
afrennen en bereikte juist iets eerder
de voordeur.
Maar zó kunt U toch niet weg
gaan?
Ze gaf Althéa een arm en trok haar
mee terug de zitkamer in.
Het zijn nog kinderen. Ze waren
verrast en daarom vielen ze zo uit,
maar ze houden écht veel van U!
Althéa hield gelukkig haar gezonde
verstand bij elkaar en draaide het
hoofd even terzijde om schielijk haar
tranen te drogen.
Alhoewel ze een inwendige strijd
voerde om haar zelficontrole terug te
vinden, was ze zich er toch bewust
van, dat Betty een arm om haar had
heengeslagen en ondanks de vernede
ringen, die ze te verwerken had ge
kregen, vond ze het. prettig, dat Betty
haar zo stevig vasthield.
Betty drukte haar met zachte drang
in een stoel. Althéa herademde en
kwam weer tot rust.
Wat heb ik me eigenlijk toch dwaas
aangesteld!
HelemóAl niet!, zei Betty nadruk
kelijk. Natuurlijk heeft U dit alles
pijn gedaan, maar ik beloof U, dat hef
nóóit meer zal gebeuren!
Nee, ik moet ervoor zorgen, dal
het nooit meer gebeurt!
Althéa was weer de oude geworden.
Ze glimlachte een beetje droevig naar
Betty.
Ik heb nu wel een andere kijk op
de dingen gekregen, Betty, en je zult
zien, dat ik een héél andere grootmoe
der wordt! Een aardige grootmoeder!
Moeder, zei Betty met gebroken
stem.
Althéa voelde zich over-gelukkig.
Nog nóóit had Betty haar „moeder"
genoemd
Ik probeer het, héüs, ik probeer
Uw principes in de praktijk te brengen.
Principes! Pppfff!
Althéa lachte wat onzeker. Een
levenslange overtuiging was dan ook
als sneeuw voor de zon verdwenen.
Alleen liefde is belangrijk, voegde
ze er zachtjes nog aan toe.
Toen begonnen beide vrouwen half
te lachen, ha>* te huilen
EEN wereld in brand en de
kerstster: is groter
Godslastering denkbaar?
Tóch zullen we goed doen aan
deze ster. de „ster des vredes"
vast te houden, wil onze tragi
sche wereld, ons oude Europa
vooral, niet in het rood van
bloed en vlammen ten onder
gaan
Het jaar 1956 loopt ten einde
Het bracht véél teleurstelling:
zij, die geloofden aan vooruit
gang, samenwerking, broeder
schap. werkelijk méénden, dat
de historische ontwikkeling ging
uitgroeien tot „evolutie" en dat
de mensheid lering had getrok
ken uit de afschuwelijke gebeur
tenissen van 1940-1945, kwamen
bedrogen uit.
ÉÉNMAAL las ik het boek
„De Golem".
Een huiveringwekkend boek
Het verhaal speelde zich af in
Boedapest: de Golom was een
Moloch, die met lemen voeten
door Boedapest ging.
Een andere, nóg huivering
wekkender Moloch trok nu door
Boedapest: de Moloch van het
„geweld".
Hij verwoestte het, verslond
de inwoners, oefende ijzeren ty-
rannie en fantastische ver
schrikking uit, waarvan het ein
de nóg niet te voorzien is.
Moloch: satanisch in zijn
driften, verwarrend in zijn be
drog. walgelijk in zijn bedoe
lingen: het prachtige Boedapest,
eenmaal heerlijk liggend aan de
Donau, poëtisch bezongen door
Smetana, wordt door zijn logge
voet vertreden, weert zich in
laatste stuiptrekking
W'
AT doet daartegen nu in
hemelsnaam zo'n
kerstfeest?
Wat doet daartegen de zang
der engelen: „In de mensen een
welbehagen?
Kan er „welbehagen" zijn in
een door monsters belaagde we
reld. die ieder ogenblik de le
men voeten nóg verder kunnen
strekken dan tot een met vlag
getjes geïdentificeerde grens.
die ze zelfs nog vervalsen?
Kén er welbehagen zijn wan
neer de vrees knaagt aan alles
wat schoon en edel is?
En tóch staat daar aan de
Hemel, de kerstster!
Zélfs aan de met-bloed-be-
vlekte hemel van Boedapest.
Zij staat daar als een laatste
herinnering van wat een smar
telijke wereld harmonie kan
schenken, een wereld, waarvan
de bewoners elkaar kervend ver
scheuren. omdat zij de Bood
schap van 2000 jaar geleden niet
wilden verstaan, er niet naar
handelden
DE kerstster staat hoog aan
de Hemel: zij roept tót
en schittert boven een we
reld. die niet luisterde en nóg
niet luistert.
Waarheen gaat die wereld?...
Naar de ondergang, of. héél
misschien, als zij de nog flauw
klinkende Boodschap goed be
luistert. naar datgene waarnaar
"■y*r
l\
•„•OWV, >v...
t' >;-• - #T; HÉÉk*
--V." -
i**
de ganse mensheid hunkert,
naar het „Vrede op aarde", 2000
jaar lang bezongen, maar nog
steeds niet geworden tot reali
teit?
De Leiding wéét hoe het zijn
móet.
Zij. die graag geleid worden,
maar zich niet laten leiden,
door hun zelfoverschatting, ver
blindheid. eigendommei ïjkheid,
hebzucht of machtswellust, we
ten het blijkbaar niet
ZE zien de kerstster, maar
het heil dat ervan uit gaat.
zien zij niet.
Straks zingen zij weer zó ver
heffend. dat iedereen er diep
ontroerd door wordt.
Maar het simpel-eenvoudige:
handel, ieder voor het eigen ge
weten. zuiver en tast het reine
niet aan door kwaad te doen.
begrijpen zij niet.
Daarom staat na 2000 jaar
deze wereld nog altijd in brand.
Daarom zijn er puinhopen, is
er wanhoop en stroomt het
bloed
Kijk naar de kerstster en keer
tot Uzelf in!
Alleen dan kan de Boodschap
vervuld wendt zich de wereld
ten goede, overwint de kerstster,
symbool van Christus' Licht!
Niet eerder
Nóóit eerder!
FANTASIO