B. EN W. VAN LEIDEN SCHOTEN TEKORT IN REALISERING BOUWCONTINGENT '54 Plannen werden te laat ingediend Grondoorzaak van weinig en te laat moeilijkheden het te indienen van plannen WONINGBOUW-RAPPORT VERSCHENEN Directeur Gemeentewerken vrijwel uitgeschakeld Aansporing van Ged. Staten was niet overbodig Raadsoverzicht 95ste jaargang Dinsdag 25 september 1956 Tweede blad no. 28944 Met een prijzenswaardige snelheid, heeft het Leidse College van B. en W. gevolg gegeven aan zijn voornemen het door de Raadscommissie ad hoe uitgebrachte rapport inzake de woningbouw te vermenigvuldigen en aan de raadsleden en de pers ter beschikking te stellen. Terwijl van dit voornemen eerst gistermiddag tijdens de raadszit ting kennis werd gegeven, werd dit rapport, dat niet minder dan 17 pagina's beslaat, ons reeds heden ter hand gesteld. Men kent de voorgeschiedenis: in de op 8 okto ber 1955 in Leiden verschijnende bladen verscheen een interview, waarin de wethouder van Open bare Werken, de heer A. J. Jongeleen, als zijn me ning te kennen gaf, dat de trage gang van zaken in de woningbouw te wijten was aan het niet tijdig goedkeuren van door Leiden ingediende plannen door de Provinciale Directie van de We deropbouw. Zoals bekend heeft onze redactie naar aanlei ding van deze beschuldiging aan het adres van de Provinciale Directie haar licht opgestoken bij diverse Haagse autoriteiten, die echter tot een ge heel andere conclusie kwamen. In ons blad van zaterdag 2 okt. 1955 gaven wij de „Haagse visie", waarin het standpunt ontwik keld werd „dat Leiden te laat was met de indie ning van woningbouwplannen." Een daarop in de raadsvergadering van 24 oktober 1955 gehouden interpellatie had tot ge volg dat een raadscommissie ad hoe werd inge steld, welke de opdracht kreeg een onderzoek naar een en ander in te stellen. Tot leden van deze commissie werden de vijf fractievoorzitters gekozen. ïn het thans verschenen rapport komt deze commissie tot onderstaande con- elnsies! L De achterstand In de woningbouw te Leiden, die in 1955 aan de dag is ge treden, is een gevolg van de onvoldoende voorbereiding van de realisering van het contingent-1954. 2. De oorzaak van de onder 1 bedoelde onvoldoende voorbereiding is hoofdza kelijk gelegen In een onjuiste organisatie van die voorbereiding. 3. Het College van B. en W. heeft in de gebreken van deze organisatie niet tijdig ingegrepen. 4. Er was geen aanleiding om in een persconferentie tot andere dan Leidse in stanties verwijten te richten. 5. De situatie van de woningbouw was ten tijde van de persconferentie, gepubli ceerd in de plaatselijke bladen van 8 oktober 1955, niet van dien aard, dat het houden dier conferentie gewettigd was. Waar de commissie heeft kunnen constateren, dat intussen het beeld van de woningbouw belangrijk is verbeterd, mede aJs gevolg van een gedeeltelijke re organisatie van de dienst van Gemeentewerken, ziet zij geen noodzaak thans maatregelen voor te stellen om tot verdere verbetering te geraken. De commissie volstaat dan ook met de raad voor te stellen bovenstaande con clusies te aanvaarden. Leidse instanties de schuldigen Bij de motivering van deze conclu sies wijst de commissie er op, dat al lereerst is komen vast te staan, dat B. en W. in de voorbereiding van de realisering van het bouwcontingent- 1954 zijn tekort geschoten, waarbij het College o.m. niet positief heeft gerea geerd op de aanwijzing van G.S. (ver vat in hun schrijven van 31 augustus/ 10 september 1954) om de plannen in het vervolg eerder in te dienen. Voorts is gebleken, dat een en ander een gevolg is geweest van de wijze, waar op deze voorbereiding in en met de dienst van Gemeentewerken geschiedde. Vervolgens stelt de commissie vast, dat, indien de situatie van de woning bouw er rond 8 oktober 1955 (de datum van de puiblikatie van de persconferen tie) ongunstig had voorgestaan, er geen enkele aanleiding was andere dan Leidse instanties daarin iets te verwij ten, zeker niet Gedeputeerde Staten en de Provinciale Directie van de Weder opbouw en de Volkshuisvesting; deze instanties hebben daartoe geen aanlei ding gegeven. Ook andere factoren, die van de zijde van het College aangevoerd zijn in het kader van de verklaring van de ontstane achterstand, zoals het niet gereed zijn van uitbreidingsplannen en het ontbre ken van grond, kunnen zo zij al be stonden bovengenoemde instanties niet worden verweten. Anderzijds is gebleken, dat de toe stand van d« woningbouw te Leiden rond 8 oktober 1955 juist belangrijk min der slecht was dan b.v. e ewjaar tevo ren. In 1954 moesten n.l. 7 weken voor het allopem van het jaar nog plannen voor ongeveer 40 van het bouwvo lume worden ingediend, waarbij de ze kerheid bestond, d'at de goedkeuringen van die plannen onmogelijk nog in het zelfde Jaar kanden afkomen. Op 8 okto ber 1955 waren niet alleen plannen in gediend, voldoende om de contingenten 1955 en 1956 te realiseren, maar boven dien had men de toezegging, dat nog in 1955 voor zoveel woningen goedkeuring zou worden verkregen, dat het contin gent van dat jaar geheel zou zijn ver bruikt. Er bestond dus niet de minste aan leiding voor het houden van een pers conferentie als toen heeft plaats ge had. Daarentegen staat wel vast, dat had Leiden zijn plannen sneller in gediend de situatie van de woning bouw zelfs zeer gunstig had kunnen rijn. Gemeente schoot tekort BU het onderzoek, dat enkele maan den in beslag nam, heeft de commis sie geconstateerd, dat de hoofdoor zaak van de moeilijkheden, die in de loop van 1955 naar buiten zjjn geble ken, gelegen is in het tekort schieten van de gemeente bjj de voorbereiding van de verwezenlijking van het con- tingent-1954, welke voorbereiding in E/BERT MEESTER, voorzitter van de Commissie ad hoe Ds. A. A. Koolhaas beroepen IN DE VACATURE DS. N. KLEERMAKER In de vacature van ds. N. Kleermaker is gisteravond een beroep uitgebracht op ds. A. A. Koolhaas, hervormd predi kant te Amersfoort. Ds Koolhaas die in 1916 werd geboren, aanvaardde in 1940 te Daarle het pre dikambt in de Ned. herv. kerk. Sinds 31 maart 1946 dient ds. Koolhaas, die ook juist een beroep heeft ontvangen van de herv. gemeente te Sommelsdijk, de hervormde gemeente te Amersfoort. 1953 beter en eerder had moeten zijn begonnen en in de loop van 1954 krachtiger en sneller had moeten zijn voortgezet. De commissie meende met het formu leren van deze conclusie niet te kunnen volstaan en heeft zich gezet tot de be studering van de achtergronden daar van. Zij is daarbij onder meer tot de slotsom gekomen, dat de organisatori sche verhoudingen met en in de dienst van Gemeentewerken te wensen hebben overgelaten. Aan organisatorische verhoudingen ontbrak wel wat De woningbouw werd behandeld door het desbetreffende lid van het College met de ambtenaar, die die dagelijkse lei ding van de afdeling Volkshuisvesting by de dienst van Gemeentewerken had. De toenmalige directeur der Ge meentewerken was praktisch uitge schakeld en werd alleen zeer globaal en meestentijds achteraf inge licht. De directeur miste derhalve het over zicht. Aan dit uitschakelen van de uit eindelijk voor de gang van zaken ver antwoordelijke directeur, lag de ge dachte ten grondslag, dat deze met de algemene leiding van de dienst te zeer was bezet. Hoezeer de commissie overtuigd is, dat een directeur der Gemeentewerken in Leiden een zeer zware taak heeft, acht zij het ten enenmale onjuist, dat deze functionaris het trekken van de grote lijnen ten aanzien van een zo be langrijk onderdeel als de woningbouw is, uit handen geeft. De commissie waar deert het zeer. dat de webhouder zich zo persoonlijk voor de woningbouw interes seert, doch dit neemt niet weg dat daar om nog niet alle organisatorische ver banden ten schade van de woning bouw kunnen worden voorbijgegaan. Geruisloos uitgeschakeld In het licht van het vorenstaande bezien, is het de commissie temeer op gevallen, dat ook de hoofdingenieur bij de dienst, tot wiens taak o.a. de volks huisvesting behoorde, in de loop der tijden meer en meer is uitgeschakeld; zulks niet op een bepaald moment volgens een weloverwogen besluit, maar geruisloos als gevolg van een langzaam proces, waarbij de deebe- A. J. JONGELEEN, Wethouder van Openbare Werken treffende hoofdambtenaar zich als het ware aan de leiding van de boven hem gestelde hoofdingenieur ontworstelde, zodat de tussenschakel tussen de be doelde hoofdambtenaar en de direc teur wegviel. Taakverdeling niet efficiënt De commissie acht het onjuist, dat het bij de dienst vap Gemeentewerken or ganisatorisch mogelijk bleek, dat de af deling Volkshuisvesting zich geruisloos aan haar eigenlijke leiding onttrok en dat dit én door de directeur èn door het College werd geaccepteerd. De commissie acht de taakverdeling bij de Dienst allerminst efficiënt en is van oordeel, dat zulks ten nadele heeft gestrekt van de vervulling van de ei genlijke taak dier afdeling. Voorts staat het voor de commissie vast. dat de afdeling te kampen heeft gehad met gebrek aan personeel. Dit oordeel van de commissie wordt - merk waardigerwijs - niet onderschreven door de technisch hoofdambtenaar, die met de dagelijkse leiding is belast: echter wel door zijn superieuren. Vorenbedoel de technisch hoofdambtenaar heeft zich zelfs meermalen verzet tegen extra-uit breiding van personeel, hoewel vast staat, dat verschillende werkzaamheden langer bleven liggen dan wenselijk was; de commissie wijst als voorbeeld op de opgave van krotwoningen, die aan de bewoning zijn onttrokken, op grond waarvan een extra-toewijzing van 36 woningen kon worden verkregen. Vorenbedoelde hoofdambtenaar ver klaarde, dat de afdeling altijd het werk heeft aangekund en altijd bij is geweest. De commissie meent hier een vraagte ken te moeten zetten. Daarnaast is het de commissie opge vallen, dat bij de Dienst zelden of nooit stafbesprekingen zijn gehouden, ook niet ten aanzien van de woningbouw. De commissie is van oordeel, dat dergelijke besprekingen noodzakelijk zijn om de nodige coördinatie te bewerkstelligen. Zo grijpen bijv. met betrekking tot de wo ningbouw allerlei aspecten in elkaar: De plannen werden voorheen voorbe reiding en uitvoering van de woning bouw en van de straataanleg e.d. Het gebeurde dan ook wel. dat in een be paald onderdeel wijzigingen werden aangebracht, die ingrepen in andere on derdelen van de dienst, zonder dat zulks werd doorgegeven. Wethouder beroofde zich van hulp Het persoonlijke contact van de des betreffende wethouder met de dagelijkse leiding van de afdeling Volkshuisvesting van Gemeentewerken bracht ook met zich het praktisch uitschakelen van de secretarie-afdeling Openbare Werken. De wethouder beroofde zich daardoor van de hulp van het administratieve ap paraat, dat geroepen is in dit opzicht o.a. toe te zien op de regelmatige voort gang van voorbereiding en uitvoering van bouwplannen. Ook de secretarie-afdeling werd door gaans achteraf op de hoogte gesteld en mpest meestentijds maar afwach ten. wat elders werd klaargemaakt. Ook dit is aan de zo nodige coördina tie en planning niet ten goede geko men. Reorganisatie Gemeentewerken Een gedeeltelijke reorganisatie bij de dienst van Gemeentewerken omstreeks de jaarwisseling 1955-1956 heeft aan en kele bezwaren een einde gemaakt, ter wijl thans de secretarie-afdeling ook voldoende is ingeschakeld. Weg uit impasse te laat ingeslagen Volgens de mening van de commissie heeft ook aan de totstandkoming van uitbreidingsplannen nogal het een en ander gemankeerd. Det plannen werden voorheen voorbe reid door een particulier adviesbureau. Dit bureau heeft - wellicht mede ten ge volge van vele opdrachten elders - be slist onvoldoende aandacht aan Leiden geschonken. Gedeeltelijk geschiedde de voorbereiding ook door de dienst van Gemeentewerken zelf. doch de dienst was hiervoor niet voldoende geoutilleerd. De werkzaamheden stonden onder lei ding van een hoofdingenieur, aan wie teveel taken en te weinig hulpkrachten waren toebedeeld. Daarnaast heeft het gebrek aan teamwork en stafbesprekin gen binnen de dienst ook hier de werk zaamheden sterk geremd. Er werd ook veelal incidenteel en zonder vast plan gewerkt. De commissie ziet hierbij geenszins over het hoofd, dat er ten aanzien van het uitbreidingsplan „Zuidwest" moei lijkheden zijn gerezen, die ten dele voortvloeien uit het uitblijven van be slissingen op hoger (n.l. provinciaal- en rijks-) niveau, doch de weg. die in 1955 is ingeslagen om uit de impasse te geraken, had reeds belangrijk eer der kunnen worden gekozen. De reeds genoemde gedeeltelijke re organisatie bij Gemeentewerken, waar bij o.a. een afzonderlijke afdeling Ste- debouw is ingesteld, heeft ook in dit op zicht perspectieven geopend, dat de ge meente uit het moeras zal geraken. College had eerder moeten ingrijpen De boven aangeduide gebreken van organisatorische aard acht de com missie dermate ernstig, dat zij van oordeel is, dat het College daarin veel eerder had moeten ingrijpen en met de nodige voorstellen had moeten ko men. Weliswaar zijn bij de Raad ook vroe ger reeds vragen omtrent de juistheid van de organisatie gerezen en heeft hij uit de opmerkingen van de zijde van het College begrepen, dat het daaraan aandacht besteedde. Het komt de com missie echter voor. dat nagelaten is de Raad terzake een goed inzicht te ver schaffen omtrent de vrij grote omvang van de bestaande bezwaren. Behoefte aan bouwgrond Een ander aspect, dat bespreking vraagt, is de behoefte aan bouwgrond. Om hierin te voorzien heeft de Raad in zijn vergadering van 26 januari 1948 be sloten tot onteigening van gronden in „Leiden-Noord" en ..Leiden-Zuidwest". Het komt de commissie voor, dat de realisering van de onteigening niet die voortgang heeft gehad, die evenredig was met de grondbehoefte voor de zo noodzakelijke woningbouw. De onder handelingen hadden wellicht een vlotter verloop kunnen hebben: de kans bestaat dan weliswaar, dat de gemiddelde prijs van sommige percelen iets hoger zou zijn geweest, doch niet uit het oog mag worden verloren, dat in dat opzicht eveneens de zegswijze „tijd is geld" van toepassing is. Tot zover de mening van de commissie voor wat betreft de ach tergronden van deze voor Leiden wel zeer onplezierige zaak. 1954 was een zwart jaar Het rapport, dat van uitvoerig cijfermateriaal is voorzien, schenkt ook op meer dan één punt aandacht aan het in 1954 te laat indienen van woningbouwplan nen. Zo blijkt uit een en ander, dat weliswaar tot en met 31 december 1954 plannen zijn doorgezonden voor 632 woningen - dus 5 meer dan het contingent 1954 627) bedroeg - doch hierbij zijn niet minder dan 292 woningen betrokken, waarvan de plannen eerst op 12 november 1954 en later zijn ingediend, zo dat redelijkerwijs op goedkeuring in datzelfde jaar niet kon worden gerekend. Voordien was het laatste plan in juli 1954 doorgezonden. In dit verband dient, aldus de com missie in haar rapport, gelet te worden op de brief van G.S. van 31 augustus/ 10 september 1954. Met het oog hierop rijst de vraag: hoe was de situatie rond 1 september 1954? Op die datum waren plannen inge diend voor 340 woningen, terwijl het contingent op dat tijdstip 577 <627-50 woningen Rijksuniversiteit, toegekend in november 1954) bedroeg. Leiden had op dat tijdstip dus nog contingent beschikbaar voor 577340 is 237 woningen. De gemeente moest rond 1 september 1954 dus nog qlan- nen indienen voor ruim 40 van haar totale contingent. ONJUISTE UITSPRAAK Behoeft het dan verwondering te wek ken. dat G.S. zich bij schrijven van 31 augustus 1954 10 september 1954 tot de gemeente-besturen wenden met de me dedeling. dat er in beginsel geen be zwaar bestaat tegen het indienen van plannen, waarbij wordt beschikt over het restant van het contingent-1954 en over het contingent-1955? Weliswaar is deze brief door B. en W. betiteld als een ..oproep om bouwplannen", doch het komt de commissie voor. dat deze wenk een gevolg was van het te laat indienen van bouwplannen door gemeenten, waar toe o.a. Leiden behoorde. Wanneer de wethouder van Openbare Werken dan ook in de raadsvergade ring van 20 oktober 1955 zegt, dat het College „vermoedt, dat de slechte gang van zaken is ontstaan doordat men in Zuid-Holland verschillende ge meenten heeft aangespoord, plannen voor het gehele contingent voor de ja ren 1955 en 1956 in te dienen", meent de commissie deze uitspraak als on juist te moeten aanmerken. In de eer ste plaats wordt in de brief van G.S. niet gerept over het contingent 1955 en 1956, maar over het restant van het contingent 1954 en het contingent 1955. In de tweede plaats kan men in de brief van G.S. een aansporing le zen, die voor de gemeente Leiden ze ker niet overbodig was. Het heeft de commissie dan ook sterk getroffen, dat in Leiden van een reac tie op die brief elk spoor ontbreekt. Aan deze brief heeft het College hoegenaamd geen aandacht geschonken. De commissie kan niet anders dan constateren, dat 1954 een ..zwart" jaar is geweest voor de woningbouw. De commissie komt dan ook tot de conclusie, dat „de slechte gang van zaken" niet het gevolg was van de brief van G.S. maar van het feit. dat de situatie (o.a. in Leiden) deze brief noodzakelijk maakte en dat Leiden op die brief niet positief heeft gereageerd. De commissie beschouwt dit als de kardinale fout. Ook de hoofdingenieur-directeur van de Provinciale Directie van de Weder opbouw en Volkshuisvesting heeft de commissie als zijn mening te kennen gegeven, dat de grondoorzaak van de moeilijkheden is gelegen in het indie nen van te weinig plannen in 1954. Motie van raad werd eerst na twee maanden ter kennis van G.S. gebracht In het rapport wordt voorts nog aandacht geschonken aan een motie, welke tijdens de behandeling van de begroting-1955 werd aangenomen en die eerst twee maanden later ter kennis van Ged. Staten werd gebracht. De inhoud van deze motie luidde: ,De Raad der gemeente Leiden, in vergadering bijeen op 14 december 1954, van oordeel: dat woningtekort, industrievestiging, uitbreiding van bestaande industrie en toenemende Universitaire activiteit te Leiden, een verhoogde woningproduktie noodzakelijk maken, acht een produktie van 700 woningen per jaar een noodza kelijk minimum, doet een dringend beroep op het Col lege van Ged. Staten, het bouwvolume voor de gemeente Leiden te vergroten". De Raad. aldus het rapport, had mogen verwachten, dat deze motie overeenkom stig zijn bedoeling zo spoedig mogelijk ter kennis van G.S. zou zijn gebracht. Bij de bestudering van de stukken is het de commissie echter gebleken, dat B. en W. deze motie eerst bij schrijven van 10 februari 1955 ter kennis van G.S. hebben gebracht en dan nog min of meer terloops! De commissie begrypt thans wel, dat het lange wachten van het Col lege met het doorzenden van deze mo tie moet worden verklaard uit het feit, dat het College moeilyk om een gro ter bouwvolume kon vragen, nu het niet in staat was geweest om het con- tingent-1954 tijdig te realiseren. Het had echter aanbeveling verdiend, dat het College dit bij de beraadslaging over deze motie ruiterlijk had erkend. WEINIG REVERENTIE VOOR DE RAAD Voorts wijst de commissie er op, dat deze motie mede een rol heeft gespeeld tijdens de interpellatie-Huurman op 14 februari 1955; enkele leden hebben haar toen ter sprake gebraoht. Het lid van de raad, de heer van Dijk, heeft gevraagd: „Hebben GS. de motie, welke de Raad bij de behandeling van de ge meentebegroting voor 1955 heeft aange nomen. naast zich neergelegd, of heb ben zü er iets tegenover gesteld?" Op deze vragen is toen geen antwoord verstrekt: dat is nu wel begrijpelyk, want de motie was toen pas 4 dagen ge leden doorgezonden De commissie moet tot haar spijt constateren, dat uit dit alles toch wel weinig reverentie voor de Baad sjpreekt. HOEWEL de behandeling van de' ge hele agenda van de gistermiddag gehouden zitting van de Leidse Gemeenteraad nauwelijks vijf kwartier in beslag nam. geeft hetgeen daar be sproken en besloten is, ons ditmaal in twee opzichten aanleiding tot een kort commentaar. Het eerste punt betreft de door ons enige dagen geleden reeds aangekondig de aanbieding door een raadscommissie ad-hoc van het door haar opge stelde rapport inzake de Leidse woning-* bouw. Volledigheidshalve herinneren wij eraan, dat deze commissie, bestaande uit de vijf fractievoorzitters, werd ingesteld als afsluiting van de uitvoerige discus sies, welke in de raadszitting van 24 ok tober 1955 werden gevoerd over de vraag of de weinig bevredigende gang van zaken bij de Leidse woningbouw moest worden geweten aan een te late indie ning der woningbouwplannen bij df Haagse instanties <Ministerie van We deropbouw en Volkshuisvesting. Ged. Staten van Zuid-Holland en Provincial Directie) dan wel aan de trage afdoe* ning van de aanvragen door de genoem de instanties. Bij de opsomming der ingekomen stukken deed de voorzitter ook medede ling van de ontvangst van dit rapport en hij stelde namens het college voor dit stuk te doen vermenigvuldigen, het ter inzage toe te zenden aan de raadsleden en de pers om het vervolgens in een vol gende raadszitting nog vóór de gemeente begroting 1957 in openbare behandeling te nemen. Bovendien stelde het college voor de commissie-ad hoe uit te nodigen alsnog de processen-verbaal over te leggen van de verhoren, welke zy ter wille van haar rapport aan diverse ambtenaren heeft afgenomen. Tegen deze laatste suggestie nam de voorzitter van de P. v. d. A.-fractie, tevens voorzitter der betrokken raads commissie. aan het slot van de zitting met kracht stelling. De besprekingen met de ambtenaren, zo betoogde hy, zijn in een vertrouwelijke sfeer gevoerd. Zou den wij tegemoetkomen aan het verlan gen van B. en W., dan zou in de toe komst elk onderzoek, waarbij ambtena ren betrokken zyn, onmogelijk worden. De conclusies van het rapport kunnen tijdens de behandeling in de openbare zitting worden aangevallen. Dan is het aan de commissie om de inhoud van die conclusies aannemelijk te maken. Een door de heer Meester ingediend amendement om op de daartoe strekken de suggestie van B. en W. met in te gaan vond algemene instemming bij de raad en werd dan ook met 30 tegen 4 stemmen aangenomen. Alleen het col lege stemde voor LEED aldus B. en W. een gevoelige, doch onzes inziens verdiende, neder laag waar zou het anders heen gaan met de vertrouwelijkheid van amb telijke verklaringen? het college ont kwam slechts aan een tweede échec door in een hopeloze situatie het roer volledig om te gooien en eieren voor zijn geld te kiezen. Deze ommezwaai was een gevolg van de reactie van de raad op een voorstel van B. en W. tot onteigening van enkele percelen aan de Zoeterwoudse Singel en het Filosofenpad. De heer Aalders <KVP) achtte het o.i. terecht niet correct dat tot onteigening zou worden besloten, terwijl met twee van de drie eigenaars nog geen enkel overleg is gepleegd. Zij zouden dit onteigeningsbe- sluit dus in de krant moeten lezen! De heren Ravestein (Prot. Chr.) en Hagens (WD) deelden deze zienswijze en toen ook de heer Meester (P. v. d. A.) zich daarbij aansloot, was het pleit beslecht. Het argument van wethouder Jongeleen dat een voorlopige goedkeuring het col lege een stevige steun in de rug zou ge ven bij de komende onderhandelingen, was al bijzonder weinig elegant, om niet te zeggen beneden de standing van een zichzelf respecterend gemeentebestuur. Na enig intern beraad deelde de voor zitter mede, dat het college het voorstel van de heer Aalders overnam. Al-met-al maakte het College gister middag twee slechte beurten! Anderzijds mag het College een woord van lof niet onthouden worden voor de voortvarendheid, waarmede het het rap port der Wonïngbouwcommissie heeft doen vermenigvuldigen, waardoor het de lezer mogelijk is reeds in de editie van vandaag kennis te nemen van de inhoud! Successen van Kynologenver. „Rijnland" Zondag j.l. boekten enige leden van de K V. ..Rijnland" met hun honden weer mooie resultaten te Breda, waar een internationale hondententoonstelling werd gehouden. Een Basset van mevr. P Gondrexon-Ives Browne uit Den Haag werd beste jachthond en op één na beste hond van de tentoonstelling. Een Bobtail van mevr. F. Backx-Ben- nink uit Reeuw ijk werd beste van de groep der Herdershonden en op vier na beste hond v.an de tentoonstelling. Me vrouw M. Donath-Seeuwen uit Den Dolder zag één van haar Greyhounds uitverkoren als beste van alle'Wind honden. Verder werd het kampioenschap behaald door een Bostonterrier van me vrouw N. Peereboom Voller-Rademaker 'Den Haag), een Foxterrier van mevr. H Visser-Kraayenzang (Den Haag) en een Golden Retriever van mevr. C. v. Crevel-Van Oss eveneens uit Den Haag. Mevr. Visser behaalde tevens met een Foxterrier een Reserve-kampioenschap. De verdere resultaten waren: I'itmuntend: Drie Boxers van de heer D. de Jongh (Oegstgeest). drie Cocker- Spaniels. resp. van mevr. R. Woesthoff- Stoker (Voorschoten), mevr. Patricia Rey (Den Haag) en van mevr. Verzaal- Groenendijk (Wassenaar). Een Grey hound van mevr. M. Donath-Seeuwen. een Dashond van mevr. I. v. Peskl (Driebergen), een Foxterrier van mevr, B. v. d. Hoeven-de Meyier (Rotterdam) Zeer goed: Een Cocker Spaniel van de heer Verzaal (Wassenaar), een Cocter Spaniel van mevr. A. Wetzel (Vinko- veen). een Collie van mevr. F. Dudok de Wit-Roodhuysen de Vries 'Oegstgeest) en een Japanse Spaniel van mevr B. Pfeiffer (Den Haag). A.s. donderdagavond zullen in „Zo- merzorg" enige rassen besproken wor den. terwijl op zondag 14 oktober een „Hondenrallye" gehouden zal worden op .Duinrell" in Wassenaar.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1956 | | pagina 3