B. EN W. VAN LEIDEN SCHOTEN TEKORT
IN REALISERING BOUWCONTINGENT '54
Plannen werden te laat ingediend
Grondoorzaak van
weinig en te laat
moeilijkheden het te
indienen van plannen
WONINGBOUW-RAPPORT VERSCHENEN
Directeur Gemeentewerken vrijwel uitgeschakeld
Aansporing van Ged. Staten was
niet overbodig
Raadsoverzicht
95ste jaargang
Dinsdag 25 september 1956
Tweede blad no. 28944
Met een prijzenswaardige snelheid, heeft het
Leidse College van B. en W. gevolg gegeven aan
zijn voornemen het door de Raadscommissie ad
hoe uitgebrachte rapport inzake de woningbouw
te vermenigvuldigen en aan de raadsleden en de
pers ter beschikking te stellen. Terwijl van dit
voornemen eerst gistermiddag tijdens de raadszit
ting kennis werd gegeven, werd dit rapport, dat
niet minder dan 17 pagina's beslaat, ons reeds
heden ter hand gesteld.
Men kent de voorgeschiedenis: in de op 8 okto
ber 1955 in Leiden verschijnende bladen verscheen
een interview, waarin de wethouder van Open
bare Werken, de heer A. J. Jongeleen, als zijn me
ning te kennen gaf, dat de trage gang van zaken
in de woningbouw te wijten was aan het niet
tijdig goedkeuren van door Leiden ingediende
plannen door de Provinciale Directie van de We
deropbouw.
Zoals bekend heeft onze redactie naar aanlei
ding van deze beschuldiging aan het adres van
de Provinciale Directie haar licht opgestoken bij
diverse Haagse autoriteiten, die echter tot een ge
heel andere conclusie kwamen.
In ons blad van zaterdag 2 okt. 1955 gaven wij
de „Haagse visie", waarin het standpunt ontwik
keld werd „dat Leiden te laat was met de indie
ning van woningbouwplannen."
Een daarop in de raadsvergadering van 24
oktober 1955 gehouden interpellatie had tot ge
volg dat een raadscommissie ad hoe werd inge
steld, welke de opdracht kreeg een onderzoek
naar een en ander in te stellen. Tot leden van deze
commissie werden de vijf fractievoorzitters
gekozen.
ïn het thans verschenen rapport komt deze commissie tot onderstaande con-
elnsies!
L De achterstand In de woningbouw te Leiden, die in 1955 aan de dag is ge
treden, is een gevolg van de onvoldoende voorbereiding van de realisering van
het contingent-1954.
2. De oorzaak van de onder 1 bedoelde onvoldoende voorbereiding is hoofdza
kelijk gelegen In een onjuiste organisatie van die voorbereiding.
3. Het College van B. en W. heeft in de gebreken van deze organisatie niet tijdig
ingegrepen.
4. Er was geen aanleiding om in een persconferentie tot andere dan Leidse in
stanties verwijten te richten.
5. De situatie van de woningbouw was ten tijde van de persconferentie, gepubli
ceerd in de plaatselijke bladen van 8 oktober 1955, niet van dien aard, dat
het houden dier conferentie gewettigd was.
Waar de commissie heeft kunnen constateren, dat intussen het beeld van de
woningbouw belangrijk is verbeterd, mede aJs gevolg van een gedeeltelijke re
organisatie van de dienst van Gemeentewerken, ziet zij geen noodzaak thans
maatregelen voor te stellen om tot verdere verbetering te geraken.
De commissie volstaat dan ook met de raad voor te stellen bovenstaande con
clusies te aanvaarden.
Leidse instanties de
schuldigen
Bij de motivering van deze conclu
sies wijst de commissie er op, dat al
lereerst is komen vast te staan, dat
B. en W. in de voorbereiding van de
realisering van het bouwcontingent-
1954 zijn tekort geschoten, waarbij het
College o.m. niet positief heeft gerea
geerd op de aanwijzing van G.S. (ver
vat in hun schrijven van 31 augustus/
10 september 1954) om de plannen in
het vervolg eerder in te dienen.
Voorts is gebleken, dat een en ander
een gevolg is geweest van de wijze, waar
op deze voorbereiding in en met de
dienst van Gemeentewerken geschiedde.
Vervolgens stelt de commissie vast,
dat, indien de situatie van de woning
bouw er rond 8 oktober 1955 (de datum
van de puiblikatie van de persconferen
tie) ongunstig had voorgestaan, er geen
enkele aanleiding was andere dan
Leidse instanties daarin iets te verwij
ten, zeker niet Gedeputeerde Staten en
de Provinciale Directie van de Weder
opbouw en de Volkshuisvesting; deze
instanties hebben daartoe geen aanlei
ding gegeven.
Ook andere factoren, die van de zijde
van het College aangevoerd zijn in het
kader van de verklaring van de ontstane
achterstand, zoals het niet gereed zijn
van uitbreidingsplannen en het ontbre
ken van grond, kunnen zo zij al be
stonden bovengenoemde instanties
niet worden verweten.
Anderzijds is gebleken, dat de toe
stand van d« woningbouw te Leiden
rond 8 oktober 1955 juist belangrijk min
der slecht was dan b.v. e ewjaar tevo
ren. In 1954 moesten n.l. 7 weken voor
het allopem van het jaar nog plannen
voor ongeveer 40 van het bouwvo
lume worden ingediend, waarbij de ze
kerheid bestond, d'at de goedkeuringen
van die plannen onmogelijk nog in het
zelfde Jaar kanden afkomen. Op 8 okto
ber 1955 waren niet alleen plannen in
gediend, voldoende om de contingenten
1955 en 1956 te realiseren, maar boven
dien had men de toezegging, dat nog in
1955 voor zoveel woningen goedkeuring
zou worden verkregen, dat het contin
gent van dat jaar geheel zou zijn ver
bruikt.
Er bestond dus niet de minste aan
leiding voor het houden van een pers
conferentie als toen heeft plaats ge
had. Daarentegen staat wel vast, dat
had Leiden zijn plannen sneller in
gediend de situatie van de woning
bouw zelfs zeer gunstig had kunnen
rijn.
Gemeente schoot tekort
BU het onderzoek, dat enkele maan
den in beslag nam, heeft de commis
sie geconstateerd, dat de hoofdoor
zaak van de moeilijkheden, die in de
loop van 1955 naar buiten zjjn geble
ken, gelegen is in het tekort schieten
van de gemeente bjj de voorbereiding
van de verwezenlijking van het con-
tingent-1954, welke voorbereiding in
E/BERT MEESTER,
voorzitter van de Commissie ad hoe
Ds. A. A. Koolhaas beroepen
IN DE VACATURE
DS. N. KLEERMAKER
In de vacature van ds. N. Kleermaker
is gisteravond een beroep uitgebracht
op ds. A. A. Koolhaas, hervormd predi
kant te Amersfoort.
Ds Koolhaas die in 1916 werd geboren,
aanvaardde in 1940 te Daarle het pre
dikambt in de Ned. herv. kerk. Sinds
31 maart 1946 dient ds. Koolhaas, die
ook juist een beroep heeft ontvangen
van de herv. gemeente te Sommelsdijk,
de hervormde gemeente te Amersfoort.
1953 beter en eerder had moeten zijn
begonnen en in de loop van 1954
krachtiger en sneller had moeten zijn
voortgezet.
De commissie meende met het formu
leren van deze conclusie niet te kunnen
volstaan en heeft zich gezet tot de be
studering van de achtergronden daar
van. Zij is daarbij onder meer tot de
slotsom gekomen, dat de organisatori
sche verhoudingen met en in de dienst
van Gemeentewerken te wensen hebben
overgelaten.
Aan organisatorische
verhoudingen ontbrak
wel wat
De woningbouw werd behandeld door
het desbetreffende lid van het College
met de ambtenaar, die die dagelijkse lei
ding van de afdeling Volkshuisvesting
by de dienst van Gemeentewerken had.
De toenmalige directeur der Ge
meentewerken was praktisch uitge
schakeld en werd alleen zeer globaal
en meestentijds achteraf inge
licht.
De directeur miste derhalve het over
zicht. Aan dit uitschakelen van de uit
eindelijk voor de gang van zaken ver
antwoordelijke directeur, lag de ge
dachte ten grondslag, dat deze met de
algemene leiding van de dienst te zeer
was bezet.
Hoezeer de commissie overtuigd is,
dat een directeur der Gemeentewerken
in Leiden een zeer zware taak heeft,
acht zij het ten enenmale onjuist, dat
deze functionaris het trekken van de
grote lijnen ten aanzien van een zo be
langrijk onderdeel als de woningbouw is,
uit handen geeft. De commissie waar
deert het zeer. dat de webhouder zich zo
persoonlijk voor de woningbouw interes
seert, doch dit neemt niet weg dat daar
om nog niet alle organisatorische ver
banden ten schade van de woning
bouw kunnen worden voorbijgegaan.
Geruisloos uitgeschakeld
In het licht van het vorenstaande
bezien, is het de commissie temeer op
gevallen, dat ook de hoofdingenieur bij
de dienst, tot wiens taak o.a. de volks
huisvesting behoorde, in de loop der
tijden meer en meer is uitgeschakeld;
zulks niet op een bepaald moment
volgens een weloverwogen besluit,
maar geruisloos als gevolg van een
langzaam proces, waarbij de deebe-
A. J. JONGELEEN,
Wethouder van Openbare Werken
treffende hoofdambtenaar zich als het
ware aan de leiding van de boven hem
gestelde hoofdingenieur ontworstelde,
zodat de tussenschakel tussen de be
doelde hoofdambtenaar en de direc
teur wegviel.
Taakverdeling niet efficiënt
De commissie acht het onjuist, dat het
bij de dienst vap Gemeentewerken or
ganisatorisch mogelijk bleek, dat de af
deling Volkshuisvesting zich geruisloos
aan haar eigenlijke leiding onttrok en
dat dit én door de directeur èn door het
College werd geaccepteerd.
De commissie acht de taakverdeling
bij de Dienst allerminst efficiënt en is
van oordeel, dat zulks ten nadele heeft
gestrekt van de vervulling van de ei
genlijke taak dier afdeling.
Voorts staat het voor de commissie
vast. dat de afdeling te kampen heeft
gehad met gebrek aan personeel. Dit
oordeel van de commissie wordt - merk
waardigerwijs - niet onderschreven door
de technisch hoofdambtenaar, die met
de dagelijkse leiding is belast: echter
wel door zijn superieuren. Vorenbedoel
de technisch hoofdambtenaar heeft zich
zelfs meermalen verzet tegen extra-uit
breiding van personeel, hoewel vast
staat, dat verschillende werkzaamheden
langer bleven liggen dan wenselijk was;
de commissie wijst als voorbeeld op de
opgave van krotwoningen, die aan de
bewoning zijn onttrokken, op grond
waarvan een extra-toewijzing van 36
woningen kon worden verkregen.
Vorenbedoelde hoofdambtenaar ver
klaarde, dat de afdeling altijd het werk
heeft aangekund en altijd bij is geweest.
De commissie meent hier een vraagte
ken te moeten zetten.
Daarnaast is het de commissie opge
vallen, dat bij de Dienst zelden of nooit
stafbesprekingen zijn gehouden, ook niet
ten aanzien van de woningbouw. De
commissie is van oordeel, dat dergelijke
besprekingen noodzakelijk zijn om de
nodige coördinatie te bewerkstelligen. Zo
grijpen bijv. met betrekking tot de wo
ningbouw allerlei aspecten in elkaar:
De plannen werden voorheen voorbe
reiding en uitvoering van de woning
bouw en van de straataanleg e.d. Het
gebeurde dan ook wel. dat in een be
paald onderdeel wijzigingen werden
aangebracht, die ingrepen in andere on
derdelen van de dienst, zonder dat zulks
werd doorgegeven.
Wethouder beroofde
zich van hulp
Het persoonlijke contact van de des
betreffende wethouder met de dagelijkse
leiding van de afdeling Volkshuisvesting
van Gemeentewerken bracht ook met
zich het praktisch uitschakelen van de
secretarie-afdeling Openbare Werken.
De wethouder beroofde zich daardoor
van de hulp van het administratieve ap
paraat, dat geroepen is in dit opzicht
o.a. toe te zien op de regelmatige voort
gang van voorbereiding en uitvoering
van bouwplannen.
Ook de secretarie-afdeling werd door
gaans achteraf op de hoogte gesteld
en mpest meestentijds maar afwach
ten. wat elders werd klaargemaakt.
Ook dit is aan de zo nodige coördina
tie en planning niet ten goede geko
men.
Reorganisatie
Gemeentewerken
Een gedeeltelijke reorganisatie bij de
dienst van Gemeentewerken omstreeks
de jaarwisseling 1955-1956 heeft aan en
kele bezwaren een einde gemaakt, ter
wijl thans de secretarie-afdeling ook
voldoende is ingeschakeld.
Weg uit impasse te laat
ingeslagen
Volgens de mening van de commissie
heeft ook aan de totstandkoming van
uitbreidingsplannen nogal het een en
ander gemankeerd.
Det plannen werden voorheen voorbe
reid door een particulier adviesbureau.
Dit bureau heeft - wellicht mede ten ge
volge van vele opdrachten elders - be
slist onvoldoende aandacht aan Leiden
geschonken. Gedeeltelijk geschiedde de
voorbereiding ook door de dienst van
Gemeentewerken zelf. doch de dienst
was hiervoor niet voldoende geoutilleerd.
De werkzaamheden stonden onder lei
ding van een hoofdingenieur, aan wie
teveel taken en te weinig hulpkrachten
waren toebedeeld. Daarnaast heeft het
gebrek aan teamwork en stafbesprekin
gen binnen de dienst ook hier de werk
zaamheden sterk geremd. Er werd ook
veelal incidenteel en zonder vast plan
gewerkt.
De commissie ziet hierbij geenszins
over het hoofd, dat er ten aanzien van
het uitbreidingsplan „Zuidwest" moei
lijkheden zijn gerezen, die ten dele
voortvloeien uit het uitblijven van be
slissingen op hoger (n.l. provinciaal-
en rijks-) niveau, doch de weg. die in
1955 is ingeslagen om uit de impasse
te geraken, had reeds belangrijk eer
der kunnen worden gekozen.
De reeds genoemde gedeeltelijke re
organisatie bij Gemeentewerken, waar
bij o.a. een afzonderlijke afdeling Ste-
debouw is ingesteld, heeft ook in dit op
zicht perspectieven geopend, dat de ge
meente uit het moeras zal geraken.
College had eerder
moeten ingrijpen
De boven aangeduide gebreken van
organisatorische aard acht de com
missie dermate ernstig, dat zij van
oordeel is, dat het College daarin veel
eerder had moeten ingrijpen en met
de nodige voorstellen had moeten ko
men.
Weliswaar zijn bij de Raad ook vroe
ger reeds vragen omtrent de juistheid
van de organisatie gerezen en heeft hij
uit de opmerkingen van de zijde van
het College begrepen, dat het daaraan
aandacht besteedde. Het komt de com
missie echter voor. dat nagelaten is de
Raad terzake een goed inzicht te ver
schaffen omtrent de vrij grote omvang
van de bestaande bezwaren.
Behoefte aan bouwgrond
Een ander aspect, dat bespreking
vraagt, is de behoefte aan bouwgrond.
Om hierin te voorzien heeft de Raad in
zijn vergadering van 26 januari 1948 be
sloten tot onteigening van gronden in
„Leiden-Noord" en ..Leiden-Zuidwest".
Het komt de commissie voor, dat de
realisering van de onteigening niet die
voortgang heeft gehad, die evenredig
was met de grondbehoefte voor de zo
noodzakelijke woningbouw. De onder
handelingen hadden wellicht een vlotter
verloop kunnen hebben: de kans bestaat
dan weliswaar, dat de gemiddelde prijs
van sommige percelen iets hoger zou
zijn geweest, doch niet uit het oog mag
worden verloren, dat in dat opzicht
eveneens de zegswijze „tijd is geld" van
toepassing is. Tot zover de mening van
de commissie voor wat betreft de ach
tergronden van deze voor Leiden wel
zeer onplezierige zaak.
1954 was een zwart jaar
Het rapport, dat van uitvoerig cijfermateriaal is voorzien, schenkt ook op meer
dan één punt aandacht aan het in 1954 te laat indienen van woningbouwplan
nen. Zo blijkt uit een en ander, dat weliswaar tot en met 31 december 1954
plannen zijn doorgezonden voor 632 woningen - dus 5 meer dan het contingent
1954 627) bedroeg - doch hierbij zijn niet minder dan 292 woningen betrokken,
waarvan de plannen eerst op 12 november 1954 en later zijn ingediend, zo
dat redelijkerwijs op goedkeuring in datzelfde jaar niet kon worden gerekend.
Voordien was het laatste plan in juli 1954 doorgezonden.
In dit verband dient, aldus de com
missie in haar rapport, gelet te worden
op de brief van G.S. van 31 augustus/
10 september 1954. Met het oog hierop
rijst de vraag: hoe was de situatie rond
1 september 1954?
Op die datum waren plannen inge
diend voor 340 woningen, terwijl het
contingent op dat tijdstip 577 <627-50
woningen Rijksuniversiteit, toegekend
in november 1954) bedroeg.
Leiden had op dat tijdstip dus nog
contingent beschikbaar voor 577340
is 237 woningen. De gemeente moest
rond 1 september 1954 dus nog qlan-
nen indienen voor ruim 40 van haar
totale contingent.
ONJUISTE UITSPRAAK
Behoeft het dan verwondering te wek
ken. dat G.S. zich bij schrijven van 31
augustus 1954 10 september 1954 tot de
gemeente-besturen wenden met de me
dedeling. dat er in beginsel geen be
zwaar bestaat tegen het indienen van
plannen, waarbij wordt beschikt over
het restant van het contingent-1954 en
over het contingent-1955? Weliswaar is
deze brief door B. en W. betiteld als
een ..oproep om bouwplannen", doch het
komt de commissie voor. dat deze wenk
een gevolg was van het te laat indienen
van bouwplannen door gemeenten, waar
toe o.a. Leiden behoorde.
Wanneer de wethouder van Openbare
Werken dan ook in de raadsvergade
ring van 20 oktober 1955 zegt, dat het
College „vermoedt, dat de slechte
gang van zaken is ontstaan doordat
men in Zuid-Holland verschillende ge
meenten heeft aangespoord, plannen
voor het gehele contingent voor de ja
ren 1955 en 1956 in te dienen", meent
de commissie deze uitspraak als on
juist te moeten aanmerken. In de eer
ste plaats wordt in de brief van G.S.
niet gerept over het contingent 1955
en 1956, maar over het restant van
het contingent 1954 en het contingent
1955. In de tweede plaats kan men in
de brief van G.S. een aansporing le
zen, die voor de gemeente Leiden ze
ker niet overbodig was.
Het heeft de commissie dan ook sterk
getroffen, dat in Leiden van een reac
tie op die brief elk spoor ontbreekt. Aan
deze brief heeft het College hoegenaamd
geen aandacht geschonken.
De commissie kan niet anders dan
constateren, dat 1954 een ..zwart" jaar
is geweest voor de woningbouw.
De commissie komt dan ook tot de
conclusie, dat „de slechte gang van
zaken" niet het gevolg was van de
brief van G.S. maar van het feit. dat
de situatie (o.a. in Leiden) deze brief
noodzakelijk maakte en dat Leiden op
die brief niet positief heeft gereageerd.
De commissie beschouwt dit als de
kardinale fout.
Ook de hoofdingenieur-directeur van
de Provinciale Directie van de Weder
opbouw en Volkshuisvesting heeft de
commissie als zijn mening te kennen
gegeven, dat de grondoorzaak van de
moeilijkheden is gelegen in het indie
nen van te weinig plannen in 1954.
Motie van raad werd eerst na twee
maanden ter kennis van G.S. gebracht
In het rapport wordt voorts nog aandacht geschonken aan een motie, welke
tijdens de behandeling van de begroting-1955 werd aangenomen en die eerst
twee maanden later ter kennis van Ged. Staten werd gebracht.
De inhoud van deze motie luidde:
,De Raad der gemeente Leiden, in
vergadering bijeen op 14 december 1954,
van oordeel:
dat woningtekort, industrievestiging,
uitbreiding van bestaande industrie en
toenemende Universitaire activiteit te
Leiden, een verhoogde woningproduktie
noodzakelijk maken, acht een produktie
van 700 woningen per jaar een noodza
kelijk minimum,
doet een dringend beroep op het Col
lege van Ged. Staten, het bouwvolume
voor de gemeente Leiden te vergroten".
De Raad. aldus het rapport, had mogen
verwachten, dat deze motie overeenkom
stig zijn bedoeling zo spoedig mogelijk
ter kennis van G.S. zou zijn gebracht.
Bij de bestudering van de stukken is het
de commissie echter gebleken, dat B. en
W. deze motie eerst bij schrijven van
10 februari 1955 ter kennis van G.S.
hebben gebracht en dan nog min of
meer terloops!
De commissie begrypt thans wel,
dat het lange wachten van het Col
lege met het doorzenden van deze mo
tie moet worden verklaard uit het feit,
dat het College moeilyk om een gro
ter bouwvolume kon vragen, nu het
niet in staat was geweest om het con-
tingent-1954 tijdig te realiseren. Het
had echter aanbeveling verdiend, dat
het College dit bij de beraadslaging
over deze motie ruiterlijk had erkend.
WEINIG REVERENTIE VOOR
DE RAAD
Voorts wijst de commissie er op, dat
deze motie mede een rol heeft gespeeld
tijdens de interpellatie-Huurman op 14
februari 1955; enkele leden hebben haar
toen ter sprake gebraoht. Het lid van
de raad, de heer van Dijk, heeft
gevraagd: „Hebben GS. de motie, welke
de Raad bij de behandeling van de ge
meentebegroting voor 1955 heeft aange
nomen. naast zich neergelegd, of heb
ben zü er iets tegenover gesteld?"
Op deze vragen is toen geen antwoord
verstrekt: dat is nu wel begrijpelyk,
want de motie was toen pas 4 dagen ge
leden doorgezonden De commissie moet
tot haar spijt constateren, dat uit dit
alles toch wel weinig reverentie voor de
Baad sjpreekt.
HOEWEL de behandeling van de' ge
hele agenda van de gistermiddag
gehouden zitting van de Leidse
Gemeenteraad nauwelijks vijf kwartier
in beslag nam. geeft hetgeen daar be
sproken en besloten is, ons ditmaal in
twee opzichten aanleiding tot een kort
commentaar.
Het eerste punt betreft de door ons
enige dagen geleden reeds aangekondig
de aanbieding door een raadscommissie
ad-hoc van het door haar opge
stelde rapport inzake de Leidse woning-*
bouw. Volledigheidshalve herinneren wij
eraan, dat deze commissie, bestaande uit
de vijf fractievoorzitters, werd ingesteld
als afsluiting van de uitvoerige discus
sies, welke in de raadszitting van 24 ok
tober 1955 werden gevoerd over de vraag
of de weinig bevredigende gang van
zaken bij de Leidse woningbouw moest
worden geweten aan een te late indie
ning der woningbouwplannen bij df
Haagse instanties <Ministerie van We
deropbouw en Volkshuisvesting. Ged.
Staten van Zuid-Holland en Provincial
Directie) dan wel aan de trage afdoe*
ning van de aanvragen door de genoem
de instanties.
Bij de opsomming der ingekomen
stukken deed de voorzitter ook medede
ling van de ontvangst van dit rapport
en hij stelde namens het college voor dit
stuk te doen vermenigvuldigen, het ter
inzage toe te zenden aan de raadsleden
en de pers om het vervolgens in een vol
gende raadszitting nog vóór de gemeente
begroting 1957 in openbare behandeling
te nemen.
Bovendien stelde het college voor de
commissie-ad hoe uit te nodigen alsnog
de processen-verbaal over te leggen van
de verhoren, welke zy ter wille van haar
rapport aan diverse ambtenaren heeft
afgenomen.
Tegen deze laatste suggestie nam de
voorzitter van de P. v. d. A.-fractie,
tevens voorzitter der betrokken raads
commissie. aan het slot van de zitting
met kracht stelling. De besprekingen met
de ambtenaren, zo betoogde hy, zijn in
een vertrouwelijke sfeer gevoerd. Zou
den wij tegemoetkomen aan het verlan
gen van B. en W., dan zou in de toe
komst elk onderzoek, waarbij ambtena
ren betrokken zyn, onmogelijk worden.
De conclusies van het rapport kunnen
tijdens de behandeling in de openbare
zitting worden aangevallen. Dan is het
aan de commissie om de inhoud van die
conclusies aannemelijk te maken.
Een door de heer Meester ingediend
amendement om op de daartoe strekken
de suggestie van B. en W. met in te
gaan vond algemene instemming bij de
raad en werd dan ook met 30 tegen 4
stemmen aangenomen. Alleen het col
lege stemde voor
LEED aldus B. en W. een gevoelige,
doch onzes inziens verdiende, neder
laag waar zou het anders heen
gaan met de vertrouwelijkheid van amb
telijke verklaringen? het college ont
kwam slechts aan een tweede échec door
in een hopeloze situatie het roer volledig
om te gooien en eieren voor zijn geld
te kiezen. Deze ommezwaai was een
gevolg van de reactie van de raad op
een voorstel van B. en W. tot onteigening
van enkele percelen aan de Zoeterwoudse
Singel en het Filosofenpad. De heer
Aalders <KVP) achtte het o.i. terecht
niet correct dat tot onteigening zou
worden besloten, terwijl met twee van de
drie eigenaars nog geen enkel overleg is
gepleegd. Zij zouden dit onteigeningsbe-
sluit dus in de krant moeten lezen! De
heren Ravestein (Prot. Chr.) en Hagens
(WD) deelden deze zienswijze en toen
ook de heer Meester (P. v. d. A.) zich
daarbij aansloot, was het pleit beslecht.
Het argument van wethouder Jongeleen
dat een voorlopige goedkeuring het col
lege een stevige steun in de rug zou ge
ven bij de komende onderhandelingen,
was al bijzonder weinig elegant, om niet
te zeggen beneden de standing van een
zichzelf respecterend gemeentebestuur.
Na enig intern beraad deelde de voor
zitter mede, dat het college het voorstel
van de heer Aalders overnam.
Al-met-al maakte het College gister
middag twee slechte beurten!
Anderzijds mag het College een woord
van lof niet onthouden worden voor de
voortvarendheid, waarmede het het rap
port der Wonïngbouwcommissie heeft
doen vermenigvuldigen, waardoor het de
lezer mogelijk is reeds in de editie van
vandaag kennis te nemen van de inhoud!
Successen van Kynologenver.
„Rijnland"
Zondag j.l. boekten enige leden van
de K V. ..Rijnland" met hun honden
weer mooie resultaten te Breda, waar
een internationale hondententoonstelling
werd gehouden. Een Basset van mevr.
P Gondrexon-Ives Browne uit Den
Haag werd beste jachthond en op één
na beste hond van de tentoonstelling.
Een Bobtail van mevr. F. Backx-Ben-
nink uit Reeuw ijk werd beste van de
groep der Herdershonden en op vier na
beste hond v.an de tentoonstelling. Me
vrouw M. Donath-Seeuwen uit Den
Dolder zag één van haar Greyhounds
uitverkoren als beste van alle'Wind
honden. Verder werd het kampioenschap
behaald door een Bostonterrier van me
vrouw N. Peereboom Voller-Rademaker
'Den Haag), een Foxterrier van mevr.
H Visser-Kraayenzang (Den Haag) en
een Golden Retriever van mevr. C. v.
Crevel-Van Oss eveneens uit Den Haag.
Mevr. Visser behaalde tevens met een
Foxterrier een Reserve-kampioenschap.
De verdere resultaten waren:
I'itmuntend: Drie Boxers van de heer
D. de Jongh (Oegstgeest). drie Cocker-
Spaniels. resp. van mevr. R. Woesthoff-
Stoker (Voorschoten), mevr. Patricia
Rey (Den Haag) en van mevr. Verzaal-
Groenendijk (Wassenaar). Een Grey
hound van mevr. M. Donath-Seeuwen.
een Dashond van mevr. I. v. Peskl
(Driebergen), een Foxterrier van mevr,
B. v. d. Hoeven-de Meyier (Rotterdam)
Zeer goed: Een Cocker Spaniel van de
heer Verzaal (Wassenaar), een Cocter
Spaniel van mevr. A. Wetzel (Vinko-
veen). een Collie van mevr. F. Dudok de
Wit-Roodhuysen de Vries 'Oegstgeest)
en een Japanse Spaniel van mevr B.
Pfeiffer (Den Haag).
A.s. donderdagavond zullen in „Zo-
merzorg" enige rassen besproken wor
den. terwijl op zondag 14 oktober een
„Hondenrallye" gehouden zal worden op
.Duinrell" in Wassenaar.